28 219
Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en andere wetten in verband met een administratieve lastenverlichting inzake de vaststelling van het premieloon en het uitkeringsloon (Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 4 september 2003

Bijgaand zend ik u een concept voor het Besluit dagloonregels in het kader van het bovenvermelde wetsvoorstel (hierna: wetsvoorstel Walvis)1. Dit conceptbesluit bevat een volledige en uniforme regeling voor de berekening van het uitkeringsdagloon voor de Werkloosheidswet, de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het komt in de plaats van een groot aantal afzonderlijke besluiten voor de verschillende werknemersverzekeringen en voor verschillende bedrijfstakken. Met het Besluit dagloonregels wordt een aanzienlijke deregulering bereikt. Een concept-versie is voorgelegd aan het UWV en aan de IWI.

In de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Walvis heeft het kabinet u de toezending van dit concept toegezegd2. In het verslag3 hebben leden van verschillende fracties vragen gesteld over de nieuwe dagloonsystematiek. Een aantal van deze vragen is beantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag. Het kabinet gaf daarbij aan het doelmatig te achten de overige vragen te beantwoorden bij de aanbieding van het Besluit dagloonregels4. Hieronder ga ik in op de nog niet beantwoorde vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen, waarom het dagloon van jeugdige uitkeringsgerechtigden niet wordt herzien als zij een leeftijd bereiken die recht geeft op een hoger minimumloon.

Het conceptbesluit voorziet, met artikel 19, in een daartoe strekkende regeling.

Verschillende fracties hebben vragen gesteld over artiesten, handelsreizigers en seizoenwerkers die in de huidige dagloonregels een beschermde positie hebben. Tevens vragen zij de regering uitgebreid in te gaan op de rekenvoorbeelden uit de reactie van de FNV op het wetsvoorstel Walvis.

In bijlage 2 bij deze brief heb ik de voorbeelden van de FNV uitgewerkt.1 Tevens heb ik daar enkele andere rekenvoorbeelden opgenomen en toegelicht.

Met betrekking tot de rekenvoorbeelden van de FNV merk ik het volgende op.

In de voorbeelden over de zeevaart gaat de FNV ervan uit dat vaste vergoedingen voor overwerk na de invoering van Walvis niet langer tot het loon worden gerekend. In verband hiermee merk ik het volgende op. In overleg met de Staatssecretaris van Financiën, heb ik besloten tot een nota van wijziging op het wetsvoorstel Walvis. Deze wordt u tegelijk afzonderlijk aangeboden en toegelicht. De betreffende wijziging leidt er in hoofdlijn toe, dat het fiscale loon uitgangspunt wordt voor het premieloon en, daarmee, voor de dagloonberekening. Omdat overwerkvergoeding fiscaal loon is, wordt die vergoeding in het dagloon meegerekend. Alleen het voedinggeld blijft in deze voorbeelden buiten de dagloonberekening. In tegenstelling tot wat de term doet vermoeden gaat het bij voedinggeld niet om een geldelijke vergoeding, maar om de waarde van de aan boord verstrekte maaltijden en, daarmee, om loon in natura. Zoals ik bij deze voorbeelden heb toegelicht valt, in deze gevallen, dat loonelement fiscaal gezien geheel onder de eindheffing, zodat geen sprake is van premieloon.

Ten aanzien van het voorbeeld uit de culturele sector merk ik het volgende op.

Uit de uitwerking van het FNV-voorbeeld en het door mij daaraan toegevoegde voorbeeld blijkt dat het voorgestelde dagloonsysteem ten aanzien van ambulante artiesten tot een lager WW-dagloon leidt dan het huidige systeem. Die voorbeelden laten ook zien dat de huidige speciale regel voor musici en artiesten tot gevolg kan hebben dat de uitkering meer bedraagt dan het gemiddelde arbeidsinkomen per week. Dit is geen wenselijke uitkomst. Onder het voorgestelde systeem wordt de uitkering in deze gevallen gebaseerd op het gemiddelde loon in het jaar voorafgaand aan de werkloosheid. Dit doet meer recht aan de strekking van de WW, namelijk het verzekeren van werknemers tegen het risico van loonderving als gevolg van werkloosheid. Het kabinet blijft ten aanzien van de huidige bijzondere dagloonregels ten aanzien van artiesten, handelsreizigers en seizoenwerkers bij zijn standpunt, dat in het huidige tijdsgewricht geen legitimatie voorhanden is om voor hen een begunstigende regeling te handhaven. De hoofdregel werkt ten aanzien van deze groepen niet anders uit dan voor andere werknemers. De kenmerken van deze beroepsgroepen zijn onvoldoende onderscheidend om een uitzonderingsregeling te rechtvaardigen. Bovendien verhouden dergelijke regelingen zich niet met de keuze voor het historisch dagloon in het wetsvoorstel Walvis en met de uitwerking daarvan in dit besluit. Ik wijs er bovendien op dat de nieuwe dagloonregeling alleen zal worden toegepast op nieuwe gevallen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een inschatting van het gemiddelde effect van de uniforme indexering van uitkeringen voor de hoogte van het WAO-dagloon. Voorts vragen zij naar de consequenties van de SER-voorstellen met betrekking tot de WAO voor het WAO-dagloon.

De voorgestelde systematiek brengt geen wijziging in de huidige indexeringssystematiek van ingegane uitkeringen. De daglonen voor deze uitkeringen worden, ook na de invoering van Walvis, herzien in overeenstemming met de aanpassingen van het wettelijk minimumloon.

In het conceptbesluit wordt voorgesteld de berekeningsgrondslag voor het dagloon tussen het einde van het refertejaar en de eerste uitkeringsdag aan te passen naar de mate waarin het minimumloon is herzien. De huidige dagloonregels gaan uit van een herziening aan de hand van ontwikkelingen in het loonpeil in het beroep van de uitkeringsgerechtigde. Het gemiddelde effect van deze aanpassing van systematiek op de hoogte van het WAO-dagloon is nihil. Het minimumloon wordt immers in beginsel herzien aan de hand van de gemiddelde verhoging van de regelingslonen. Wel zal de invoering van het historische dagloon een verlagend effect hebben op het dagloon (zie voorbeeld C). Met individuele loonsverhogingen in het refertejaar wordt immers eerst rekening gehouden vanaf het moment dat zij plaatsvinden en niet, zoals nu, vanaf de aanvang van het refertejaar.

In de nota naar aanleiding verslag van het bij het wetsvoorstel Walvis zegde het kabinet toe, u het conceptbesluit te zullen voorleggen in maart 20031. De reden voor de latere aanbieding is gelegen in het besluitvormingsproces rondom de hierboven genoemde nota van wijziging, en in het feit dat deze in het intern voorliggende conceptbesluit diende te worden uitgewerkt.

Ten slotte memoreer ik dat dit conceptbesluit gebaseerd is op de huidige vormgeving van de werknemersverzekeringen. Er is nog een aanzienlijke tijdsspanne tussen de aanbieding op dit moment en de uiteindelijk voorziene inwerkingtredingsdatum. Toekomstige herzieningen in de WAO of de WW kunnen daarom consequenties voor het besluit hebben.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstukken II 2002/03, 28 219, nr. 7, blz. 35.

XNoot
3

Kamerstukken II 2002/03, 28 219, nr. 6.

XNoot
4

Kamerstukken II 2002/03, 28 219, nr. 7, blz. 22.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Kamerstukken II 2002/03, 28 219, nr. 7, blz. 35.

Naar boven