nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Allereerst wil ik de leden van de vaste commissie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport bedanken voor de snelle vaststelling van het verslag. Een
voortvarende behandeling van voorliggend wetsvoorstel is van belang, omdat
de huidige situatie zowel voor de verzekerden als voor de regionale indicatieorganen
en voor de zorgkantoren tot een ongewenste situatie leidt.
De leden van de VVD-fractie vroegen of het voorliggende voorstel niet
leidt tot juridisering en een vergroting van de belasting van de rechterlijke
macht. Dit is niet het geval. Tot de in de memorie van toelichting aangehaalde
uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) werden de beslissingen van
de indicatieorganen beschouwd als besluiten in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht, die voor het zorgkantoor uitgangspunt waren bij de levering
van zorg. Was een verzekerde het niet eens met de indicatie, dan kon hij bij
het indicatieorgaan bezwaar aantekenen, en, indien het indicatieorgaan bij
zijn besluit bleef, vervolgens in beroep gaan bij de administratieve rechter.
De CRvB oordeelde echter dat de beslissingen van de indicatieorganen geen
besluiten zijn, maar adviezen aan de verzekerden en aan de zorgkantoren. Gevolg
hiervan is, dat het sindsdien formeel niet de indicatieorganen maar de zorgkantoren
zijn, die – in naam van de uitvoeringsorganen AWBZ – en op basis
van het advies van de indicatieorganen, vaststellen op welke AWBZ-zorg de
verzekerde is aangewezen.
Omdat dit allerwegen een ongewenste situatie wordt geacht is afgesproken
om, totdat voorliggend wetsvoorstel in werking treedt, naar aanleiding van
de uitspraak van de CRvB in de uitvoeringspraktijk als volgt te handelen.
Een verzekerde die het niet eens is met een advies van het indicatieorgaan
kan bij dat orgaan om heroverweging vragen. Het indicatieorgaan behandelt
dergelijke verzoeken met dezelfde zorgvuldigheid als het voordien in acht
nam bij de behandeling van bezwaarschriften. Handhaaft het indicatieorgaan
na heroverweging zijn advies, dan kan de verzekerde een besluit van het zorgkantoor
vragen. Het zorgkantoor geeft dan een besluit af, waartegen de verzekerde
in bezwaar kan gaan bij het uitvoeringskantoor AWBZ. Is de verzekerde het
met de beslissing op bezwaar niet eens, dan kan hij beroep aantekenen bij
de administratieve rechter.
Geconstateerd kan derhalve worden dat juist ten gevolge van de uitspraak
van de CRvB de juridisering is toegenomen: een verzekerde moet een langere
weg bij meerdere instanties volgen, voordat hij uiteindelijk de vraag op welke
zorg hij is aangewezen aan de rechter kan voorleggen. Met het voorliggende
wetsvoorstel wordt de oude situatie, op grond waarvan de verzekerde direct
na een voor hem negatief uitgevallen beslissing op bezwaar van het indicatieorgaan
naar de rechter kan, hersteld.
Het aantallen beroepen op de rechter zal ten gevolge van dit wetsvoorstel
naar verwachting niet toenemen. Het wetsvoorstel leidt derhalve niet tot een
extra druk op de rechterlijke macht, terwijl het wel leidt tot helderheid
over het rechtskarakter van het oordeel van de indicatieorganen, een overzichtelijker
procedure voor de verzekerden en een efficiëntere uitvoeringsprocedure.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. M. Vliegenthart