28 210
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Arabische Republiek Syrië met betrekking tot geregelde luchtdiensten, met bijlage; Damascus, 13 oktober 2001

nr. 220
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 1 februari 2002.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 maart 2002.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 13 oktober 2001 te Damascus totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Arabische Republiek Syrië met betrekking tot geregelde luchtdiensten, met bijlage (Trb. 2001, 183).1

Een toelichtende nota bij dit Verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Hrt advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet Raad van State)De luchtvaartbetrekkingen met Syrië werden geregeld in de op 13 februari 1950 te Damascus totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Syrische Republiek betreffende burgerlijke luchtdiensten tussen de onderscheiden grondgebieden (Trb. 1951, 78). De bijlage ervan werd laatstelijk in 1989 gewijzigd (Trb. 1989, 130).

Op 23 en 24 april 2001 hebben besprekingen tussen de luchtvaartautoriteiten van beide landen geresulteerd in een overeenstemming over een nieuw luchtvaartverdrag. Met dit nieuwe verdrag, dat de Overeenkomst van 1950 vervangt, wordt beoogd een modern kader te scheppen dat recht doet aan de ontwikkelingen in de luchtvaart. Verder wordt de luchtvaartsector in staat gesteld luchtvaartdiensten aan te bieden die aan de vraag in de markt voldoen.

Verdrag

Voor het uitvoeren van de luchtdiensten voorziet het verdrag in een meervoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen, waardoor er ruimte voor nieuwe luchtvaartmaatschappijen in de markt wordt gecreëerd (artikel 3). Het betreft diensten tussen meerdere punten in Nederland en Syrië met inbegrip van tussenliggende en verder gelegen punten. De aanwijzing aan iedere zijde van de luchtvaartmaatschappijen geschiedt, zoals internationaalrechtelijk gebruikelijk is, door de Verdragsluitende Partijen (artikel 2). In dat kader houden zij eveneens toezicht op het gebruik van de verleende rechten en hebben zij de bevoegdheid om de verleende vergunning in te trekken of op te schorten (artikel 4).

Teneinde de commerciële mogelijkheden voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen te vergroten zijn in het verdrag bepalingen opgenomen met betrekking tot bijvoorbeeld tarieven (artikel 5) en commerciële activiteiten, inclusief het vestigen van kantoren ter plaatse (artikel 6). In het artikel over de tarieven wordt aan de luchtvaartmaatschappijen ruime mogelijkheden gegeven om naar eigen commercieel inzicht te handelen. Bij eventueel misbruik ervan zou op basis van dat artikel kunnen worden ingegrepen.

Het verdrag bevat daarnaast de door Nederland gewenste zogenoemde veiligheidsclausule (artikel 16). Het toevoegen van een dergelijke bepaling is conform het beleid zoals vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart van de Minister van Verkeer en Waterstaat (kamerstukken II 1995/96, 24 804, nr. 2). Op basis van die bepaling kunnen de luchtvaartautoriteiten maatregelen treffen wanneer er aanleiding is om aan de veiligheid van een toestel of haar bemanning te twijfelen. Tevens is aan het verdrag een milieubepaling toegevoegd, op basis waarvan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen alleen met moderne toestellen mogen opereren tussen beide landen (artikel 6, achtste lid).

In het verdrag zijn verder artikelen opgenomen ten aanzien van vermijding van dubbele belastingheffing (artikel 12) en de mogelijkheid van het vrijelijk overmaken van gelden naar het eigen grondgebied (artikel 13).

Het verdrag bevat voor het overige de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen.

Bijlage

De bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, is voorzover het de routes betreft aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage voor wat betreft de routes behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

Koninkrijkspositie

Evenals het verdrag van 1950 zal het onderhavige verdrag, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven