28 230
Instelling van de Raad voor de Wadden

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 14 maart 2002

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen afdoende beantwoordt, acht de commissie de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel tot instelling van de Raad voor de Wadden. Zij vinden de vorming van een Raad voor de Wadden een verstandig besluit. Het unieke karakter van dit natuurgebied, dat deel uitmaakt van een internationaal wetland, rechtvaardigt een aparte adviesraad. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen.

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten waarom dit wetsvoorstel veel te laat naar de Kamer is gezonden. De regering was immers niet voornemens de advisering te beëindigen omdat de adviesaanvragen gewoon doorgingen, ook nadat de Waddenadviesraad (WAR) geëxpireerd was per 1 januari 2002. Deelt de regering de visie dat deze gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient en niet goed is uit een oogpunt van verantwoord personeelsbeleid? Mede tegen deze achtergrond werken deze leden graag mee aan een snelle parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel.

Het aantal leden van de Raad wordt teruggebracht van 16 tot 14, en de mogelijkheid van benoeming van plaatsvervangende leden vervalt. De regering verwacht dat de raad hierdoor beter zal functioneren. Kan de regering ingaan op de vraag waarom dit zo zou zijn? Kan de regering nader ingaan op de herstructurering van de Raad en zijn secretariaat? Is het juist dat door het wegvallen van de plaatsvervangende leden van de WAR er veel deskundigheid verdwijnt?

Waarom is de Raad niet verplicht om te adviseren als een advies gevraagd wordt door gemeenten en provincies, zo vragen de leden van PvdA-fractie? Kan de Raad ook adviseren aan andere organen of organisaties? Zal er iets veranderen aan de wijze waarop de Raad wordt samengesteld, en aan de wijze waarop de Raad werkt?

Deze leden vragen of de regering kan ingaan op de verdeling tussen algemene en specifieke deskundigheid in de Raad. Hoe zal de raad voorzien in meer vrouwelijke leden en leden die afkomstig zijn uit culturele en/of etnische groepen? In welke mate zal de vorming van de Raad voor de Wadden bijdragen aan het verbeteren van de beeldvorming rondom de Raad, in die zin dat de Raad geen overlegorgaan voor belangenbehartiging is, maar een Raad van deskundigen?

De leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie zouden graag een uitvoerige toelichting willen op de brief van de Waddenadviesraad d.d. 28 februari 2002 aan de leden van de vaste commissie voor VROM en woordvoerders voor de herziening van de PKB Waddenzee. In deze brief wordt zorg verwoord over de omvang van de personele bezetting en de rechtspositie van de leden van de beoogde Raad voor de Wadden en de formatie van het apparaat. De leden van de PvdA-fractie betwijfelen of de beschikbare menskracht bij het secretariaat wel voldoende afgestemd zal zijn op de te verrichten toegenomen werkzaamheden. Zal de formatie worden uitgebreid?

Mag ervan worden uitgegaan dat de salariëring voor leden van de Raad voor de Wadden dezelfde zal zijn als die van de VROM-raad?

De leden van de VVD-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het wetsvoorstel tot instelling van de Raad voor de Wadden. Zij roepen in herinnering dat bij de instelling van de Waddenadviesraad (WAR) nadrukkelijk is gekozen voor het beëindigen van de advisering per 1 januari 2002.

Het is de leden van de VVD-fractie niet ontgaan dat de Raad van State heeft gewezen op het, sinds 1 januari 1997, bestaan van de VROM-raad, die tot taak heeft het adviseren over hoofdlijnen van het beleid inzake de duurzame kwaliteit van de leefomgeving en andere onderdelen van het rijksbeleid. Met de leden van de Raad van State zouden deze leden zich kunnen voorstellen dat de advisering door de WAR wordt vervangen door een advisering door de VROM-raad.

Bovendien brengen deze leden andermaal onder aandacht van de regering, zoals ook reeds is geschied bij het algemeen overleg van de vaste kamercommissie voor Binnenlandse Zaken op 30 januari jl. met de minister van Binnenlandse Zaken over de doeltreffendheid en de effecten van de Kaderwet Adviescolleges (kamerstuknummer 28 101), dat de leden van de VVD-fractie sterk vasthouden aan de versobering en transparantie van het adviesstelsel. Verlenging van het bestaan van de Waddenadviesraad, zij het met een meer beperkte omvang en onder een andere naam, past volgens deze leden niet in de doelstelling van de Kaderwet Adviescolleges uit 1999, die terughoudendheid met instelling en handhaving van extra adviescolleges als één van de uitgangspunten heeft.

Deze leden roepen in herinnering dat ook de PvdA-fractie tijdens het hierboven aangehaalde overleg heeft geconstateerd dat de doelstelling van de Kaderwet Adviescolleges slechts ten dele is gerealiseerd en dat hij daarbij heeft aangetekend dat veel tijdelijke commissies de neiging hebben om permanent te worden, bijvoorbeeld de Waddenadviesraad.

De regering heeft aangegeven dat een adviescollege van de Wadden wat haar betreft een belangrijke rol zal spelen bij de uitvoering van het bij de PKB Derde Nota Waddenzee aangegeven initiatief om samen met de waddenprovincies en -gemeenten een duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief voor het waddengebied tot stand te brengen. De leden van de VVD-fractie zien hier echter, zoals ook is aangegeven bij het nota-overleg over de PKB Waddenzee op 11 maart jongstleden, een belangrijke rol voor de internationale commissie onder leiding van de heer drs. E.H.T.M. Nijpels, die een derde zogenaamde «Wadden Sea Forum» zal gaan voorbereiden.

Meer in het algemeen vragen de leden van de VVD-fractie zich af, of de omstandigheid dat het internationaal te beschermen natuurgebied, dat zich uitstrekt van Nederland via Duitsland naar Denemarken, niet steeds meer zal vragen om een internationale benadering, waarbij een internationale advisering ook passend zou zijn. In dit kader vragen deze leden de regering nadrukkelijk in te gaan op de vraag, of het niet wenselijk zou zijn om de Waddenadviesraad niet te doen opvolgen door een Nederlandse Raad voor de Wadden, maar door een internationaal adviescollege, waarin leden uit Duitsland, Denemarken en Nederland zitting zouden moeten hebben.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering voorts de voorlaatste alinea op bladzijde 2 van de memorie van toelichting te verduidelijken, waarin is gesteld dat een adviescollege voor de Wadden een nuttige bijdrage aan het draagvlak voor de herkenbaarheid van de kwaliteit van de ontwikkeling, uitwerking en de uitvoering van het beleid kan geven. Is het wel een taak van een adviescollege, zo vragen deze leden zich af, om te zorgen voor een draagvlak voor het beleid? Zelfs indien de regering die mening is toegedaan, vragen de leden van de VVD-fractie zich af in hoeverre de Waddenadviesraad – of na naamswijziging Raad voor de Wadden – daartoe in de praktijk in staat zal blijken, nu uit de evaluatie van de Waddenadviesraad blijkt dat de Raad het imago heeft van belangenbehartiging in plaats van de uitstraling van een onafhankelijke adviesraad.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de bepaling dat de Raad voor de Wadden bevoegd blijft te adviseren aan provincie en gemeenten, terwijl de Kaderwet Adviescolleges uitsluitend betrekking heeft op advisering aan de regering en beide Kamers der Staten-Generaal. Waarom acht de regering het wenselijk dat de beoogde Raad voor de Wadden zowel aan provincies en gemeenten, alsook aan regering en beide Kamers der Staten-Generaal kunnen adviseren? Kan er geen sprake zijn van belangentegenstelling zo vragen deze leden zich af, bijvoorbeeld bij het opstellen van een advies over een duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief? Immers, de Waddenprovincies blijken zich in de praktijk regelmatig tot de regering en/of de Staten-Generaal te richten met kanttekeningen bij en kritiek op voorgenomen rijksbeleid inzake de Waddenzee.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie zich af welke afspraken zijn gemaakt over kostenverdeling tussen rijk en provincies voor wat betreft advisering door de beoogde Raad voor de Wadden aan betrokken provincies en gemeenten.

De leden van de CDA-fractie staan zondermeer positief tegenover het wetsvoorstel tot instelling van de Raad voor de Wadden, waarvan het eerste artikel wel historisch mag worden geacht door zijn kortheid: het bevat zeven woorden. Deze leden zouden dan ook hebben afgezien van verder commentaar, ware het niet dat zij redenen hebben voor twijfel aan de toekomstige mogelijkheden van de nieuwe Raad om ook effectief te kunnen functioneren, dat wil zeggen adviseren aan niet alleen regering en Staten-Generaal, maar ook desgevraagd of op eigener beweging aan de bij het waddengebied betrokken provincies en gemeenten (art. 2, lid 2). De redenen voor twijfel zijn gelegen in schriftelijke uitlatingen van de Directeur-Generaal van de Ruimtelijke Ordening (DGRO) aan de huidige Raad gedaan en inhoudend dat er op de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Miliebeheer geen ruimte is gemaakt voor uitbreiding van de secretariaatsformatie.

Moge dit de oude Waddenadviesraad betreffen, deze bestaat sedert 1 januari jl. niet meer en wordt dus vervangen door de nieuwe Raad voor de Wadden. De leden van de CDA-fractie gaan er daarom van uit dat de uitlatingen van de DGRO ook gelden voor deze Raad-nieuwe-stijl. Het een en ander klemt omdat de formatie van de nieuwe Raad meer dan gehalveerd wordt, te weten van 33 naar 15 leden, inclusief de voorzitter, en er mitsdien een andere werkwijze zal worden toegepast, zulks trouwens in lijn met de werkwijze bij andere adviesraden zoals bijvoorbeeld de VROM-raad of de Raad voor het Landelijk Gebied. Deze werkwijze komt erop neer dat voor de voorbereiding van externe adviezen meer externe deskundigheid zal worden ingeschakeld of ook deskundigheid van raadsleden (die daarvoor bij andere raden adequaat worden gesalarieerd) gevolgd door vergaderingen van de Raad zelf, uiteindelijk bedoeld ter vaststelling van de adviezen. Die Raad-nieuwe-stijl zal daartoe ook meer moeten gaan vergaderen. Omdat niet is te verwachten dat het aantal adviesaanvragen zal verminderen – men denke in dit verband alleen al aan de gevolgen van de momenteel juist in procedure zijnde (deel 3 van de) PKB Waddenzee –, is een versterking van het secretariaat alleszins geïndiceerd. Om nu te voorkomen dat de Raad-nieuwe-stijl via het onderhavige wetsvoorstel een doodgeboren kind wordt, omdat men domweg niet adequaat kan reageren op de adviesaanvragen, laat staan ooit nog toe kan komen aan wellicht uiterst belangrijke ongevraagde adviseringen, verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering hen te informeren over haar bedoelingen met betrekking tot financiering en bestaffing van de Raad-nieuwe-stijl.

De voorzitter van de commissie,

Th. A. M. Meijer

De griffier voor dit verslag,

Brandsema


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Th. A. M. Meijer (CDA), voorzitter, Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Mosterd (CDA), J. Ten Hoopen (CDA), Depla (PvdA).

Plv. leden: Dijksma (PvdA), Stellingwerf (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Lente (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Crone (PvdA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Vacature (CDA), Vacature (PvdA).

Naar boven