28 240
Evaluatienota Klimaatbeleid

29 465
Onderzoek Klimaatverandering

nr. 29
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 april 2005

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 en de vaste commissie voor Economische Zaken2 hebben op 9 maart 2005 overleg gevoerd met minister Brinkhorst, minister van Economische Zaken en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de staatssecretaris van VROM, d.d. 16 april 2004 over Internationale Klimaatonderhandelingen (28 240, nr. 5);

– de brief van de staatssecretaris van VROM, d.d. 11 juni 2004 over Joint Implementation (JI) and Clean Development Mechanism (CDM) (28 240, nr. 8);

– de brief van de staatssecretaris van VROM, d.d. 15 juli 2004 met aanbieding «Evaluatie van het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving 1995–2002 (28 240, nr. 11);

– de brief van de staatssecretaris van VROM, d.d. 1 juli 2004 over macro-economische effecten 30% CO2-emissiereductie in 2020 (29 200 XI, nr. 124);

– de brief van de staatssecretaris van VROM, d.d. 22 september 2004 inzake planning van het post-Kyoto traject (28 240, nr. 13);

– de brief van de staatssecretaris van VROM, d.d. 16 februari 2005 met Reactie klimaatbeleid (29 465, nr. 3).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Samson (PvdA) is positief over het CE-rapport. Hij stelt vast dat het kabinet weinig aandacht heeft voor het klimaatbeleid en dat de premier noch de minister van Economische Zaken het woord «klimaat» veelvuldig in de mond neemt.

In het CE-rapport staan twee cruciale keuzen centraal die het mogelijk maken overeenstemming te bereiken tussen het kabinet en de Kamer: de mondiale temperatuurstijging binnen 2o C houden en het recht op termijn van elke wereldburger op evenveel CO2-ruimte. Per saldo gaat het hier om een Europese emissiereductie van 30% in 2020.

Klimaatverandering hoort thuis in het rijtje mobiliteit en vergrijzing als uitdagingen voor de toekomst. Zoals een Infrafonds is gecreëerd ter bevordering van de mobiliteit en een AOW-fonds om de vergrijzing op te vangen, is een Klimaatfonds op zijn plaats om bij te dragen aan deze klimaatverandering. Hij stelt vooreerst voor jaarlijks 1 mld euro te reserveren voor duurzame energie en dijkverzwaring. Het is veel geld, maar het staat zeker in verhouding tot de 1,4 mld euro die wordt gereserveerd voor het Infrafonds. Het kan ook worden gezien als het betalen van een verzekeringspremie voor het behoud van 4000 mld euro aan waarde in Nederland.

Wie denkt dat het goedkoper zal zijn de 30%-doelstelling afhankelijk te maken van het buitenland, ziet de realiteit niet helder. Mocht Nederland minder doen aan de reductie van broeikasgassen, omdat de VS dat ook niet doen, dan is de trieste conclusie dat iedereen te weinig doet met als gevolg dat de temperatuur buiten de beheersbare grenzen komt en dat het bespaarde geld direct kan worden uitgegeven aan extra kosten van dijkverhoging, gezondheidszorg en economische schade. Welke weg ook wordt gekozen, grote uitgaven voor het klimaat zijn onvermijdelijk.

Hij doet twee suggesties voor de minister van EZ om energie te besparen en vraagt hem om een reactie:

– het verplichten van energieleveranciers om een besparing op het energieverbruik van hun klanten te realiseren van gemiddeld 2% per jaar. Daarmee wordt de partij met de meeste mogelijkheden probleemeigenaar. Tevens wordt daarmee de ambivalentie van het energiebedrijf doorbroken, dat eigenlijk alleen maar méér energie wil verkopen.

– het adopteren van het Toprunner-programma, waarin het meest efficiënte product automatisch de standaard wordt. Dit programma is in Japan heel succesvol en kan dat ook in Europa worden, desnoods alleen in samenwerking met Duitsland, omdat dit land met Nederland de grootste apparatenbouwer is.

Hij hoopt dat na de bevolking, de media en de Kamer nu ook het kabinet wakker wordt. Meedoen en daadkracht is op dit vlak meer dan ooit nodig.

De heer De Krom (VVD) stelt dat de groei van de wereldenergievraag deze eeuw kolossaal zal zijn. Dit zal onvermijdelijk gepaard gaan met extra broeikasgasemissie, áls er niets wordt gedaan.

De vraag vandaag is wat de inzet van de Nederlandse regering moet zijn in het post-Kyoto tijdperk. Het effect van het Kyoto-verdrag is zo klein dat om enig succes te bereiken de inspanningen ofwel fors moeten worden verhoogd ofwel moeten worden gestopt. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de inschatting van het risico dat wordt gelopen en de kostenkanten afweging.

Hoewel de feiten aangeven dat met de te verwachten zeespiegelstijging niet iets ongewoons plaatsvindt en dat de natuur een nieuw evenwicht zal vinden, is de situatie nu anders dan miljoenen jaren geleden door de aanwezigheid van veel mensen in door het water bedreigde gebieden. Dit risico is onacceptabel en de vraag is wat er aan gedaan kan worden. Of er zal moeten worden voorkomen dat de zeespiegel verder stijgt óf de gevolgen moeten worden bestreden door maatregelen te treffen in het kader van waterbeheer. Er is echter geen eenduidig wetenschappelijk bewijs op de vraag of menselijke activiteit oorzaak is van de temperatuurstijging op de aarde. De complexiteit van het klimaatsysteem sluit onomstotelijke bewijsvoering uit; er is geen eenduidige oorzaakgevolg relatie. Het doen van voorspellingen is speculatief, ook omdat als het aardsysteem ver uit het lood slaat zich processen kunnen voordoen die nu nog niet bekend zijn.

Concreet gaat de VVD-fractie akkoord met de inzet van het kabinet om de doelstelling van – 30% CO2 in 2020 in Europa neer te leggen, onder de voorwaarden dat iedereen meedoet in een mondiale coalitie én dat het lukt een wereldwijd systeem van emissiehandel op te zetten. Het nemen van preventieve maatregelen in Europa terwijl de VS en China dat niet doen, kost heel veel geld tegen relatief weinig effect. Het aandeel van Europa in de werelduitstoot van broeikasgassen zal tegen 2020 gezakt zijn van 14% naar 10%. Een mondiale coalitie is voor de VVD van groter belang dan het vasthouden aan de – 30% doelstelling.

Hij is benieuwd hoe de staatssecretaris de VS, China en ontwikkelingslanden van standpunt wil laten veranderen. Tevens ontvangt hij graag informatie over de gesprekken die de staatssecretaris heeft gevoerd toen hij voorzitter was van de Milieuraad. Is een wereldwijze coalitie überhaupt wel een realistische mogelijkheid?

Behoud van een wereldwijd levelplaying field is een voorwaarde voor een draagvlak voor verscherpt klimaatbeleid, zoals ook de CPB- en CE-rapporten aangeven.

Met betrekking tot ontwikkelingslanden stelt hij dat een psychologisch contract zonder wederkerigheid niet werkt. Deze landen nu milieubelasting toestaan op basis van historische schuld van de geïndustrialiseerde laden, is niet te verantwoorden. Het argument van de evenredige milieugebruiksruimte dat ontwikkelingslanden zou toestaan langer broeikasgassen extra uit te stoten, raakt aan het verdelingsvraagstuk. Het instrument om daar resultaat te bereiken, is het financieren van klimaatprojecten in die landen in ruil voor krediet dat meetelt voor de doelstelling van het donorland. Dat ontwikkelingslanden niet eenzelfde inspanningsniveau kunnen leveren, is evident. Wel kan gedacht worden aan een meerfasenbenadering waarbij landen of groepen van landen toetreden tot het emissiehandelssysteem zodra de welvaart óf de emissie een bepaald niveau bereikt.

Hij is het eens met het uitgangspunt dat een redelijke verdelingssystematiek moet worden bereikt waarin de kans zo groot mogelijk is dat de ontwikkelingslanden zich vastleggen op doelstellingen die voor hen realistisch zijn. Via emissiehandel, CDM en dergelijke kunnen de geïndustrialiseerde landen daar een bijdrage aan leveren, want dat is veel kosteneffectiever dan het hier te doen.

Hij ziet drie parallelle pijlers waarop gesteund kan worden als de wereldwijde coalitie niet van de grond zou komen. De eerste is dat de balans van de maatregelen verschuift van mitigatie naar adaptatie. Concreet gaat het in Nederland om het opvangen van het effect van de zeespiegelstijging door verantwoord waterbeheer. De tweede pijler is de vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, ongeacht het klimaatprobleem. Hij is verbaasd over de brief van de minister waarin hij de optie van energiebesparing min of meer terzijde schuift. Hij ziet graag een overzicht tegemoet van technieken en instrumenten die in prioriteitsvolgorde de kosten per vermeden ton CO2 weergeeft. De derde pijler is het sluiten van een netwerk van internationale verdragen, te beginnen met de VS, met als doel verdere technologieontwikkeling op het gebied van energie-efficiëntie en energiebesparing, en op het gebied van alternatieve energie zoals zonne-, wind- en kernenergie.

Hij is benieuwd wat het kabinet van dit driesporenbeleid vindt en nog meer wil hij weten wat de strategie van het kabinet zal zijn als het Kyoto-2 verdrag niet van de grond komt.

Mevrouw Van Velzen (SP) is benieuwd naar de begroting voor het klimaatbeleid waar de premier suggesties voor deed tijdens de conferentie in Johannesburg. Tot haar verbazing zag ze vooral bezuinigingen staan en in het regeerakkoord staat spijtig genoeg nauwelijks iets over klimaatbeleid. De Kyoto-1 doelstelling wordt door Nederland wel gehaald, echter niet dankzij het regeringsbeleid, maar dankzij de emissiehandel waar Nederland actief in is geweest. Per saldo is de verspilling en vervuiling in Nederland voortgezet. Ze vraagt de minister welke maatregelen mogelijk zijn in de internationale handel om de VS te prikkelen aan klimaatbeleid te doen?

De armoede in derde wereldlanden heeft die landen voor een deel genoodzaakt hun emissierechten te verkopen, maar wat gebeurt er met het emissiehandelssysteem als bijvoorbeeld China op een emissieniveau uitkomt waarop Europa zich nu bevindt? Is de emissiehandel dan failliet en wordt het afgeschaft? Heeft Nederland of Europa daar dan voldoende op ingespeeld? Is Europa dan inmiddels voldoende onafhankelijk geworden van dit systeem door eigen actief milieubeleid? Moeten ontwikkelingslanden de emissierechten op eenzelfde prijsniveau aanschaffen als Nederland of wordt daar op een neokoloniale wijze dan opnieuw een schuldenlast gecreëerd?

Ze verwijt de staatssecretaris dat hij hoogmoedig naar Buenos Aires vertrok om de VS over te halen het Kyoto-verdrag te ondertekenen. Ze had gehoopt dat zijn agenda breder was geweest. Ze had gehoopt dat hij zich zou richten op het smeden van koplopercoalities, en dan wel mét ontwikkelingslanden. Ze stelt voor op korte termijn een conferentie te plannen met een aantal koploperlanden én een aantal ontwikkelingslanden om stappen vooruit te zetten. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Wat gaat de staatssecretaris doen om de 30%-reductiedoelstelling te halen in 2020, want zij gelooft er niet in. Het ligt voor de hand om maatregelen te nemen op het vlak van transport. De praktijk toont echter dat er wordt bezuinigd op het openbaar vervoer en dat de kilometerheffing gepland staat voor 2014.

Het CE rapport is vrij kritisch over het Nederlands klimaatbeleid en ze betreurt dat de staatssecretaris niet concreet op dit rapport heeft willen reageren. Wel ondersteunt ze zijn voornemen het eigen beleid dit najaar te evalueren. De VROM-raad en de Algemene Energie Raad hebben gepleit voor tempoversnelling met daarbinnen enkele voorstellen zoals het Energietransitiefonds waar vernietigend door de minister op is gereageerd.

Het kabinet stuurt onvoldoende op duurzame energie, wat ook blijkt uit het feit dat dit woord niet eens wordt genoemd in het hoofdlijnenakkoord. De premier houdt zich nauwelijks bezig met klimaatbeleid, terwijl de premiers van omliggende landen dit expliciet wel doen. Waarom heeft de minister-president zichzelf niet uitgenodigd om in deze commissie mee te spreken over dit onderwerp?

Zij vraagt de bewindslieden te reageren op de volgende punten:

– Een brief van VENIN waarin wordt gesteld dat 6 tot 7 mln ton CO2 kan worden bespaard met na-isolatie.

– De optie om te besparen op verlichting. Veel verlichtingsvervuiling op bijvoorbeeld bedrijventerreinen kan worden voorkomen door bewegingsschakelaars.

– Winkeldeuren die voortdurend open staan en warmte naar buiten laten stromen.

– Burgers die nu een vergoeding zouden moeten krijgen voor de groene stroom die ze zelf produceren.

– Innovatiemogelijkheden voor nieuwe apparatuur. Prognoses zijn dat hier 5% verbetering per jaar zou kunnen opleveren. Kan hier geen stimuleringssubsidie op worden ingezet?

Is de staatssecretaris bereid onderzoek te doen waarom omliggendelanden, met name Scandinavische landen, sneller zijn in het realiseren van reducties? Kan voorts een analyse worden gemaakt hoe de emissie in de landbouw, nu 10% van de totale emissie, gereduceerd kan worden?

De heer Duyvendak (GroenLinks) vindt de reactie van de staatssecretaris op de rapportages vrij schraal en plichtmatig. Hij vindt het zo schrijnend omdat het stoppen van de klimaatverandering één van de grootste uitdagingen is voor de mensheid de komende eeuw. Is de politiek in staat deze problemen aan te pakken?

Recent onderzoek toont dat het probleem nog alarmerender is dan werd gedacht. De urgentie wordt benadrukt door twee negatieve signalen: de opwarming van het aardoppervlak is krachtiger en het effect treedt sneller op. Ondertussen sukkelt Nederland voort met een premier die het niet als een probleem ziet. Wat is de reactie van het kabinet hier op?

Zijn partij meent dat de EU de VS hard moet aanpakken omdat ze niet aan Kyoto meedoen. Hij zou graag van het kabinet de bevestiging krijgen dat het WTO het mogelijk maakt handelssancties uit te voeren tegen landen die zich onttrekken aan een gelijk level playingfield.

Hij vraagt de staatssecretaris bevestiging van het uitgangspunt dat per hoofd van de wereldbevolking iedereen een gelijk recht heeft op gelijke emissieruimte. Voor de toekomst betekent dit dat de VS en Europa terug moeten in de uitstoot opdat bijvoorbeeld China meer kan uitstoten.

Nederland zal niet alle kaarten moeten zetten op internationale onderhandelingen; Nederland dient voortrekker te zijn waar het gaat om internationaal klimaatbeleid, onder andere door het stellen van daden in het eigen land. Juist omdat Nederland als dichtbevolkt land dat grotendeels onder de zeespiegel ligt, zeer hard door de consequenties zal worden getroffen. Des te schrijnender is het feit dat Nederland op een milieuranglijst van de Harvard Universiteit is gezakt van de twaalfde naar de eenenveertigste plaats, nog maar enkele plaatsen voor de VS. De meeste beschaafde landen hebben Nederland inmiddels ingehaald.

Dat de minister van EZ de suggestie van energiebesparing van 2% afwijst vindt hij teleurstellend. GroenLinks pleit voor een zogenaamde pinguïntabel bij energieverslindende apparaten, net zoals op pakjes sigaretten wordt aangegeven welke risico's worden gelopen. Daarnaast pleit hij voor een CO2-heffing op energieverslindende producten. Hij vraagt de minister om een reactie.

GroenLinks heeft drie voorstellen voor de besparing van de CO2-uitstoot in het verkeer. Kan de sector brandstofleveranciers onder het CO2-handelssysteem worden gebracht? De invoer van een maximumsnelheid van 80 km rond de steden en 100 km op alle snelwegen en de invoer van kilometerheffing. Een hogere BPM op zware auto's met een hoog brandstofverbruik.

Kan de Rotterdamse haven worden opgeroepen de haventarieven te differentiëren naar de mate van vervuiling van een schip?

Kan eenzelfde aanpassing worden gerealiseerd voor vliegtuigen? Deze betalen wel naar mate van geluidsoverlast, maar niet naar CO2-uitstoot.

Diverse rapporten zijn inmiddels verschenen waaruit blijkt dat Nederland het waterbeleid niet op orde heeft. Er is onvoldoende voorbereiding op een snelle stijging van het zeewater; de kust en de dijken zijn te zwak. Het kabinet reageert bij voorkeur sussend op deze rapporten. GroenLinks meent onderhand dat als het kabinet hierin geen verantwoordelijkheid neemt, de Kamer deze verantwoordelijkheid moet nemen. Hij zal een voorstel indienen voor een parlementair onderzoek naar de risico's die Nederland bedreigen en of Nederland voldoende is voorbereid op stijgend water in de toekomst.

De heer Van der Ham (D66) roept op tot krachtig diplomatiek overleg. Hij vraagt of het kabinet kan uiteenzetten hoe overleg kan worden gevoerd op een lager dan nationaal niveau, bijvoorbeeld een direct overleg tussen het bestuur van Bejin en de Randstad en Londen en New York, omdat hij meent dat hier beter en sneller resultaten kunnen worden bereikt.

Ook D66 is teleurgesteld in de afwijzing van de minister van de 2% energiebesparing. Over energie verwijst hij naar de nota van de VROMen Energieraad waarin wordt voorgesteld dat Nederland zich specialiseert in datgene waar het goed in is, bijvoorbeeld energie winnen uit biomassa en energie besparen. Laat Nederland zich daarop richten en niet op technieken die voor Nederland minder geschikt zijn.

Voor de transportsector pleit hij voor de kilometerheffing. Vindt de staatssecretaris het een verstandige opmerking van de minister van Verkeer en Waterstaat om dit uit te stellen tot 2014? D66 zegt ook ja tegen de kerosineheffing. Wat betreft de biobrandstoffen is in België een akkoord gesloten voor forse investeringen. Wil het kabinet daarbij aansluiten?

Als de discussie gaat over duurzame energie, gaat het om grootschalige investeringen. Pensioenfondsen worden op geen enkele wijze gestimuleerd hun miljardenvermogens duurzaam te beleggen. Hij pleit ervoor dat deze fondsen in hun jaarverslagen verantwoording af te leggen over de gevolgen van hun investeringskeuzen.

Hij stelt voor dat het ministerie van VROM een ideeëncompetitie laat starten dat een zonne-energiecentrale wordt gebouwd van zes bij zes kilometer zodat er in Nederland stimulans plaatsvindt voor de ontwikkeling van deze technologie. Daarnaast vindt D66 dat op Europees niveau grootschalig met zonne-energie moet worden geëxperimenteerd. In de Lissabon-doelstellingen is dit nauwelijks opgenomen. Gaat Europa de doelstelling wat betreft zonne-energie nog halen? Is het denkbaar dat Europa de komende jaren met een zonthermische installatie gaat werken in Zuid-Europa? Hier is binnen vijftien jaar een efficiënte productie te bereiken.

Wat doet Europa met waterstof? Er is een motie aangenomen door de Kamer dat het kabinet dit onderwerp weer op de Europese agenda plaatst. Wat doet het kabinet ermee? Als er nieuwe kolencentrales in Nederland of in Europa worden gebouwd, vindt het kabinet het dan een goed idee hieraan de verplichting van CO2-opslag te koppelen? Welke ideeën heeft het kabinet over de kustuitbreiding die volgend op het rapport van het ministerie zijn voorgesteld? Is het kabinet gesterkt door dit CE-rapport, moeten voorstellen nog verder worden aangescherpt of meent het kabinet dat de voorstellen al voldoende zijn?

Mevrouw Spies (CDA) is tevreden over het CE-rapport en haar fractie heeft geen enkele twijfel dat met grote prioriteit urgent met deze problematiek aan het werk moet worden gegaan. Toch moet niet worden vergeten wat al is bereikt. De Nederlandse industrie behoort tot de meest energie-efficiënte industrieën ter wereld, resultaat is bereikt in de ontwikkeling van klimaatneutrale kassen in de tuinbouw en bovenal zal Nederland de Kyoto-doelstellingen voor de periode tot 2012 halen.

Het CDA ziet met name ook de voordelen van de Nederlandse inspanningen. De kennis van Nederland op het gebied van waterbeheer is wereldwijd een concurrentiekracht gebleken. Hetzelfde geldt voor de energie-efficiëntie en biedt voldoende kansen voor innovatie en het versterken van de concurrentiepositie.

Ze steunt de EU-keuze voor beperking van klimaatverandering tot 2° C en de CO2 reductiedoelstelling van 30%, mits dit op mondiaal niveau wordt overeengekomen. De suggestie om ook bilaterale afspraken te maken wordt positief ervaren en ze is tevreden met de reeds gemaakte bilaterale afspraak met Indonesië. Voor ambitieus beleid is gevoel van urgentie en prioriteit nodig en ze gaat in dat verband graag in op de uitnodiging van college Samson om gezamenlijk het kabinet te prikkelen in internationaal verband de benodigde afspraken te maken. Meer afspraken zijn nodig op het gebied van eco-innovatie en energie-efficiëntie. Ook zij begrijpt in dit verband de positie van de minister van EZ niet in reactie op het rapport van de Energieraad en de VROM-raad.

Meer werk moet verricht bij de inzet voor meer duurzame energie en schonere brandstof. Ze meent dat de regering moet inzetten op instrumenten die marktconform zijn: convenanten, verhandelbare emissierechten en fiscale instrumenten. Daarnaast zijn ook harde doelen en dwingende regels gericht op het afdwingen van technologische innovatie bespreekbaar. Van de staatssecretaris wil ze horen hoe het kabinetsbesluit zal worden uitgevoerd, dat overheidsaankopen minimaal 50% duurzaam moeten zijn.

Veel goede initiatieven lopen stuk op de vele criteria waaraan CDM-projecten moeten voldoen. Kan hier niet soepeler mee worden omgegaan? Hoe kan de scheep- en luchtvaart betrokken worden? Is het mogelijk dat niet alleen landen, maar ook bedrijfstakken of bedrijfssectoren partners worden in een nieuw Kyoto-verdrag? Ze mist het gevoel van haast bij het kabinet bij het realiseren van kansrijke innovatieve projecten. Ze denkt daarbij aan het project waar CO2 in de grond wordt opgeslagen in oude, bijna lege gasvelden. Een dergelijk project is in afwachting van het totstandkomen van een MEP-subsidie voor klimaatneutrale projecten. Wanneer gaat de minister het eerste project op dit gebied openen? Eenzelfde situatie doet zich voor bij de uitvoering van een motie rond de biobrandstoffen. Nog steeds is niet helder welke projecten dit jaar kunnen rekenen op de accijnsvrijstelling. Is de minister bereid projecten die bijdragen aan de reductie van CO2-uuitstoot maar die in het gedrang dreigen te komen als gevolg van een liberalisering van de energiemarkt, apart te bekijken en te bezien op welke wijze deze projecten toch gecontinueerd kunnen worden? Als de regering zich doelen wil stellen, zullen ook financiële consequenties aanvaard moeten worden. Ze is benieuwd wat het kabinet in dat opzicht voor de komende jaren in petto heeft.

In relatie met de linking directive vraagt ze waarom in de periode tot 2008 geen limiet wordt gesteld en in de tweede handelsperiode wordt gewerkt met een limiet van 8%. In hoeverre wordt rekening gehouden met landen die in het verleden al veel binnen de eigen landsgrenzen hebben gedaan en waar binnenlandse maatregelen vaak minder kosteneffectief zijn?

Nederland zal volgens de brief van 22 februari 2005 op 15 maart al moeten rapporteren aan de Europese Commissie terwijl de indicatoren daarvoor pas in het voorjaar van 2005 beschikbaar komen. Hoe gaat het kabinet dat organiseren?

Het antwoord van de bewindslieden

De minister erkent dat het klimaat één van de belangrijkste uitdagingen is van deze kabinetsperiode. Hij constateert dat sinds de conferentie in Rio de Janeiro in 1992 nu gelukkig veel mee aandacht en belangstelling bestaat voor dit thema. Direct zal moeten worden gerealiseerd dat het inderdaad een mondiaal vraagstuk is. Het kabinet is verheugd dat het Verenigd Koninkrijk binnen de G8 een nieuw initiatief neemt met name gericht op de geïndustrialiseerde wereld. Juist omdat het dwars door alle mogelijke andere verantwoordelijkheden heengaat, moet gewaakt worden voor symboolpolitiek. Bij de erkenning van de uitdagingen die er liggen, noemt hij drie hoofduitgangspunten die het handelen buitengewoon lastig maken.

Allereerst gaat het om het oplossen van het probleem in mondiaal verband. Een voorbeeldfunctie is belangrijk, maar niet vergeten mag worden dat de EU maar 15% (en in de toekomst nog minder) van de mondiale uitstoot voor haar rekening neemt. In dat verband zal het contraproductief blijken als wordt getracht via de WTO handelssancties richting de VS uit te vaardigen.

Ten tweede is klimaatbeleid in belangrijke mate energiebeleid. De kwestie zekerheid speelt hierin een belangrijke rol. In geheel Europa wordt gestreefd het verbruik van fossiele brandstoffen terug te brengen en nu wordt een belangrijke transitiefase ingegaan. Hierbinnen speelt kernenergie een belangrijke rol en kan dogmatiek rond dit thema niet worden uitgesloten. Dat Nederland hierin tégen kiest, wil niet zeggen dat geen kernenergie in Europa wordt geproduceerd.

Een derde uitgangspunt is dat Nederland een kwetsbare uitgangspositie heeft, juist in relatie met de klimaatproblematiek. Nederland heeft destijds gekozen voor een intensieve landbouwindustrie; verder kent het land een energie-intensieve (petrochemische) industrie en een complex logistiek – en transportstelsel. Hierdoor vindt veel CO2-reductie voor Nederland in het buitenland plaats. Daarom is de emissiehandel voor Nederland zo belangrijk.

Consequenties voor Economische Zaken zijn dat andere landen zover moeten komen dat serieus klimaatbeleid zal worden gevoerd, maar ook dat Nederland zelf meer moet doen. Op het vlak van energiebesparing zegt hij dat hij juist veel aan energiebesparing wil doen. Volgende week wordt de referentieraming vrijgegeven van het ECN en RIVM waaruit zal blijken dat de duurzame elektriciteitsdoelstelling van 9% in 2010 zal worden gehaald, dat de CO2-doelstelling in 2010 ruimschoots wordt gehaald, maar dat het percentage energiebesparing gestaag daalt. In 2000 was dit 1,2% en nu is het 1%. In de brief neemt hij geen afstand van het beleid tot energiebesparing, maar de norm van 2% is niet realistisch. In het Energierapport dat over enkele maanden verschijnt zal hij hier uitgebreid op ingaan. Nu wil hij vaststellen dat er alle aanleiding is meer aan energiebesparing te doen. Hij denkt daarbij aan de normen in de woningbouw waar een transitiepad zal moeten worden gevolgd naar een energie-efficiënte gebouwde omgeving. In de tweede plaats blijft de emissie in de transportsector hard stijgen en zal er dus op Europees niveau een oplossing gevonden moeten worden met name op het vlak van de lucht- en scheepvaart. Hij ziet daarom zeker aanleiding om deze sectoren onder de Europese emissiehandel te laten vallen. Omdat deze sector zo'n groot deel van de emissie uitmaakt, moet in de toekomst toename van duurzame mobiliteit worden bereikt. Groot-Brittannië heeft een zinnig voorstel gedaan de Europese lucht- en scheepvaart onder het huidige EU-handelssysteem te plaatsen. Daarmee krijgen ook deze emissies een prijs en ontstaat een eerlijke concurrentie tussen trein- en vliegverkeer. Hij benadrukt wel de ingewikkeldheid van dit onderwerpt, omdat het internationale sectoren zijn die concurreren met landen waar geen emissiehandel bestaat. Daarnaast is het noodzakelijk voor autoverkeer steeds scherpere normen te hanteren. Als derde punt snijdt hij de industrie aan, waar op dit moment een convenant benchmarking wordt ontworpen in de relatie tot de emissiehandel. Meerjarenafspraken met de industrie zullen wat hem betreft zorgvuldig volgens normen van energiebesparing worden bestudeerd. In het Energierapport zal worden aangegeven hoe het kabinet extra besparingen feitelijk zal stimuleren, maar realisme is hierbij geboden.

Het betrekken van burgers bij het proces van besparing is van groot belang. Op 21 maart wordt een op de burgers gerichte website worden geopend: www.consumentenenergie.nl

Hij wil geen illusies verkopen en acht 2% energiebesparing in de komende periode niet haalbaar. Als echter 1,5% besparing wordt gerealiseerd terwijl het niveau nu op 1% ligt, dan is een aanzienlijk resultaat bereikt. In het Energierapport zal hij concreter ingaan op wat wel mogelijk is.

Het verschil van mening betreft niet de actieve energiebesparing, maar het genoemde percentage. De 2% is volgens hem nooit onderbouwd. Rond 1990 was 2% energiebesparing bij de toenmalige berekeningen noodzakelijk om de Kyoto-doelstelling te halen. Gaandeweg is gebleken dat met de huidige besparing de doelstelling kan worden gehaald. Daarom is het van belang nu wel te kijken naar verhoging van het percentage, maar is 2% betwistbaar. Van belang is hoe deze verhoging qua kosten zo efficiënt mogelijk kan worden bereikt.

Hij vervolgt met het centrale thema van de relatie tussen economische groei en het milieu. Economische groei en duurzaamheid is voor hem onlosmakelijk met elkaar verbonden. In hoeverre leidt het CPB-scenario tot datgene dat haaks staat op het kabinetsbeleid? Dit is geenszins het geval. Juist scenario's met hoge groei veronderstellen een mondiale klimaataanpak én maken dit mogelijk. Het is een permanente miskenning van de werkelijkheid dat hoge economische groei, mits deze gepaard gaat met maatregelen die op duurzaamheid zijn gericht, tegelijk tot verslechtering van het klimaat zal leiden. Als voorbeeld neemt hij het verschil tussen hoge en lage groei dat volgens het CPB 10% is van het bnp. Tegelijkertijd bedragen de kosten voor een effectief klimaatbeleid bij een efficiënte aanpak 1 tot 2% extra van het bnp. Als het goed wordt aangepakt kan een win-win situatie ontstaan en hij accepteert niet de gesuggereerde tegenstelling. Het is niet zo dat de landen die economisch het meest groeien, het slechtste milieubeleid kennen.

De groeibrief was in eerste instantie een antwoord op de vraag wat het urgente economische probleem is in Nederland om tot structuurveranderingen te komen. Hij noemt arbeidsparticipatie, arbeidsproductiviteit en innovatie. In dat verband is zeker ook de eco-innovatie aan de orde geweest. Ook de aangepaste Lissabon-doelstellingen van de Europese Commissie gaan er vanuit dat eco-innovatie en eco-efficiëntie essentieel zijn. Dit zijn punten die sporen met het beleid dat het kabinet voert.

Hij is geen voorstander van een klimaatfonds. Klimaatbeleid hoort thuis in een normale begroting zodat de Kamer ook beter een integrale afweging kan maken en prioriteiten kan stellen. Het kabinet geeft 120 mln euro uit aan Joint Implementation en CDM, 140 mln euro aan energieonderzoek, 105 mln euro aan demonstraties en marktontwikkeling en 600 mln euro aan markttoepassing. Dit is een totaal van bijna 1 mld euro per jaar, het bedrag dat de heer Samson voorstelde.

Premier Blair tracht binnen de G8 de VS te laten participeren in mondiaal klimaatbeleid en binnen dat gegeven is het niet verstandig te trachten sanctiebeleid op handelsgebied tegen de VS te voeren. Bovendien is het WTO-verdrag niet gericht op het instellen van sancties.

Het scenario van 3% groei per jaar voor de lange termijn is niet door het CPB doorgerekend Hij zal hierover met een brief komen. Hij zal graag het debat aangaan over handelspolitieke sancties jegens de VS. Hij kan zich het EIVM-rapport over duurzaamheidscenario's herinneren. Destijds is gesproken over handelssancties tegenover landen die het ozonprotocol niet wilden ondertekenen. In het Montreal-protocol is zelfs deze mogelijkheid voorzien. Het is echter op dit ogenblik onwijs handelssancties te willen uitvaardigen tegen de VS.

Ontwikkelingslanden worden via het CDM opgenomen in het emissiesysteem. De hoop is met deze landen een gezamenlijk CO2-emissiehandelssysteem tot stand te brengen, want alleen dan zijn de ambitieuze doelstellingen betaalbaar. Deze landen zullen dan wel een doelstelling moeten opnemen in relatie tot hun bnp.

In het Energierapport zal hij de tabel van technieken en instrumenten voor het klimaatbeleid aanvullen met kostencijfers en ranking naar kosteneffectiviteit.

De CO2-opslag zit in de R&D-fase. Bij elektriciteitsopwekking is een Europese aanpak nodig waar specifiek Nederlands beleid geen bijdrage zal leveren. Hij zal laten onderzoeken of en hoe de CO2-opslag een rol in de emissiehandel kan spelen en of de CO2-opslag in de MEP kan worden opgenomen. In het kader van de «unieke kansen»-regeling zitten enkele kleine CO2-opslag projecten en hij zal kijken bij welke start van een project hij aanwezig kan zijn. Hij is over enkele onderzoeksprojecten met de NAM in onderhandeling, en vraagt alle Kamerleden om elk initiatief op dit vlak bij hem te melden, ook als daarbij sprake is van bureaucratische belemmeringen, opdat in samenwerking deze obstakels kunnen worden genomen.

Over zonne-energie is geen aparte EU-doelstelling. In de Energieraad is een doelstelling opgenomen voor totaal duurzaam opgewekte elektriciteit en deze doelstelling wordt ruimschoots gehaald. In Europees verband zal deze doelstelling helaas niet worden gehaald. Hij zal in Europees verband zijn licht opsteken welke initiatieven voorhanden zijn.

Over pensioenfondsen in relatie met duurzaam investeren ziet hij ruimte voor nader onderzoek. Het probleem dat hij hier ziet is dat pensioenfondsen voor de stabiliteit van hun inkomsten vooral aan grote projecten denken. Hij zal onderzoeken of in dat kader wellicht mogelijkheden voorhanden zijn.

De staatssecretaris zegt dat daags na deze vergadering de referentieraming wordt gepresenteerd waarin duidelijk is aangegeven waar Nederland staat betreffende de emissie van CO2 en andere broeikasgassen en NEC-plafonds. Vervolgens komt nog voor de zomer een optiedocument beschikbaar, een overzicht van maatregelen voor verdergaande reducties tot 2020. Direct na de zomer komt de tweede evaluatienota van het klimaatbeleid. Hierin wordt aangegeven of de doelstellingen worden gehaald, of bijstellingen nodig zijn, of de maatregelen kosteneffectief worden uitgevoerd. Het maakt duidelijk dat dit jaar op cruciale momenten met de Kamer wordt overlegd over de inzet van het kabinet en de ambities die worden nagestreefd.

Het standpunt van het kabinet is dat uit overwegingen van voorzorg mitigatie prioriteit heeft, gevolgd door maatregelen van adaptatie. Sinds Rio de Janeiro is gewerkt aan de totstandkoming van het Kyoto-protocol, een uniek afsprakenpakket waar overigens nog nadrukkelijk aan geschaafd kan worden. Hoe zal moeten worden gehandeld na 2012 zal nog tot buitengewoon lastige discussies leiden. Inhoudelijk wordt bij voortduring gesproken over het verbreden van de participatie en het verbreden van scope, en het verbinden met thema's als ontwikkelingssamenwerking, biodiversiteit of luchtkwaliteitvraagstukken in de grote metropolen of het vraagstuk van verwoestijning.

Bilateraal overleg is een goed streven dat niet moet worden uitgesloten. Subnationaal overleg heeft zeker zijn belangstelling; hij noemt juridisch onderzoek dat nu wordt gedaan naar de mogelijkheden van bijvoorbeeld emissiehandel tussen Nederland en enkele staten van de VS of provincies van Canada.

Europa bevindt zich nu in een fase van het toepassen van instrumenten, waarbij de emissiehandel op dit moment van groot belang is. Daar is de komende opgave ook om verbreding van sectoren te bereiken, alsmede het aanscherpen van de normen op de terreinen auto, apparaten en de bebouwde omgeving. Het door de heer Samson genoemde Japansetoprunner-model zal hij nader laten onderzoeken.

In Nederland wordt onder andere gedacht aan de aanscherping van de normstelling in de bebouwde omgeving, isolatie, biobrandstoffen.

In het ambitieuze beleid dat hij nastreeft, heeft hij de volledige steun van de minister-president en de minister van Financiën en dat is van groot belang bij de vaak moeilijke onderhandelingen die hij voert.

Economische groei is niet per se goed voor het milieu, het hangt ervan af hoe de groei is ingevuld, of milieukosten geïnternaliseerd zijn, of er geen afwenteling op anderen heeft plaatsgevonden. Voor hem is een belangrijk ijkpunt of de groei gepaard gaat met een absolute ontkoppeling van de milieudruk. Als dit niet aan de orde is, is er een probleem. Uit de referentieraming blijkt dat het met de CO2-uitstoot redelijk goed zit, maar met betrekking tot de luchtkwaliteit en de NEC-plafonds zal het heel lastig worden. Vervolgens zal hij de Kamer maatregelen presenteren om het doel te bereiken, want de Europese richtlijn zal gehaald moeten worden. Verder noemt hij in de Milieunota dat daar waar de ontkoppeling er niet is, beleid zal worden gemaakt om die ontkoppeling wel tot stand te brengen.

Hij beweert niet dat uit de referentieraming blijkt dat er sprake is van een absolute ontkoppeling van de milieudruk op het gebied van de CO2. Hij benadrukt dat de Kyoto-doelstelling leidend is en dat deze wat de CO2 betreft zal worden gehaald. Verder is in het regeerakkoord helder gesteld dat absolute ontkoppeling een doel is en geeft hij aan hoe belangrijk het is dit in het beleid vorm te geven. Op de specifieke maatregelen voor CO2-reductie komt hij nog terug.

Over de transitie van gas naar nieuwe en duurzame energie binnen het FEZ-fonds kan wat hem betreft de komende jaren zeker gediscussieerd worden.

Het is onacceptabel dat Europa in 2020 de 30% reductiedoelstelling alleen zal halen; het doel is mondiaal tot resultaat te komen, maar het stellen van randvoorwaarden zoals verbreding in dit stadium van open gesprekken vindt de staatssecretaris niet verstandig. Hij vindt het zeker goed de doelstelling participatie te noemen, maar het valt te verwachten dat binnen Europa helemaal geen doelstelling zal worden genoemd. De hoofddoelstellingen van het Nederlands beleid zijn verbreding van deelname en verbreding van scope.

Over ontwikkelingslanden zegt hij dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een klein Afrikaans land en landen als India en China. Nu tekent zich af dat als weer een nieuw mondiaal akkoord wordt gesloten, rekening wordt gehouden met bnp per capita als maatstaf voor de te vragen inspanning. Daarnaast is er de discussie over de koolstofconsumptie per capita. Deze punten worden ook door de ontwikkelingslanden gekoesterd. Zo stelt India bijvoorbeeld dat zij in verhouding tot de VS 10% CO2 uitstoot en in verhouding tot Europa 15% en dus voorlopig nog geen reductie hoeft na te streven. Dit is weliswaar een reëel standpunt, maar het kan niet het enige zijn. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de toekomst geldt ook voor India. Hij verwacht dat de in Rio de Janeiro geformuleerde «common but differentiated responsibilities» een goede benadering is om het probleem gezamenlijk te dragen.

Hij verwoordt hier de thema's en standpunten die in mondiale besprekingen aan de orde zijn gesteld. Hij zal zich zeker niet vastleggen aan de een of andere benadering. Wel ligt voor hem vast dat de ontwikkelde wereld meer verantwoordelijkheid zal moeten nemen dan de ontwikkelende wereld en hiervoor zal een aanvaardbare formule voor moeten worden gevonden.

Hij zal de Kamer vooraf informeren welke systematiek zal worden gehanteerd, als het moment in zicht komt dat Nederland zich ergens aan zal moeten verbinden.

Een breed internationaal draagvlak hebben de CO2-opslag, CDM en technologieoverdracht. Met name China is hier voorstander van. De VS erkent inmiddels wel de noodzaak tot actie, maar het is lastig met de VS tot multilaterale werkvormen te komen. Adaptatie is internationaal gezien nog niet zo'n ver ontwikkeld concept. Dit zal zeker op de agenda van Bonn komen.

EPR is afgeschaft in de oude vorm, maar nu is een conceptregeling in voorbereiding om een EPR nieuwe stijl te ontwikkelen, welke sterk gerelateerd is aan CO2 en de bebouwde omgeving.

Suggesties op het vlak verlichting en isolatie worden verwerkt in het optiedocument.

Over de Harvard-lijst zegt hij dat de positie van elk land is bepaald door de milieudruk gerelateerd aan het aantal inwoners en de oppervlakte van het land. Een groot land als Congo met een heel smerige hoofdstad scoort dan inderdaad beter dan een klein land als Nederland waar intensief milieubeleid wordt gevoerd. Worden de dichtstbevolkte landen vergeleken, dan staat Nederland op de tweede of derde plaats.

Hij stelt dat een andere weging van de variabelen de hoofdoorzaak is van deze relatieve achteruitgang en niet een ander beleid van het kabinet. Met deze beeldvorming wil hij niet over dit onderwerp discussiëren. Dat Nederland met een klein oppervlak en zoveel inwoners een hoge milieudruk heeft en op de lijst met 23 dichtstbevolkte landen bijna bovenaan staat, bewijst wel hoeveel Nederland aan het milieu doet.

De Nederlandse uitstoot is evident en het onderbrengen van het verkeer in het emissiehandelssysteem is een te onderzoeken optie. CO2-differentiatie wordt uitgewerkt en er komt een bonus binnen de BPM voor zuinige auto's en een malus voor onzuinige auto's.

Vanuit milieuoptiek heeft de staatssecretaris voor de kilometerheffing simpele wensen, namelijk dat het totaal van het milieueffect bereikt door CO2-differentiatie, door motorrijtuigenbelastingdifferentiatie en extra heffing voor dieselmotoren, niet ongedaan mag worden gemaakt door kilometerheffing. De heffing is alleen aanvaardbaar als de differentiatie naar milieueffect erin verwerkt is.

Biobrandstof is een lastig punt. Er is lang geworsteld over de vraag hoe hier vorm aan te geven. Hij zal met zijn collega's spreken in de komende weken over de voorjaarsnota, belastingplannen en FEZ-gelden.

CDM-projecten moeten voldoen aan criteria die tijdens internationale onderhandelingen zijn vastgesteld. Verdere professionalisering van de afwerking van deze aanvragen is een verplichting, want de integriteit van het instrument mag niet worden aangetast. Dit betekent niet dat nog verdere efficiëntie en professionalisering kan worden bereikt.

Over de 8% limiet bij de linking directive zegt hij dat het kabinet dit voorstel heeft gedaan, omdat de Europese Commissie eerder een oorspronkelijk voorstel heeft gedaan dat Nederland destijds heeft gesteund. De regering zal een signaal naar de eigen industrie moeten afgeven waaraan wordt gedacht; hierbij is wel het voorbehoud gemaakt dat de ontwikkeling in Europa hier parallel aan moet lopen. Gezien de ontwikkeling van het emissiehandelssysteem is Nederland vroeg met het neerzetten van dit standpunt. Er zijn landen die zo min mogelijk doelstellingen willen formuleren. Wel een standpunt innemen draagt ook bij aan het op scherp zetten van de discussie hierover in Europa. Hij zou het liefst zien dat op dit vlak harmonisatie binnen Europa plaatsvindt, juist ook in het kader van het level playingfield. In 2006 moeten alle lidstaten het systeem hebben ingevoerd, omdat de invoering is gedecentraliseerd.

Over supplementariteit zegt hij dat het kabinet voor 15 maart een rapport aan de Europese Commissie moet presenteren en de indicatoren hiervoor zijn er. Binnen enkele weken zal de Kamer dit rapport over supplementariteit overhandigd krijgen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Samson (PvdA) vraagt de staatssecretaris zijn opmerkingen over verschuivingmogelijkheden binnen het FEZ-fonds per brief aan de Kamer te bevestigen.

De heer De Krom (VVD) constateert dat de discussie over de limiet van 8% nog geen besluit is, maar slechts een denkrichting. Tevens constateert hij dat veel opmerkingen van hem over het driesporenbeleid door de staatssecretaris zijn onderschreven.

Moties over welke energietechniek dan ook steunt hij niet, omdat hij eerst het lijstje uit het Energierapport van de minister van EZ wil zien. Vervolgens kan dan geld daar worden ingezet waar het rendement het hoogst is.

De heer Duyvendak (GroenLinks) is tevreden dat de minister van EZ heeft bevestigd dat handelssancties uit milieupolitieke redenen mogelijk zijn. Behalve dat het in het Montreal-verdrag een optie is geweest, is het volgens hem ook een optie in het Kyoto-verdrag.

Bij de verdeling stemt het hem hoopvol dat de staatssecretaris aangeeft dat een per capita-benadering absoluut nodig is wil Nederland tot succesvolle onderhandelingen komen. Voor Nederland is GroenLinks het niet eens met dit kabinet. Nederland zal voorop moeten lopen en niet meelopen met Europese regelgeving. Nederland heeft meer problemen en zal dus meer moeten doen.

De heer Van der Ham (D66) vindt dat het debat zich kenmerkt door voorwaardelijkheid. Hij mist zozeer de actiebereidheid en kracht in dit debat. Wat energiebesparing betreft zal de Kamer tenminste de regering met een opdracht op pad moeten sturen. Deze opdracht zal concreet moeten zijn en zo dicht mogelijk tegen de 2% besparing aan.

Hij roept de staatssecretaris op nader onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden tot overleg op regionaal niveau. Hier ligt een kans, juist omdat de koppeling en de problematiek in de ontwikkelingslanden op bepaalde punten veel specifieker is en beter te vergelijken met andere regio's in de wereld.

Mevrouw Spies (CDA) constateert tot haar genoegen dat vandaag is gesproken over ambities op lange termijn. De staatssecretaris streeft een klimaatbeleid na met een hoger ambitieniveau, dat kosteneffectiever is en getuigt van een gezonde dosis realisme. Ze meent dat Nederland vooral de eigen expertise moet inzetten als concurrentie-instrumenten. Ze ziet uit naar het debat over het FEZ-fonds en vraagt tenslotte op welke wijze de overheid haar voorbeeldfunctie nadrukkelijker gaat invullen. 50% Overheidsaankopen op duurzame wijze lijkt haar een goed begin.

De staatssecretaris vindt dat dit beleidsterrein is terechtgekomen in een kader van gedegen afspraken, wat zich niet leent voor grootse en meeslepende actie. Dankzij de volheid van dit beleidsterrein is inmiddels zoveel opgebouwd, dat het beleid nu uitgevoerd kan worden. Er is nu kennis en kunde verzameld die behouden moeten blijven en voor de vervolgtrajecten moeten worden ingezet.

Over het FEZ-fonds zal hij geen brief schrijven, maar hij zal de discussie wel voorbereiden in het kader van de evaluatienota met nieuwe opties voor de toekomst. Het FEZ-fonds is bedoeld om opbrengsten van staatsdeelnemingen en extra aardgasopbrengsten niet in de algemene uitgaven te laten lopen, maar om te benutten voor nieuwe investeringen. De transitie van eindig aardgas naar nieuwere energievormen is bij uitstek geschikt voor deze toepassing.

Uitstoot van CO2 per capita in welke vorm dan ook zal zeker een rol spelen in de vormgeving van beleid. Hoe precies zal de komende jaren onderwerp van discussie zijn. Nederland zal op milieubeleid zeker voorop blijven lopen; dat zal ook de ambitie blijven. Voorop blijven lopen bij het operationeel maken van intern beleid is veel lastiger, omdat Nederland vaak twee keer zoveel moet doen om een bepaalde doelstelling te halen dan andere landen.

Hij zegt toe te onderzoeken hoe regionale vergelijkingen kunnen worden gemaakt en hoe men op dat niveau tot overleg kan komen.

Op de vraag naar een prijsvraag zal hij buiten de vergadering met de heer Van Ham spreken en vervolgens schriftelijk antwoorden.

Duurzaam inkopen kan inderdaad een geweldige marktontwikkeling stimuleren op dat terrein. De ambities zijn geformuleerd en elke steun van de Kamer om dit te realiseren is welkom.

De voorzitter dankt de staatssecretaris en de kamerleden voor hun inbreng en noemt de volgende toezeggingen, de eerste vijf van de minister en de overige van de staatssecretaris:

De Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de economische groei (groeibrief) in relatie tot duurzaamheid en de uitstoot van CO2.

Concrete initiatieven voor de CO2-neutrale projecten, inclusief bureaucratische belemmeringen, kunnen worden ingediend bij het ministerie van EZ.

Ten aanzien van zonne-energie zal de minister bekijken welke initiatieven in Europa worden genomen en vervolgens zal hij de Kamer hierover informeren.

De minister zal enkele pensioenfondsen aanspreken op aandacht voor duurzame projecten c.q. duurzaam beleggen. Vervolgens zal hij de Kamer hierover informeren.

In het Energierapport wordt opgenomen een overzicht van de effectiviteit van instrumenten en technische opties inclusief energie-efficiencytechnieken.

Inzet van het kabinet in Europa inzake post-Kyoto is gericht op verbreding van de scope en participatie en dit zal zo blijven.

De Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de inzet van het kabinet bij differentiatie (gekoppeld aan verschillende ontwikkelingsstadia tussen de landen).

De Kamer zal worden geïnformeerd over het onderzoeksprogramma «Klimaat voor ruimte», over innovatieve strategieën voor adaptatie aan klimaatverandering, waaronder waterbeheer.

De Kamer zal in begin april worden geïnformeerd over het rapport «Supplementariteit».

In de evaluatienota worden suggesties gedaan voor transities binnen het FEZ-fonds; deze nota komt voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer.

De Kamer wordt nader geïnformeerd over regionale overlegstructuren.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Hofstra

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Van der Leeden


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (ondervoorzitter), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA) en Veenendaal (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser-Kaya (D66), Gerkens (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Dijsselbloem (PvdA) en Oplaat (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Jonker (CDA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD) en Van Dijk (CDA).

Naar boven