Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28225 nr. 1;237 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28225 nr. 1;237 |
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2002
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 14 februari 2002.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 16 maart 2002.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 29 augustus 2001 te Kleef-Bimmen totstandgekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Land Noordrijn-Westfalen inzake de gemeenschappelijke alarmmonitoring van de Rijn in het meetstation Bimmen-Lobith (Trb. 2001, 152)1.
Een toelichtende nota bij dit Verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Dit verdrag regelt de grensoverschrijdende samenwerking bij de uitoefening van de zogenoemde alarmmonitoring (bewakings- en alarmeringsfunctie) inzake de waterkwaliteit van de Rijn ter hoogte waar deze de Nederlands-Duitse grens overschrijdt. De verplichting tot deze alarmmonitoring vindt zijn oorsprong in de op 3 december 1976 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging (Trb. 1977, 32). Ingevolge artikel 10 van die Overeenkomst zorgt iedere verdragspartij, waaronder het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland, op de overeengekomen meetstations aan de Rijn voor de installatie en het in bedrijf houden van meetapparaten en- systemen ter bepaling van de concentratie van stoffen, vallende onder de bijlagen I en II van die Overeenkomst. Verder verplicht de Overeenkomst in artikel 11 ertoe om, wanneer in een meetstation een plotselinge en aanzienlijke toeneming van die stoffen wordt vastgesteld, de verdragspartij die daardoor kan worden getroffen onverwijld daarvan in kennis te stellen.
De vervulling van de verplichting tot alarmmonitoring geschiedt, wat betreft de waterkwaliteit van de Rijn aan de Nederlands-Duitse grens, aan de linkeroever door het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) en aan de rechteroever door het Landesumweltamt Nordrhein-Westfalen (LUA). Daarmee is er thans reeds vanuit beide oevers sprake van intensieve bewaking, met een continu in werking zijnd biologisch en chemisch-fysisch instrumentarium, gericht op het kunnen signaleren van een plotseling toegenomen verontreiniging, op tijdige alarmering van betrokkenen en op het opsporen van veroorzakers. Met name aan de Nederlandse kant is die alarmering van groot belang voor watergebruikers, zoals de industrieën en de waterleidingbedrijven, die met vergunning benedenstrooms water innemen uit de rivier.
Als meetstation fungeert aan de Nederlandse oever het meetstation Lobith en aan de Duitse oever het ongeveer twee kilometer stroomafwaarts daarvan gelegen meetstation Kleve-Bimmen. Voor een effectieve taakvervulling aan beide kanten is het noodzakelijk de waterkwaliteit ter plaatse te bezien en te bewaken. Daarbij doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat in de benedenloop van de Rijn zelfs over afstanden van meer dan 50 km geen volledige vermenging van aan een zijde van de rivier toegevoegde schadelijke stoffen plaats vindt. Een bepaalde (chemische) verontreiniging die op Duits gebied zou voortkomen door stoffen, geloosd op de rivieren de Lippe en de Emscher, kan vaak alleen op de rechteroever (dus aan de Nederlandse kant bij Lobith) tijdig worden vastgesteld. Bovendien valt ook in het oog te houden hoe de bedoelde taak zo efficiënt mogelijk kan worden verricht.
Uitgaande van de al jarenlang tussen het RIZA en het LUA bestaande werkcontacten zijn door deze overheidsinstanties gezamenlijk de modaliteiten onderzocht om te komen tot de gewenste kwalitatieve verbetering van deze alarmmonitoring. De uitkomst van dat onderzoek heeft geleid tot de gemeenschappelijke slotsom dat het de voorkeur verdient over te gaan tot de vorming van één gemeenschappelijk meetstation Bimmen-Lobith. In die opzet blijven station Lobith en station Bimmen voor monsterneming en alarmmonitoring via biologische systemen bestaan. Zij worden in dat geval echter als meetstation Bimmen-Lobith gezamenlijk beheerd, onderhouden en geëxploiteerd, en wel in die zin dat Bimmen de hoofdvestiging is en dat daar de laboratoriumonderzoeken en -analyses worden uitgevoerd.
Een dergelijke intensivering op het punt van de grensoverschrijdende samenwerking past geheel in de geest van de stroomgebiedbenadering zoals die ook naar voren komt in de richtlijn nr. 2000/60 van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327).
Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat de beoogde gemeenschappelijke (en geïntegreerde) alarmmonitoring zal plaats vinden aan de hand van zowel in Nederland als in Duitsland toegepaste grenswaarden. Kortom, er treedt geen wijziging op in het bestaande systeem van alarmmonitoring. Aan Nederlandse kant betekent dit, dat via de calamiteitengroep van het RIZA de rivierbeheerder wordt gealarmeerd en via deze de bovenbedoelde belanghebbenden die oppervlaktewater aan de Rijn onttrekken.
Door de concentratie van de chemische analyses in Bimmen en de omschakeling van het meetstation Lobith tot een volledig automatisch station wordt Nederlands personeel nog vrijwel uitsluitend ingezet in Bimmen op Duits gebied.
Over de aspecten van de fusie, in het bijzonder de daaraan voor het personeel verbonden gevolgen, is overleg gevoerd met de ondernemingsraad van het RIZA. Deze zal regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang van het integratieproces na het van kracht worden van het verdrag. Verder wordt voor de betrokken personeelsleden gezorgd voor de nodige faciliteiten, onder andere vervoer van dienstwege van en naar Bimmen en het kunnen volgen van een aanvullende taalcursus ter voorbereiding op die integratie. Personeel dat op de hoofdvestiging te Bimmen wordt geplaatst zal binnen drie jaren alsnog kunnen kiezen voor herplaatsing elders binnen de eigen dienst.
Het effect van de beoogde fusie van de beide meetstations en de daarmee gepaard gaande integratie van de werkzaamheden is dat zij leidt tot complementariteit van kennis, ervaring en methoden en daarmee tot kwalitatieve verhoging van het «product» in het algemeen.
Daarnaast heeft deze vorm van grensoverschrijdende samenwerking tot voordeel dat een wezenlijke besparing kan worden bereikt op de kosten van personeel alsmede die van exploitatie. Hetzelfde geldt ook voor de kosten van investering met betrekking tot de analyse-infrastructuur (het in Lobith aanwezige gedeelte daarvan verhuist naar Bimmen).
Hoewel in het verdrag de regeringen als partijen genoemd worden, zal het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Land Noordrijn-Westfalen gelden.
Het Land Noordrijn-Westfalen heeft in dit geval een verdragsluitende bevoegdheid omdat het verdrag op grond van de in de Duitse grondwet neergelegde competentieverdeling aangemerkt wordt als een regeling inzake waterbeheer (een onderwerp dat tot de competentie van de Länder behoort). In de preambule van het verdrag wordt verwezen naar de bovengenoemde Overeenkomst inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging. Hiermee wordt de relatie tussen het verdrag en de Overeenkomst tot uiting gebracht.
2.2. Artikelsgewijze toelichting
In artikel 3 wordt aangegeven dat het verdrag er in voorziet dat partijen de kosten die kunnen worden toegerekend aan de alarmmonitoring ieder voor de helft dragen. In afwijking daarvan is ten aanzien van het personeel bepaald, dat niet de personeelskosten maar de personeelsinzet voor gelijke delen voor rekening van partijen komt (artikel 3, eerste lid). De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat het betrokken personeel in dienst blijft bij de overheidsdienst die het ter beschikking stelt – het RIZA onderscheidenlijk het LUA – en waarvan ook het salaris wordt ontvangen (artikel 3, tweede lid). Tengevolge hiervan kunnen mogelijke verschillen in salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden bij de kostentoerekening ingevolge het verdrag buiten beschouwing blijven.
Afgezien van de regeling van de kosten, is bij een gemeenschappelijke alarmmonitoring een regeling noodzakelijk ter waarborging van de naleving van de desbetreffende verdragsverplichtingen inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging. Daarom bepaalt artikel 3, eerste lid, allereerst welke de met die uitvoering belaste nationale diensten – in principe derhalve het huidige RIZA respectievelijk LUA – zijn, voorts dat deze overheidsdiensten die taak ter hand nemen met de inzet van hun personeel en voorts dat die taak verricht wordt met inachtneming van de daarvoor geldende eigen nationale voorschriften.
Met het voorgaande wordt ook buiten twijfel gesteld dat het bij deze vorm van grensoverschrijdende samenwerking niet gaat om de vorming of instelling van een gemeenschappelijke overheidsdienst. Zoals hierboven vermeld, blijft het personeel behoren tot het RIZA of het LUA en ontvangt het personeel zijn salaris uitsluitend van de eigen dienst. De uitdrukkelijke vastlegging van dat beginsel in dit verdrag strekt er mede toe om uit te sluiten dat het hoofdzakelijk in Bimmen werkzame Nederlandse personeel eventueel onderworpen zou kunnen zijn aan een Duitse belasting op het daar verworven inkomen.
Aansluitend daarop is in artikel 4 bepaald, dat de beide overheidsdiensten de bevoegdheid bezitten om ter uitwerking van de beoogde gemeenschappelijke uitvoering onderlinge regelingen te treffen. Voor die constructie is gekozen, omdat het zich laat aanzien dat voor een doelmatig verloop van die samenwerking in de praktijk er een aantal onderwerpen zijn waarvan het nodige op het niveau van de beide hier samenwerkende diensten zal kunnen worden vastgelegd en zo nodig ook het eenvoudigst op dat niveau zal kunnen worden aangepast, aangevuld of herzien. Het artikel geeft daaraan als algemene begrenzing dat een en ander moet passen in het kader van het verdrag en het financiële budget van de betrokken overheidsdienst en geeft verder een (niet uitputtende) opsomming van de bedoelde onderwerpen.
Artikel 5 voorziet in de formele vastlegging van rechten en verplichtingen met betrekking tot de toegang en het gebruik van elkaars gebouwen en instrumentarium, als uitvloeisel van de beoogde samenvoeging van de stations Lobith en Bimmen.
Ingevolge artikel 7 wordt het verdrag vanaf de datum van ondertekening voorlopig toegepast. Dit is gewenst in het bijzonder vanwege de afsluitende besluitvorming tussen de betrokken uitvoerende diensten omtrent enkele zeer noodzakelijke – tot nu toe hangende de voorbereiding van het verdrag nog enige tijd uitgestelde – investeringen, alsmede vanwege de voorziene tijdsduur van het proces van eenmaking van het personeel en de operationele personeelsinzet en de daartoe te treffen maatregelen in het belang van de kwalitatief hoogwaardige taakvervulling met betrekking tot de controle van het Rijnwater.
Het verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28225-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.