nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de
Wet op de Raad van State).
Vanuit een oogmerk van rechtsgelijkheid is het streven van de Regering
erop gericht om gewezen zelfstandigen die op een (aanvullende) uitkering zijn
aangewezen onder de werkingssfeer van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) te brengen. Nochtans
kunnen zich situaties voordoen waarin dit niet altijd zonder meer mogelijk
is, dan wel wenselijk is. Zo heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij (LNV) in het kader van de herstructurering van de veehouderij
voor het beëindigen van het bedrijf een specifieke regeling moeten treffen,
te weten de Regeling inkomensvoorziening voor oudere gewezen zelfstandigen
in de veehouderij (Iozv)1. Op grond van deze regeling
kunnen maximaal 350 gewezen veehouders uiterlijk tot en met 31 december
2002 een uitkering ontvangen. Tegen de achtergrond van voormeld streven om
ten aanzien van gewezen zelfstandigen die op een uitkering zijn aangewezen
waar mogelijk de Ioaz van toepassing te doen zijn, is – zoals ook uit
de toelichting op de regeling van de Minister van LNV blijkt – besloten
dat de veehouders die een uitkering op grond van de Iozv ontvangen vanaf 1
januari 2003 kunnen instromen in de Ioaz.
Bij de eerste openstelling van de Iozv in 2000 hebben ongeveer 50 veehouders
gebruik gemaakt van deze regeling. De gevolgen van de mond- en klauwzeercrisis
(MKZ-crisis) hebben de Regering doen besluiten om de Iozv opnieuw open te
stellen voor maximaal 300 door de MKZ-crisis getroffen veehouders. Deze veehouders
zullen in verband met beëindiging van het recht op een Iozv-uitkering
vanaf 1 januari 2004 eveneens moeten kunnen instromen in de Ioaz.
Zonder wijziging van de Ioaz is dit echter niet mogelijk, gegeven het feit
dat de Iovz-gerechtigden niet (kunnen) voldoen aan de voorwaarden, bedoeld
in artikel 5, tweede en derde lid, van de Ioaz. In dit verband zij gewezen
op bijvoorbeeld de voorwaarde dat de aanvraag voor een Ioaz-uitkering dient
te worden ingediend vòòrdat het zelfstandig bedrijf of beroep
wordt beëindigd.
In 1997 heeft zich eenzelfde situatie voorgedaan met ondernemers in de
binnenvaart. In het kader van een sanering van de binnenvaart was onder de
verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat een Bedrijfsbeëindigingsregeling
binnenvaart2 tot stand gekomen. Binnenvaartschippers
die het bedrijf wensten te beëindigen konden gedurende drie
jaar een uitkering ontvangen krachtens deze regeling. Teneinde na expiratie
van deze termijn van drie jaar een ongehinderde overgang naar de Ioaz te waarborgen
is destijds bij de Tijdelijke wet inkomensvoorziening gewezen binnenvaartondernemers
erin voorzien dat de voorwaarden voor het recht op uitkering krachtens de
Ioaz (artikel 5, tweede en derde lid, van de Ioaz) niet gelden ten aanzien
van de categorie gewezen zelfstandigen die in het jaar 1998 een uitkering
ingevolge de Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart heeft ontvangen.
Naar analogie van deze regeling voor gewezen binnenvaartondernemers is
het gewenst een regeling te treffen voor gewezen veehouders die gebruik hebben
gemaakt van de Iozv en die na beëindiging van het recht op een Iozv-uitkering
een Ioaz-uitkering wensen.
In aanmerking genomen dat het geenszins uitgesloten is dat zich in de
toekomst wederom situaties kunnen voordoen waarbij het gewenst is om na beëindiging
van een specifieke ondersteuningsregeling toetreding tot de Ioaz voor gewezen
zelfstandigen mogelijk te maken, wordt bij de onderhavige wijziging erin voorzien
dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van gewezen zelfstandigen
kunnen worden aangewezen die zijn vrijgesteld van de voorwaarden, bedoeld
in artikel 5, tweede en derde lid. Aldus wordt voorkomen dat telkens wanneer
het wenselijk is dat een bepaalde categorie zelfstandigen, die niet voldoet
aan de voorwaarden van artikel 5, tweede en derde lid, na beëindiging
van een specifieke uitkering alsnog in de Ioaz instroomt, een wetswijziging
noodzakelijk is.
De onderhavige wetswijziging heeft op zich geen financiële consequenties.
Van deze consequenties is eerst sprake zodra bij algemene maatregel van bestuur
een bepaalde categorie wordt aangewezen. De financiële gevolgen van die
specifieke aanwijzing zullen uiteraard in de nota van toelichting bij die
algemene maatregel van bestuur worden belicht.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip. De wenselijkheid
om de onderhavige wijziging met terugwerkende kracht te kunnen invoeren vloeit
voort uit het feit dat met ingang van 1 januari 2003 de overgang van
Iovz-gerechtigden naar de Ioaz feitelijk moet plaatsvinden. Gelet op het feit
dat de aanvragen voor een Ioaz-uitkering tijdig ingediend moeten kunnen worden
en (uiteraard) door burgemeester en wethouders beoordeeld moeten kunnen worden,
is het van belang dat deze wijzigingswet medio 2002 in werking treedt. Bewerkstelligd
zal worden dat gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze wijzigingswet
een algemene maatregel van bestuur van kracht wordt waarmee toetreding tot
de Ioaz van personen die een Iozv-uitkering hebben ontvangen mogelijk wordt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend