28 204
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot het openstellen van beroep in cassatie tegen vrijspraken alsmede het doen van uitspraak door de enkelvoudige kamer bij het niet naleven van de schriftuurverplichting

B
NADER RAPPORT

Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 21 januari 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 september 2001, no. 01.004533, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot het openstellen van beroep in cassatie tegen vrijspraken rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 december 2001, no. WO3.01.0497/I, moge ik U hierbij aanbieden.

De Raad van State kan zich met het voorstel van wet verenigen en geeft U mitsdien in overweging dit te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Gelet op artikel 25, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State is het college van oordeel, dat openbaarmaking van dit advies achterwege dient te blijven.

Na toezending van het wetsvoorstel aan de Raad van State is het verzoek van de Hoge Raad ontvangen tot het bevorderen van een wijziging van technische aard. Ik heb uit doelmatigheidsoverwegingen een voorstel daartoe aan het onderhavige wetsvoorstel toegevoegd. De achtergrond van dit voorstel is de volgende. Bij de wet van 28 oktober 1999, Stb. 467, in werking getreden op 1 oktober 2000, is de cassatieprocedure in die zin aangepast dat de verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht is door zijn raadsman bij de Hoge Raad een schriftuur te doen indienen binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend (artikel 437, tweede lid, Sv). De reden van deze wetswijziging was gelegen in de overbelasting van de Hoge Raad. De eerste ervaringen wijzen uit, dat de schriftuurverplichting in een groot deel van de zaken waarin cassatieberoep is ingesteld, (nog) niet wordt nageleefd. In de eerste 44 weken van 2001 zijn, volgens gegevens van de strafadministratie van de Hoge Raad, in 1549 zaken (66%) niet tijdig door een raadsman middelen ingediend. De geldende cassatieprocedure schrijft ook in die gevallen verwijzing van de enkelvoudige naar de meervoudige kamer voor. Dat impliceert een beslag op de meervoudige kamer alsmede de ondersteuning daarvan dat niet gerechtvaardigd wordt door de ingewikkeldheid van de te nemen beslissing die, bij de verwijzing naar de meervoudige kamer, feitelijk al in sterke mate door de enkelvoudige kamer is voorbereid. De vaststelling of de procureur-generaal de in artikel 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging correct heeft betekend, en of binnen twee maanden nadien, behoudens uitstel, een schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend, kan zeer wel alleen aan de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad worden toevertrouwd. De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 438 en 440 Sv strekken daartoe.

Ik moge U verzoeken het hierbij gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven