28 221
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van beledigende uitlatingen en het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden wegens een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap (strafbaarstelling discriminatie wegens een handicap)

nr. 13
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN ROUVOET EN KALSBEEK TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER DE NRS. 7 EN 9

Ontvangen 24 juni 2004

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Aan artikel I wordt, onder plaatsing van de aanduiding «A» na de aanhef, een onderdeel toegevoegd, luidende:

B

Artikel 429quater wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf personen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap discrimineert wegens hun handicap.

3. Niet strafbaar is hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf op redelijke grond onderscheid maakt wegens een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.

Toelichting

De voorgestelde bepaling strekt ertoe om discriminatie wegens een handicap in het sociaal-economisch verkeer strafbaar te stellen. Naar ons oordeel vloeit de in deze bepaling vervatte aanvulling logisch voort uit de doelstelling van het wetsvoorstel. Niet in te zien valt waarom discriminatie in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf wegens een handicap niet strafbaar zou zijn, en discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht en hetero- of homoseksuele gerichtheid wél.

De strekking van het amendement is om alleen het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehandicapten en niet-gehandicapten strafbaar te doen zijn. Er zijn verschillende omstandigheden te bedenken waarin redelijke gronden voor het maken van een onderscheid kunnen worden aangewezen. Zo zou het onder omstandigheden disproportioneel kunnen zijn om van bijvoorbeeld ondernemingen te vergen dat zij door het treffen van voorzieningen waarborgen dat een onderscheid tussen gehandicapten en niet-gehandicapten is uitgesloten.

Om die reden wordt discriminatie wel strafbaar gesteld, maar bepaalt het derde lid vervolgens expliciet dat het maken van onderscheid op basis van handicap wel toegestaan is, mits dit maar op redelijke gronden geschied. Het samenstel van het tweede en het derde lid » biedt de mogelijkheid voor de rechter om de verschillende in het geding zijnde belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal van geval tot geval moeten beoordelen of sprake is van strafbare discriminatie of van onderscheid op redelijke gronden. Daarbij zal aansluiting kunnen worden gezocht bij de maatstaven die zich binnen het kader van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte ontwikkelen. Aantekening verdient wel dat deze Wet slechts op een deelterrein van het sociaal-economisch verkeer gelding heeft, aangezien deze betrekking heeft op arbeid en beroepsonderwijs.

Rouvoet

Kalsbeek

Naar boven