Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2011
In 2009 heeft de Raad van State enkele vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over hoe nationale
emissieplafonds voor luchtverontreinigende stoffen, op basis van de Europese NEC-richtlijn, betrokken moeten worden bij vergunningverlening
voor grote industriële installaties. Deze prejudiciële vragen waren bij de Raad gerezen naar aanleiding van het beroep dat
door diverse organisaties en particulieren was ingesteld tegen de milieuvergunningen van drie nieuwe kolencentrales.
Op 16 december 2010 heb ik hierover tijdens een algemeen overleg (AO) (kamerstuk 21 501-08, nr. 348) van gedachten gewisseld met de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu. Ook zijn in aanloop naar het AO Energie van
30 maart 2011, met de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, door diverse fracties vragen over dit
onderwerp gesteld. Naar aanleiding van het AO van 16 december heb ik uw Kamer een brief1 gestuurd met een nadere toelichting en de toezegging om uw Kamer te informeren nadat het Europese Hof tot een uitspraak zou
zijn gekomen.
In die brief kondigde ik aan dat ik het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zou vragen om aanvullende emissieramingen voor
de jaren tot 2015 op te stellen.
Op 26 mei jl. heeft het Europese Hof uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat lidstaten niet verplicht zijn de in de NEC-richtlijn
vastgestelde plafonds tot de voorwaarden voor de verlening van een milieuvergunning te rekenen. Lidstaten zijn wel verplicht
zich te onthouden van maatregelen die het halen van de plafonds ernstig in gevaar brengen.
Het is aan de nationale rechter om na te gaan of de lidstaat zich daaraan houdt. Het Hof geeft daarbij aan dat één bron van
SO2 en NOx, zoals een vergunning voor een installatie waar het in casu om gaat, als zodanig het door de NEC-richtlijn voorgeschreven
resultaat van het halen van de plafonds, niet ernstig in gevaar lijkt te kunnen brengen. Dit geldt zeker als de betrokken
installatie, zoals in deze zaak het geval is, pas op zijn vroegst in de loop van 2012 in bedrijf zal worden gesteld.
Het kabinet kan zich goed vinden in deze uitspraak. Duidelijk is dat de NEC-richtlijn met name verplichtingen schept voor
de lidstaten, in de vorm van het opstellen van een toereikend programma van maatregelen. De maatregelen die door Nederland
zijn genomen, hebben geleid tot een forse afname van de emissies van luchtverontreinigende stoffen.
Het PBL heeft op 31 mei een nadere raming van de emissie van de onder de NEC-richtlijn vallende stoffen uitgebracht. Deze
raming bied ik als bijlage bij deze brief aan uw Kamer aan.2 Zij vormt een aanvulling op de Referentieraming energie en emissies 2010–2020, welke uw Kamer vorig jaar ontvangen heeft3.
Uit deze raming valt te concluderen dat het gevoerde beleid effectief is geweest. De emissie van stikstofoxiden zal in 2011
waarschijnlijk nog licht boven het emissieplafond uitkomen, maar het PBL raamt dat na 2011 geen overschrijdingen meer zullen
optreden. De oorzaak van de hogere emissies van stikstofoxiden ligt vooral in het achterblijven van de emissieafname door
nieuwe voertuigen als gevolg van tegenvallend Europees beleid. Hierover bent u door de minister van VROM geïnformeerd3=4. Op dit punt volg ik de lijn van mijn ambtsvoorgangers dat deze tegenvaller niet door nationale maatregelen gecompenseerd
zou moeten worden, maar voor rekening dient te komen van de Europese Commissie.
Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof zal de Raad van State binnenkort het beroep tegen de vergunningen van de energiecentrales
hervatten. Uiteraard zal ik deze procedure blijven volgen en uw Kamer informeren indien zich ontwikkelingen voordoen die een
reactie mijnerzijds noodzakelijk maken.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma