28 220
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het gebruik van internationale jaarrekeningstandaarden

29 737
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243), van Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen (PbEG L 283), en van Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (PbEG L 178) (Wet uitvoering IAS-verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn)

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2005

Bij brief van 3 februari 2005 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving zich tot u gericht inzake het voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met implementatie van de IAS-verordening, de richtlijn IAS 39 en de moderniseringsrichtlijn (29 737). U verzocht mij om een reactie op deze brief. Ik voldoe gaarne aan dat verzoek en maak van de gelegenheid gebruik om ook het commentaar op de brief van NIVRA en NOVAA van 3 februari 2005 aan u te doen toekomen.

Met de wetsvoorstellen streef ik naar verbetering van de jaarrekeningvoorschriften met oog voor de administratieve lasten die dergelijke voorschriften met zich mee kunnen brengen. Jaarrekeningrecht is veelal het kiezen tussen de wens van het bedrijfsleven voor soepele regels die rekening houden met individuele behoeften en de administratieve lasten enerzijds en de wens van de belanghebbenden om zoveel mogelijk eenduidige financiële informatie te verkrijgen anderzijds. Uitgangspunt is dat een onderneming de keuze wordt geboden tussen toepassen van de internationale standaarden IFRS en titel 9 van boek 2 BW, dat weer een implementatie is van de Europeesrechtelijke materiele voorschriften als vervat in de 4e en 7e richtlijn. Ook kan de onderneming de IAS uitsluitend toepassen op de geconsolideerde jaarrekening. Daartoe wordt de enkelvoudige jaarrekening ook formeel gescheiden van de geconsolideerde.

Het is niet mijn bedoeling om ondernemingen die kiezen voor titel 9 daarnaast toe te staan alle waarderingsmethoden uit de IAS te benutten. In dat geval dient de onderneming te kiezen voor de IAS/IFRS. Dat heeft ook met zich gebracht dat een aantal opties uit de vierde en zevende richtlijn niet in titel 9 is verwerkt. Het gaat dan steeds om regels die door de Europese Unie zijn opgenomen met het oog op toepassing van de IAS/IFRS, en niet bedoeld zijn als zelfstandige waardering- of verwerkingsregel.

Toepassingsgebied verwerking wijziging actuele waarde (artikel 2:384 BW)

Agrarische voorraden of biologische activa?

Overwogen is dat waardering van bepaalde agrarische activa, namelijk voorraden, tegen actuele waarde aansluit bij de behoefte in de praktijk, vooral voor voorraden waarvoor marktnoteringen beschikbaar zijn. Denk aan het waarderen van de voorraad aardappelen in een bedrijf. Voor andere activa, zoals productiemiddelen, ligt waardering tegen actuele waarde veel minder voor de hand. Aan het kunnen waarderen van melkkoeien of nog niet oogstbare gewassen op het land tegen actuele waarde is naar mijn inschatting weinig behoefte. Het aanvaarden van actuele waarde voor alle biologische activa in titel 9, zoals de RJ wil, zou betekenen dat ondernemingen kunnen kiezen om de IAS soms wel en soms niet toe te passen. Dat maakt de jaarrekening van deze ondernemingen nodeloos ingewikkeld. Het leidt voorts tot inconsistentie met andere onderdelen van de jaarrekening.

Commodities waarderen tegen actuele waarde?

Het voorstel van de RJ en NIVRA/NOvAA om zogenoemde commodities gelijk te stellen aan de agrarische voorraden is nieuw ten opzichte van de huidige wet. Het zou neerkomen op het geven van een optie uit IAS 2 aan ondernemingen die verder volgens titel 9 van boek 2 werken. Daarvoor voel ik niet. Ik wijs er op dat deze optie uit de IAS in de vierde richtlijn ook niet zelfstandig is overgenomen.

Immateriële vaste activa

De RJ en NIVRA/NOvAA wijzen er terecht op dat in artikel 2:385 lid 1 BW uitsluitend moet worden verwezen naar de onderdelen d en e.

Waardering en verwerking van financiële instrumenten

Alle waardeverandering in het resultaat?

Het betoog van de RJ, dat NIVRA/NOvAA onderschrijft, houdt geen rekening met artikel 42 quater lid 4 van de richtlijn en met het onderscheid dat wordt gemaakt tussen zelfstandige financiële instrumenten (bijvoorbeeld een lening) en afgeleide financiële instrumenten (bijvoorbeeld een termijncontract). De richtlijn geeft de keuze om waardewijzigingen van zelfstandige financiële instrumenten onmiddellijk als resultaat te verantwoorden of in het eigen vermogen te verwerken. Die optie wil ik voor ondernemingen ook behouden. Voor de afgeleide financiële instrumenten ligt dit genuanceerder. Als deze niet als hedge instrument dienen, moet een wijziging in de waarde wél als resultaat worden verantwoord en staat verwerking in het eigen vermogen niet open. Men zie art 42 quater lid 1 aanhef.

Een en ander zou moeten leiden tot een aanpassing van artikel 384 lid 7, maar niet in de door de RJ beoogde zin. In plaats daarvan zou aan het lid een zin kunnen worden toegevoegd, die luidt:

«Waardeveranderingen van afgeleide financiële instrumenten, voorzover niet bedoeld in 384 lid 8, worden, zonodig in afwijking van lid 2, onmiddellijk ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht.»

Waardewijziging of waardevermeerdering?

De RJ bepleit dat ook waardevermindering van financiële instrumenten kan worden opgenomen in het eigen vermogen. De vierde richtlijn staat deze verwerking wel toe (een verplichting is het niet) maar dat is gedaan om gebruik van de betreffende IAS mogelijk te maken. Ik heb afgezien van deze optie voor andere ondernemingen omdat naar mijn overtuiging waardevermindering van bijvoorbeeld een aandelenportefeuille tot beneden kostprijs gevolgen moet hebben voor het resultaat. Ofwel: dat is gewoon een verlies dat ook onmiddellijk als verlies moet worden verantwoord.

Hedge accounting

Anders dan de RJ en NIVRA/NOvAA stellen, bepaalt het voorgestelde artikel 384 lid 8 niet dat alle waardewijzigingen verwerkt moeten worden in het eigen vermogen. De eerste alinea van de RJ brief berust op een misverstand. Zoals eerder ook met de RJ besproken, zullen regels over zogenoemde fair value hedges worden opgenomen in het Besluit Waardering activa en passiva, dat thans in voorbereiding is.

Netto-investeringen

Het betoog van de RJ komt er op neer dat niet expliciet is geregeld dat leningen aan buitenlandse deelnemingen als deel van de investering in die deelnemingen kunnen worden behandeld. Ofschoon het huidige voorstel geen problemen zou behoeven op te roepen, kan het artikellid desgewenst worden verduidelijkt door in het huidige voorstel de woorden «het eigen vermogen» te vervangen door «het daarin geïnvesteerde vermogen».

Resultaat en kapitaalbescherming

Vermindering van de herwaarderingsreserve

De opmerking van de RJ berust op een onjuiste interpretatie van artikel 2:390 lid 4 BW. Dat lid is niet bedoeld om aan te geven of een vrijval van de herwaarderingsreserve in het resultaat moet worden verwerkt, maar om te bepalen dat het een aparte post is. Overigens is in het artikellid geen aanpassing ten opzichte van de huidige wet voorgesteld.

Herwaarderingsreserve en de nieuwe reserve omrekeningsverschillen

Inhoudelijk is hier geen verschil van mening: een herwaarderingsreserve kan niet worden benut ten behoeve van, bijvoorbeeld, uitkering van dividend. Waarom sprake zou zijn van een dubbele beklemming, wordt door de RJ niet uitgelegd. Ik meen dat de formulering van het artikellid duidelijk is en de voorgestelde aanpassing geen verbetering inhoudt.

Overgangsbepaling

Anders dan de RJ suggereert, gaat het hier niet om een probleem dat verband houdt met de invoering van nieuwe regels per 2005 of een vraag van overgangsrecht. Overgangsrecht is aan de orde als een onderneming in het onzekere verkeert over welke regels hij wanneer moet toepassen of als regels elkaar bijten. Dat is hier volstrekt niet het geval. De vennootschap behoeft ook niet met terugwerkende kracht cijfers over 2004 aan te passen.

Het gaat hier om een stelselwijziging: de vennootschap gaat over van stelsel a op stelsel b. Bij zo'n overgang naar een ander stelsel van waardering en verwerking moet de vennootschap aangeven wat de effecten daarvan zijn. Zij zal zelf ook willen weten welke effecten de nieuwe regels op vermogen en resultaat hebben; anders heeft ze geen idee van de reden waarom vermogen en resultaat is gewijzigd ten opzichte van de voorgaande periode. De vennootschap kan met gebruikmaking van artikel 2:384 lid 6 de effecten van de stelselwijziging in 2005 als gevolg van invoering van de wet vermelden.

Toepassing van de RJ richtlijnen

NIVRA/NOvAA komt in haar brief terug op de discussie over de toepassing van de RJ richtlijnen. Tijdens het wetgevingsoverleg over wetsvoorstel 28 220 is gebleken dat een verplichting als voorgesteld in artikel 2: 362 lid 10 BW niet op een Kamermeerderheid kon rekenen, vooral gelet op de met een «pas toe of leg» uit bepaling gemoeide extra lasten. Dat neemt niet weg dat de aandeelhouders bij het bestuur kunnen aangeven dat zij prijs stellen op nadere informatie. Tot grote verwarring over de toepassing van standaarden zal een en ander niet leiden.

Waarschijnlijke of mogelijke verliezen in artikel 384 lid 2

Het voorstel van het NIVRA is te streng. Artikel 21 van de vierde richtlijn spreekt over waarschijnlijke verliezen. Desgewenst kan «mogelijke» worden vervangen door «waarschijnlijke».

De accountantsverklaring

NIVRA en NOvAA doen verschillende voorstellen die betrekking hebben op de verklaring van een accountant. Een daarvan betreft de uitleg van het voorgestelde ten minste. Het gaat om eventuele opmerkingen van de accountant in de accountantsverklaring die wel noodzakelijk worden geacht maar niet hebben geleid tot een besluit van de accountant om geen goedkeurende verklaring te geven. De verklaring blijft gewoon een goedkeurende. De zinsnede «zonder een verklaring als bedoeld in lid 6 onderdeel b» is overgenomen uit de Nederlandse authentieke tekst van de richtlijn. Voor gebruik van een niet-officiële vertaling van een andere richtlijntekst voel ik niet.

Tenslotte wijzen NIVRA en NOvAA op het ontbreken van het voorschrift dat de mededeling door een accountant moet worden gedaan. Deze aanpassing vloeit voort uit de wijziging van de vierde richtlijn, die deze taakverdeling niet langer eist. In navolging van de Europese Unie wil ik de onderneming vrij laten in de afspraken over de mededeling.

Een nota van wijziging waarin bovenstaande punten zijn verwerkt, zal de Kamer ten spoedigste bereiken.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven