28 230
Instelling van de Raad voor de Wadden

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 april 2002

Met belangstelling hebben mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik kennis genomen van het verslag dat de vaste commissie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft uitgebracht over het wetsvoorstel tot instelling van een Raad voor de Wadden. Het verheugt ons dat de leden van de fractie van de PvdA waardering hebben voor het wetsvoorstel en dat de leden van de CDA-fractie er zonder meer positief tegenover staan.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het wetsvoorstel niet eerder naar de Kamer is gezonden, suggererende dat wij van meet af aan voornemens waren de WAR te laten voortbestaan. Dit laatste nu moet een misvatting zijn. Niet voor niets had de Wet op de Waddenadviesraad een expiratiedatum, zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken. Wij zijn het eens met deze leden dat terughoudendheid moet worden betracht bij het instellen van extra adviescolleges. In 1996 is de Waddenadviesraad ingesteld als tijdelijk adviescollege tot 1 januari 2002. In het kader van de nieuwe planologische kernbeslissing Waddenzee (Derde Nota Waddenzee) heeft het kabinet besloten om de Waddenadviesraad te laten voortbestaan onder een nieuwe naam «Raad voor de Wadden». Uit de Derde Nota Waddenzee blijkt dat het Waddenzeebeleid nog volop in ontwikkeling is en zal blijven. Er blijft daardoor behoefte aan integrale afweging en politiek-inhoudelijke advisering over de duurzame ontwikkeling van het Waddengebied. Ook heeft de trilaterale Regeringsconferentie voor de Waddenzee van oktober/november 2001 nieuwe impulsen gegeven aan de internationale samenwerking. In het licht van de Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378), die op 1 januari 1997 in werking is getreden, heeft de regering gemeend zorgvuldig te moeten onderzoeken of het nut en belang van de instelling van een Raad voor de Wadden voor de periode na 1 januari 2002 zwaarder weegt dan de nagestreefde terughoudendheid bij de instelling van adviescolleges. Dit proces van zorgvuldige afweging heeft ertoe geleid dat de regering het nieuwe wetsvoorstel niet tijdig heeft kunnen indienen. De Raad voor de Wadden zal grotendeels onder de bepalingen van de Kaderwet Adviescolleges vallen. De enige uitzondering betreft de mogelijkheid om te kunnen adviseren aan gemeenten en provincies.

Op deze plaats willen wij overigens onderstrepen dat de oorspronkelijke doelstellingen van de Kaderwet adviescolleges in belangrijke mate zijn gerealiseerd (zie «De staat van advies», Kamerstukken II, vergaderjaar 2001–2002, 28 101, nr. 1).

Wij hebben ervoor gekozen de Raad voor de Wadden niet onder te brengen bij de VROM-raad, zoals de leden van de VVD-fractie suggereren, omdat de eerste meer specifiek gericht is op één gebied. Bovendien is de hiervoor benodigde deskundigheid toch vooral te vinden in het gebied zelf. In die zin draagt de opvolger van de WAR ook bij aan verbreding van het draagvlak. Overigens betekent een hardnekkig beeld van een WAR als belangenbehartiger niet dat de WAR zich ook gedragen heeft als zodanig. Dit valt te lezen uit dezelfde evaluatie die de leden van de VVD-fractie («Interne evaluatie functioneren Waddenadviesraad», december 2001) aanhalen.

Er is sprake van een misverstand wat betreft de huidige omvang van de Waddenadviesraad. De leden van de CDA-fractie spreken over een teruggang van 33 naar 15 leden, maar de WAR had tot nu toe 16 leden en 16 plaatsvervangende leden plus voorzitter. Er is dus sprake van een teruggang van zestien naar veertien leden, zoals de leden van de PvdA-fractie terecht stellen. Dat dit automatisch inhoudt dat de nieuwe raad beter functioneert, is niet de conclusie die uit de memorie van toelichting kan worden getrokken. Bedoeld is dat alle (verplichte) aanpassingen aan de Kaderwet adviescolleges samen met de voorstellen die de WAR zelf heeft ontwikkeld op grond van zijn interne evaluatie uiteindelijk tot een strakker functionerende raad, die gaat adviseren over hoofdlijnen van beleid, kunnen leiden. Een belangrijke doelstelling van de Kaderwet adviescolleges is het sober en transparant houden van het adviesstelsel en de strategische advisering over hoofdlijnen aan regering en parlement. Het beperkt houden van het aantal leden en secretariaatsmedewerkers beoogt hieraan bij te dragen.

De plaatsvervangende leden van de WAR beschikten over aanvullende deskundigheid ten opzichte van de vaste leden. De inhoud van de agenda van de WAR was bepalend voor de vraag of er een lid dan wel plaatsvervangend lid bij de voorbereiding werd betrokken. Van de leden van de Raad voor de Wadden zal daarom een brede deskundigheid worden gevraagd. Nu er een geheel nieuwe raad wordt benoemd, is het niet gezegd dat ook alle deskundigheid uit huis verdwijnt. Naar de vacante plaatsen kunnen ook de huidige leden en plaatsvervangende leden solliciteren. Artikel 19 van de Kaderwet adviescolleges biedt tevens de mogelijkheid dat een adviescollege zich kan doen bijstaan door externe deskundigen ter aanvulling van eventueel ontbrekende kennis.Wat de samenstelling van de raad betreft – de leden van de PvdA-fractie stellen hierover een vraag – heeft de WAR zelf een voorstel gedaan waaruit blijkt dat personen worden gezocht met de volgende deskundigheid:

• het ecosysteem van de Waddenzee,

• kennis van beheer van natuurterreinen,

• specifieke juridische kennis,

• communicatie (inclusief natuur- en milieu-educatie),

• sociaal-economische bedrijvigheid,

• waddenvisserij,

• energie,

• recreatie en toerisme,

• belevingswaarde van de Waddenzee,

• landbouw, plattelandsontwikkeling,

• kennis van het openbaar bestuur,

• onderzoek integratie ecologie/economie,

• menswetenschappen.

Door een brede openbare wervingscampagne van het ministerie van VROM hoopt de nieuwe raad qua samenstelling te kunnen voldoen aan de eis van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en leden van minderheidsgroeperingen. Het is duidelijk dat er wordt gevist in een kleine vijver waarin ook door anderen veelvuldig wordt gevist, bijvoorbeeld door de politiek. Het potentieel wordt nog verkleind door de specifieke eis van waddendeskundigheid. De ervaringen van de Waddenadviesraad op dit punt zijn niet onverdeeld positief. Ondanks het inschakelen van informele netwerken en speciale vrouwenacquisitiebureaus was het niet steeds mogelijk om aan deze eis te voldoen. Het percentage vrouwelijke leden binnen de WAR is inmiddels wél gestegen van circa 10% in 1997 tot ongeveer 30% in 2002.

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd waarom de Raad niet verplicht is te adviseren wanneer door provincies en gemeenten een advies wordt gevraagd.

Het wetsvoorstel strekt er toe de Raad voor de Wadden in te stellen overeenkomstig de Kaderwet adviescolleges. Deze wet regelt advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk. De in het wetsvoorstel voorziene adviseringsmogelijkheid aan de bij het Waddengebied betrokken provincies en gemeenten is dan ook aanvullend en is slechts opgenomen om buiten twijfel te stellen dat de Raad zijn vanouds bestaande adviseringsmogelijkheid aan provincies en gemeenten ook onder het nieuwe bestel kan blijven voortzetten. De instellingswet voor de Raad voor de Wadden voorziet niet in advisering aan andere organen en organisaties buiten het rijk en de betrokken provincies en gemeenten om. Overigens heeft de WAR in het verleden advies uitgebracht aan het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW). In dat college overleggen rijk, provincies en gemeenten in gezamenlijk verband over het Waddenzeebeleid. Waar de leden van de VVD-fractie vrezen voor belangentegenstellingen, worden deze in dit college juist besproken en overbrugd.

De scheiding van advies en overleg, die door de Kaderwet adviescolleges wordt nagestreefd, houdt overigens niet in dat de leden van de Raad voor de Wadden geen enkele betrokkenheid mogen hebben met belangengroepen. Deze groepen zijn van belang om voeling te houden met de dagelijkse praktijk en om kennis en informatie over trends en ideeën uit het veld ten behoeve van het op te stellen advies te gebruiken. Het lidmaatschap van de Raad mag echter niet afhankelijk zijn van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden worden bij koninklijk besluit op persoonlijke titel benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op het beleidsterrein waarvoor het college is ingesteld alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

De leden van de VVD-fractie hebben erop gewezen dat het Waddengebied een internationaal te beschermen natuurgebied is. Of dit nu betekent dat er een internationaal adviescollege moet worden opgericht, is zeer de vraag. Immers, de bestuurlijke organisatie in Denemarken en Duitsland is een geheel andere dan die in Nederland. Er is overigens veel contact tussen gelijksoortige adviesraden in de betrokken landen. Het verdient aanbeveling dat de Raad voor de Wadden deze contacten in de toekomst intensiveert, bijvoorbeeld in de vorm van een informeel netwerk.

De internationale commissie onder leiding van drs E.H.T.M. Nijpels, waar de leden van de VVD-fractie naar verwijzen, is gericht op sociaal-economische ontwikkelingsmogelijkheden in het Waddengebied. Dit zogeheten Waddenzee Forum is niet speciaal gericht op de hoofddoelstelling van de PKB Waddenzee, de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap.

De leden van de CDA-fractie vragen om nadere informatie over het secretariaat van de nieuwe raad. De overgang van Waddenadviesraad naar Raad voor de Wadden brengt geen uitbreiding van werkzaamheden noch taakverzwaring met zich mee. De Raad voor de Wadden zou de adviestaak kritisch moeten bekijken op het strategisch karakter van zijn adviezen, terwijl ook samenwerking met andere adviesraden een mogelijkheid is tot verlichting van zijn taken. Het kabinet juicht bovendien meer intersectorale of gezamenlijke advisering zoals bedoeld in artikel 23 van de Kaderwet adviescolleges toe. Verder heeft een adviescollege de bevoegdheid zich te laten voorlichten door ambtenaren of andere externe deskundigen voorzover dat voor de taakvervulling nodig is. Daar komt bij dat op de begroting van VROM op dit moment geen ruimte is voor extra formatie bij de ondersteuning van de nieuwe raad. Hiermee is tevens antwoord gegeven op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de salariëring van de leden van de nieuwe Raad. Het ligt niet in ons voornemen de huidige financiële regeling te wijzigen, hetgeen betekent dat voorzitter en vice-voorzitter voor 1 resp. 0,5 dag werk per week op de loonlijst van het ministerie van VROM staan en dat de leden vergoedingen ontvangen overeenkomstig het Vergoedingenbesluit adviescolleges.

Er zijn overigens ten aanzien van de kosten voor advisering geen afspraken gemaakt met de provincies. Het ambtelijk apparaat voor de Raad voor de Wadden wordt, evenals in het verleden het geval was ten aanzien van de Waddenadviesraad, betaald uit de VROM-begroting.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven