28 203
Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit in verband met de invoering van een regeling voor toegang tot openbare telecommunicatienetwerken bestemd voor het bieden van toegang tot internet en een verduidelijking en een verruiming van de regeling voor toegang tot omroepnetwerken

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 10 april 2002

De leden van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengen als volgt verslag uit van hun bevindingen omtrent dit wetsvoorstel. Onder het voorbehoud dat de regering de in dit verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave 
1.Inleiding 2
   
2.Europese regelgeving3
   
3.Ex ante toezicht5
3.1.Bepalen van markten en het aanwijzen van aanbieders 5
3.2.Opleggen van ex ante verplichtingen 7
3.3.Redelijkheid 9
   
4.Toegang ten behoeve van verspreiding van programma's9
4.1.Toegang tot een omroepnetwerk ten behoeve van de verspreiding van programma's 9
4.2.Toegang tot het standaardpakket10
   
6.Overgangsregeling11
   
7.Bescherming van de consument12
   
8.Financiële gevolgen en effecten voor bedrijven12
   
9.Overleg en advies13
   
10.Voorlopige conclusie13

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel sluit aan bij een eerder door de Kamer geuite wens om netwerken zoveel mogelijk open te stellen voor verschillende aanbieders. Naar de mening van deze leden zal het bijdragen aan een betere verhouding tussen consument en eigenaren van omroepnetwerken. Zonder de ondernemersvrijheid al te zeer aan te tasten, krijgt de consument perspectief op meer keuzevrijheid voor vooral internetdiensten. Naar verwachting zal dit de verspreiding van (breedband)internet bevorderen tegen een betere prijs-kwaliteitverhouding dan voorheen soms het geval was. In dit verband vragen de leden van de PvdA-fractie wat de laatste stand van zaken is omtrent de voornemens van de kabelmaatschappijen om de toegang tot de kabel voor derde partijen (vrijwillig) mogelijk te maken. In hoeverre ondersteunt of stimuleert het voorliggende wetsvoorstel deze voornemens?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgenomen wijziging van de Telecommunicatiewet. Tussen inwerkingtreding van de onderhavige wetswijziging en de implementatie van de Europese Richtlijnen in de Nederlandse wetgeving ligt een relatief korte periode. De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat deze wetswijziging concreet regelt, gezien het feit dat er in deze relatief korte periode nog aanmerkelijke marktmachten moeten worden gedefinieerd, alvorens toegangsverplichtingen kunnen worden opgelegd.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet. Zij vragen zich af in hoeverre er nog steeds een noodzaak bestaat voor een «interim» oplossing zoals die oorspronkelijk door de voorgestelde wetswijziging zou worden geboden. De regering heeft immers inmiddels aangegeven dat het Europese besluitvormingtraject zover is gevorderd dat in grote mate duidelijkheid bestaat over het regelgevend kader van de nieuwe Europese regels. In dat kader wijzen de leden van de CDA-fractie er op dat 14 februari de nieuwe richtlijnen van de zgn. «Communications Review» definitief zijn aangenomen (met uitzondering van de richtlijn bescherming persoonsgevens). De lidstaten moeten deze richtlijnen in juni 2003 in nationale wetgeving implementeren. Is naar het oordeel van de regering het wetsvoorstel op alle onderdelen technologieneutraal geformuleerd? Als dit niet het geval is, wat is hiervan de reden? Is dit dan toch in overeenstemming met de EU-Richtlijnen?

De leden van de CDA-fractie vragen zich ook af of, gezien het feit dat alle richtlijnen tesamen een nauw samenhangend geheel vormen, een partiële implementatie van het volledige pakket aan richtlijnen geen onnodig risico op incoherentie van weten regelgeving vormt. Kan aangegeven worden op welke punten mogelijke tegenstrijdigheden alsnog moeten worden beoordeeld? Welke mogelijke tegenstrijdigheden zouden een separate regeling c.q. wetswijziging alsnog noodzakelijk maken? Kan de regering op juridische gronden aangeven waarom partiële wijziging geen aanmelding zou behoeven?

De leden van de fractie van D66 hebben met grote belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij betreuren het zeer dat het wetsvoorstel niet (veel) eerder is ingediend. Het wetsvoorstel vloeit voort uit de discussie die in de Kamer is gevoerd over de kabinetsnota «Kabel en consument; marktwerking en digitalisering» (voorjaar 2000). De behoefte werd toen gevoeld – en gedeeld – om meer mogelijkheden te scheppen voor (breedbandige) internettoegang tot de kabel. Op deze wijze wordt meer keuzevrijheid voor de consument gecreëerd, hetgeen deze leden zeer voorstaan. Een van de belangrijkste vragen die dit wetsvoorstel dan ook dient te beantwoorden, is in hoeverre tegemoet wordt gekomen aan deze wens. Daarnaast speelde in de discussie de grote ontevredenheid bij de eindgebruikers over de aan hen geboden dienstverlening een belangrijke rol. Zeker in een situatie waarin consumenten geen keus hebben, kan consumentenbescherming voor aanvullende of alternatieve waarborgen zorgen.

De leden van de fractie van GroenLinks verwelkomen het voorstel. Het is het langverwachte antwoord op een probleem dat in de tussentijd niet is verdwenen. De vraag is of dit wetsvoorstel de oplossing biedt. Daar hebben deze leden nog wel enige vraagtekens bij.

2. Europese regelgeving

Met betrekking tot aansluiting bij het traject rond regelgeving in de Europese Unie willen de leden van de PvdA-fractie van de regering weten of en zo ja, in hoeverre de toekomstige herziening van die Europese regelgeving er toe kan leiden dat de Nederlandse wetgeving over enkele jaren weer herzien moet worden? Waarom is het wetsvoorstel niet in Brussel formeel aangemeld? Juist omdat er naar gestreefd is om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de ontwerp ONP-richtlijnen lijkt notificatie toch geen bezwaren te hoeven opleveren?

Bestaat, mede gezien de relatief afgescheiden nationale markten, de kans dat met de invoering van de bepalingen van het voorliggende wetsontwerp de Nederlandse eigenaren van omroepnetwerken in een nadelige concurrentiepositie komen te verkeren tot hun Europese collega's? Zo ja, waaruit bestaan die nadelen?

In hoeverre zouden investeerders weerhouden kunnen worden van het investeren in Nederland, daar waar elders in Europa de komende tijd nog geen sprake is van aangescherpte wetgeving op het gebied van het geven van toegang tot omroepnetwerken?

De Nationale Regelgevende Instanties (NRI's, in Nederland OPTA) mogen op basis van een door hen zelf te verrichten marktanalyse ex ante verplichtingen opleggen aan omroepnetwerken. De relevante markt lijkt meestal een nationale markt te zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of dit ook in de toekomst zo zal blijven. Hoe zal de rol van de NRI's zijn als er mogelijk meer sprake is van grensoverschrijdende omroepnetwerken? Worden in dat geval de richtsnoeren over aanmerkelijke marktmacht die de Europese Commissie nu afgeeft meer dan alleen aanbevelingen?

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat de Europese Richtlijnen in februari jl. van kracht zijn geworden en dat de implementatie ervan in de Nederlandse wetgeving medio 2003 een feit moet zijn. Deze leden willen graag weten of deze richtlijnen afwijken van het gemeenschappelijke standpunt van de Raad van de Europese Unie en het Europese Parlement. Zo ja, hebben deze afwijkingen consequenties voor de onderliggende wetswijziging? Zou aanmelding van de wetswijziging bij de Europese Commissie tot vertraging hebben geleid? Zo nee, waarom is de wetswijziging niet voor de zekerheid aangemeld? Op welke juridische gronden is aanmelding niet noodzakelijk?

De leden van de CDA-fractie hebben vastgesteld dat de Raad van State haar bezorgdheid heeft uitgesproken omtrent de vraag of het voorstel aansluit met de Europese besluitvorming, en met name de richtsnoeren van de Europese Commissie voor marktanalyse en beoordeling van aanmerkelijke marktmacht. De Aanbeveling – en Beschikking van de Europese Commissie ten aanzien van relevante produkt- en dienstenmarkten, die analyse dan wel regulering door de NRI behoeven, spelen hierbij een belangrijke rol. Kan de regering aangeven welke gevolgen dit (mogelijk) kan hebben voor de bevoegdheden tot interventie in de electronische communicatiesector door OPTA en de NMa?

De leden van de CDA-fractie constateren voorts dat de regering met dit wetsvoorstel kennelijk niet beoogt de Universele Dienstenrichtlijn en de Machtigingsrichtlijn te implementeren. Kan de regering aangeven in hoeverre deze richtlijnen verandering brengen in de bevoegdheden van de diverse toezichthouders die mede een relatie hebben met onderhavige regeling?

Op 3 oktober 2001 heeft de Europese Commissie, in antwoord op een vraag van het Europees Parlement naar de conformiteit van de wetswijziging met EU recht, zich op het standpunt gesteld dat de wetswijziging bij de Europese Commissie ter goedkeuring onder de transparantie richtlijn (98/48/EEG) moet worden aangemeld, alvorens het definitief kan worden aangenomen. De leden van de CDA-fractie vragen zich derhalve af of de Nederlandse regering toen (en/of nu) een (schriftellijk) bericht van de Europese Commissie heeft ontvangen waarin werd herinnerd aan het feit dat het wetsvoorstel aanmelding onder de voornoemde richtlijn behoeft. Is het wetsvoorstel aangemeld? Zo nee, waarom niet? En in hoeverre neemt de regering het risico dat de Europese Commissie het wetsvoorstel mogelijk ongeldig verklaart, door het wetsvoorstel bewust niet aan te melden? De leden van de CDA-fractie vragen zich in die zin af of, in het belang van de rechtszekerheid voor marktpartijen en consumenten, het ook niet voor de hand had gelegen het concept-wetsvoorstel formeel aan te melden bij de Europese Commissie, juist met het oog op de nieuwe EU-Richtlijnen.

De leden van de fractie van D66 stellen vast dat de Raad van State nogal wat kritiek had op het eerste wetsvoorstel. Zo was dat ontwerp gebaseerd op Europese regelgeving die nog in de maak was; was onvoldoende gemotiveerd waarom vooruit moest worden gelopen op die Europese regelgeving en werden nieuwe begrippen geintroduceerd die nadere toelichting behoefden. Inmiddels is de behandeling van een Europees richtlijnenkader afgerond. Het nu voorliggende wetsvoorstel geeft daarvan blijk door aan te sluiten bij de laatste stand van zaken en een link te leggen met het Europese kader. Zo zijn begrippen als aanmerkelijke marktmacht in overeenstemming gebracht met het Europese richtlijnenkader. Gevolg is wel dat er in de Telecommunicatiewet nu twee begrippen «aanmerkelijke marktmacht» figureren. Doordat er twee verschillende regimes ontstaan, wordt ook een complexe situatie gecreëerd voor wat betreft de toepassing van de wet. Dit maakt de (rechts)zekerheid er wellicht niet beter op. Weliswaar is er nu de mogelijkheid om een partij aan te wijzen als een partij met aanmerkelijke macht op de internetmarkt, maar of er verplichtingen kunnen worden opgelegd conform artikel 8.8 Tw is de vraag. Het is te verwachten dat bij eventuele toepassing van de nieuwe bepalingen er ingewikkelde vragen zullen ontstaan over welke delen van internet nu onder het oude en welke onder het nieuwe stelsel zullen vallen. Hoe ziet het kabinet deze kritiekpunten? Onduidelijk is bijvoorbeeld wat voor complicaties er kunnen optreden wanner ten aanzien van een deel van de relevante internetmarkt moet worden geconstateerd dat het 25%-belang als aanmerkelijke macht geldt, en ten aanzien van andere delen het nieuwe begrip moet worden gehanteerd. Een samenhangend toezicht wordt zo erg lastig en lijkt in elk geval niet uit te nodigen tot enig ingrijpen, menen deze leden. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om vooralsnog aan te sluiten bij het bestaande begrip van aanmerkelijke marktmacht? Bij de implementatie van de het nieuwe Europese richtlijnenkader zou dan in één keer kunnen worden voorzien in een nieuwe samenhangende regelgeving.

Verder is het niet duidelijk of het wetsvoorstel is aangemeld bij de Europese Commissie (in het kader van richtlijn 98/48/EG). Is dit nu wel of niet het geval, en zo nee, waarom niet?

Hoe ziet het kabinet de ruimte voor eigen nationaal beleid op het gebied van toegang, zo vragen de leden van de fractie van D66.

Er is een samenhang met de Europese e-commercerichtlijn, maar in dit wetsvoorstel komt dit niet aan de orde. Kan hierop toch nader worden ingegaan?

Nu onlangs op Europees niveau een nieuw richtlijnenkader is vastgesteld, betekent dit tevens dat ook de Nederlandse telecommunicatiewetgeving in de komende vijftien maanden zal moeten worden herzien. De VECAI wijst naar de mening van de leden van de D66-fractie terecht op het risico dat met dit wetsvoorstel de samenhang tussen de richtlijnen zal worden aangetast. Het nu voorliggende wetsvoorstel implementeert slechts gedeeltelijk de nieuwe richtlijnen. Gelet op het feit dat alle samen een nauw samenhangend geheel vormen, vormt een partiële implementatie van het volledige pakket aan richtlijnen wellicht een onnodig risico. Kan het kabinet aangeven op welke punten mogelijke tegenstrijdigheden alsnog moeten worden beoordeeld?

De leden van de D66-fractie vragen naar de notitie van het kabinet naar aanleiding van de motie-Nicolai c.s., mede in het licht van toekomstige ontwikkelingen (met name de nieuwe ONP-richtlijnen en convergentie).

De relatie tussen het wetsvoorstel en de Europese regelgeving roept bij de leden van de fractie van GroenLinks vragen op. Waarom heeft de regering het wetsvoorstel niet aangemeld conform de Richtlijn Informatieprocedure II (de transparantierichtlijn)? Dit moet gebeuren ongeacht de vraag of het wetsvoorstel al dan niet in lijn is met de Europese regelgeving op dat gebied. Denk de regering ook niet dat dit de rechtszekerheid voor ondernemingen die actief zijn in de Nederlandse telecomsector zou vergroten? Welke overwegingen lagen ten grondslag aan het besluit dit niet te doen? Hoe beoordeelt de regering de oproep van de Europese Commissie in april 2001 om het voorstel wel aan te melden?

3. Ex ante toezicht

3.1. Bepalen van markten en het aanwijzen van aanbieders

De leden van de VVD-fractie willen graag meer duidelijkheid hebben over de positie van de OPTA bij het vaststellen van markten. Enerzijds wordt in de memorie van toelichting uitgelegd dat markten niet langer op Europees niveau worden vastgesteld, maar aan de hand van analyses, uitgevoerd door Nationale Regelgevende Instanties. In de memorie van toelichting wordt tevens verklaard dat de onafhankelijk posten telecommunicatieautoriteit (OPTA) markten vaststelt. Moet hieruit geconcludeerd worden dat de OPTA een Nationaal Regelgevende Instantie is? Wat is de positie van de NMa?

De Europese commissie maakt een aanbeveling van relevante markten, maar sluit aanvullende markten op nationaal niveau niet uit. Houdt dit in dat alle markten die door De Europese Commissie worden aangewezen moeten worden erkend in Nederland? De leden van de VVD-fractie zouden graag een overzicht willen hebben van de richtlijnen voor marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmachten, die door de Europese Commissie zijn opgesteld.

De aanmerkelijke marktmacht wordt niet langer gedefinieerd volgens de definitie van de ONP-richtlijnen in Telecommunicatiewet. De leden van de VVD-fractie vragen of hierdoor geen tegenstrijdigheden in de Telecommunicatiewet ontstaan. Het vaststellen van aanmerkelijke marktmachten wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van daadwerkelijke concurrentie. Hoe wordt dit bepaald? Schuilt hierin het gevaar dat concurrentie tussen twee markten bepalend kan zijn?

Binnen een bepaald gebied heeft een programma aanbieder of internetprovider de keuze uit een omroepnetwerk of kabelnetwerk. Wordt er in die situatie gesproken over een aanmerkelijke marktmacht, of wordt er gekeken naar de landelijke concurrentiepositie van de netwerkexploitant?

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie gelezen dat de OPTA in de marktanalyses speciale aandacht moet schenken aan de situatie van beginnende markten. In de memorie van toeliching staat verwoord dat de OPTA aanvullende maatregelen wil, omdat de kans op monopolievorming te groot is op beginnende markten. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat beginnende markten de kans moeten krijgen zich te ontwikkelen. Dit houdt in dat voorkomen moet worden dat de partij die als eerste een markt op gaat een dusdanige machtspositie verovert dat toetreding voor anderen praktisch onmogelijk wordt. In dit kader vragen deze leden zich af hoeveel tijd er over de procedure heen gaat vanaf het begin van vaststellen dat er een nieuwe markt is – via markt analyse en bepalen van aanmerkelijke marktmachten – tot het opleggen van toegangsverplichtingen.

Het wetsvoorstel stelt een generiek regime in voor toegang tot openbare telecommunicatienetwerken die geschikt zijn voor het bieden van toegang tot internet en toegang tot omroepnetwerken. OPTA krijgt de bevoegdheid om een of meer markten te bepalen voor zowel openbare telecommunicatienetwerken bestemd voor het aanbieden van internettoegang en voor netwerken bestemd voor het verspreiden van programma's en onlosmakelijk met dat programma verbonden diensten voor zover deze betrekking hebben op de beeld of geluidsinhoud van dat programma (inclusief interactieve diensten). Nadat OPTA de markten heeft bepaald, onderzoekt de toezichthouder of ze daadwerkelijk concurrerend zijn. Is er geen sprake van daadwerkelijke concurrentie, dan stelt OPTA vast welke marktpartijen een aanmerkelijke marktmacht hebben. Aan die partijen kan OPTA vervolgens voor ten hoogste twee jaar nadere verplichtingen opleggen passend bij de omstandigheden op de markt en de aard van het daarop geconstateerde probleem.

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in het midden wordt gelaten of aanwijzingen voor de duur van twee jaar voldoende zijn om als basis te dienen voor een nieuwkomer. Is het niet zo dat meestal meer tijd nodig is voordat een bedrijf winstgevend kan worden? Deze leden merken op dat bij het opleggen van maatregelen in het kader van toezicht meestal weinig aandacht aan dit aspect wordt besteed, dat toch deel uitmaakt van de vraag of er bestendige concurrentie kan worden bereikt. Deze leden vragen het kabinet om een nadere reactie.

In de bepaling wordt de ruimte voor OPTA ingeperkt omdat gewerkt moet worden binnen geldende en toekomstige Europese kaders, en een ruim gedefinieerde bevoegdheid is opgenomen om bij ministeriële regeling begrippen nader in te vullen en procedureregels te stellen.

Bij de leden van de fractie van GroenLinks roepen de centrale begrippen marktmacht en markt vragen op. In Europees verband is sprake van een herdefiniëring van de term «aanmerkelijke marktmacht», waardoor de 25% grens niet in dit voorstel is opgenomen. Is met de nieuwe definitie in de ogen van de minister sprake van versterking of een verzwakking van de term «aanmerkelijke marktmacht»? Hoe verhoudt dit zich tot de wens van de Opta om in de wetstekst meer kwalitatieve criteria van een machtspositie op te nemen?

De volgende vraag is op welke markt een partij al dan niet een aanmerkelijke marktmacht bezit. Bij de beoordeling van de internetmarkt hebben de NMa en OPTA onlangs geconcludeerd dat er niets mis is met de mededinging. Voor breedband geldt dit omdat infrastructuren met elkaar concurreren (kabel en xDSL). Hierbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat ISP's vaak alleen bij de KPN terecht kunnen en dat consumenten met hoge overstapkosten te maken hebben waardoor er van concurrentie tussen infrastructuren maar beperkt sprake is. Hoe beoordeelt de minister in het licht hiervan de angst dat de OPTA in haar analyse aanwezige aanmerkelijke marktmachten over het hoofd zal zien?

3.2. Opleggen van ex ante verplichtingen

Bij het opleggen van ex ante verplichtingen aan partijen met aanmerkelijke marktmacht (AMM) wordt gedacht aan de verplichting om te voldoen aan redelijke verzoeken om toegang. Speciale aandacht dient er blijkens de memorie van toelichting te worden geschonken aan het opleggen van verplichtingen aan beginnende markten. De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting dat op dergelijke nog ontluikende markten de eerste toetreders niet meteen door verplichtingen in hun ondernemerschap dienen te worden beknot. Ook delen deze leden de opvatting dat dit er niet toe mag leiden dat de eerste toetreders daardoor vrijelijk een marktpositie kunnen opbouwen waardoor zij andere toetreders buiten zouden kunnen sluiten. Wel vragen zij zich af hoe de toezichthouder kan inschatten wanneer het omslagpunt tussen enerzijds het geven van kansen aan een innovatieve nieuwkomer met grote economische risico's en anderzijds het voorkomen van een afgeschermde marktpositie, kan worden ingeschat. Zou het ter wille van de duidelijkheid en vermijding van juridisering niet beter zijn hiervoor objectiveerbare criteria in de wet op te nemen?

Wordt door het afzien van duidelijk objectiveerbare criteria voor het begrip AMM niet al te veel ruimte open gelaten voor invulling door respectievelijk de OPTA en de rechtspraak? In hoeverre is de kans reëel dat het uitkristalliseren van jurisprudentie in Nederland door de Europese praktijk wordt ingehaald op het moment dat de ONP-richtlijnen van kracht zijn geworden?

Indien een eigenaar van een omroepnetwerk gevraagd wordt om toegang tot zijn netwerk te verlenen, kan deze dit weigeren met als argument dat hij de infrastructuur zelf nodig heeft. Hoe wordt beoordeeld in hoeverre er sprake is van de noodzaak van eigen gebruik? Op welke wijze en waar wordt daarvoor de benodigde informatie ingewonnen en vooral gecontroleerd? Ook het hebben van contractuele verplichtingen met derden, bijvoorbeeld aangegaan bij de overname van een omroepnetwerk, kan een grond opleveren waarop toegang voor een andere aanbieder kan worden geweigerd. De leden van de PvdA-fractie erkennen dat dergelijke contracten een beslag op de capaciteit van het netwerk leggen. Betekent de zinsnede in de memorie van toelichting (blz. 21) «Indien het nakomen daarvan [contractuele verplichtingen] beperkingen stelt aan het verlenen van toegang dan zijn die beperkingen aanvaardbaar» dat dit in alle gevallen voor alle contractuele verplichtingen geldt? Geldt de beperking op de capaciteit alleen voor bestaande contractuele verplichtingen of kan een eigenaar van een netwerk vrijelijk nieuwe contractuele verplichtingen aangaan waarmee wederom een beslag op de capaciteit wordt gelegd?

In de tarieven die eigenaren van omroepnetwerken mogen hanteren wordt ruimte gelaten voor het doen van investeringen. De leden van de PvdA-fractie vragen zich echter af in welke mate het doen van uitbreidingsinvesteringen achterwege zou kunnen blijven omdat de desbetreffende eigenaar er geen voorkeur aangeeft om voor concurrenten te investeren die hij op een netwerk met een grotere capaciteit zou moeten toelaten. In hoeverre spelen dergelijke strategische overwegingen mee bij het doen van investeringen? De leden van de PvdA-fractie zouden in dat kader de OPTA graag de bevoegdheid willen geven tot het doen van investeringsaanwijzingen. Is de regering bereid het wetsvoorstel in die zin aan te passen?

In de nieuwe EU-richtlijnen is het begrip «effectieve concurrentie» verankerd voor het opleggen, alsmede van het terugtrekken van ex-ante maatregelen door de NRI. In het wetvoorstel wordt volstaan met de bepaling dat het College, nadat het eerst een of meer relevante markten heeft bepaald en onderzocht, vervolgens bepaalt of deze «daadwerkelijk concurrerend» zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven aan de hand van welke criteria «daadwerkelijke concurrentie» kan worden afgeleid. Wordt hierbij tevens rekening gehouden met mogelijke toekomstige concurrentie in analogie met het bepaalde op EU niveau c.q. «prospectively competitive»? Zou dit naar het oordeel van de regering kunnen betekenen dat op de markt voor transmissie van RTV-signalen, de concurrentie van dvb-t (immers in volle omvang begonnen bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel) en satelliet in ogenschouw moet worden genomen. Welke gevolgen heeft dit voor de aanname dat kabelmaatschappijen op de markt voor verspreiding van RTV-signalen nochtans een dominante positie innemen?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het College de rechtvaardiging van een toegangsweigering moet beoordelen mede tegen de achtergrond van bestaande publiekrechtelijke en privaatrechtelijke verplichtingen. Deze leden zouden willen vernemen of de regering van oordeel is dat met het oog op het gehele scala aan toezichthoudende instrumenten, thans zowel Europees als nationaal zijn geformuleerd, het gehele regelgevende (publiekrechtelijk en privaatrechtelijk) kader opnieuw beoordeeld zou moeten worden? Kan de regering een gedetailleerde analyse geven van het regelgevende en privaatrechtelijke kader van bijvoorbeeld de aanbieder van omroepnetwerken variërend van gemeentecontracten, mediarechtelijke bepalingen, auteursrechtelijke bepalingen, mededingingsbepalingen, telecombepalingen etc.? Waar ziet de regering bij uitstek knelpunten die op enigerlei wijze oplossing verdienen?

De leden van de CDA-fractie zijn bovendien benieuwd naar het antwoord op de vraag of de mogelijkheid bestaat dat in geval van calamiteiten, bijvoorbeeld door financiële ontwikkelingen, de doorgifte van signalen (beeld en/of geluid) gegarandeerd wordt. Op welke wijze is hierin voorzien?

De leden van de CDA-fractie vragen zich voorts af of het politieke doel van dit wetsvoorstel nl. «toegang» (theoretisch) belemmerd c.q. geweigerd kan worden als gevolg van een door een andere (lagere) overheid gehanteerd privaatrechtelijk contract. Kan de regering een analyse geven van de context van de politieke wens om toegang te verlenen en daarbij betrekken:

• eisen met betrekking tot het level playing field als gevolg van verhevigde concurrentie (zeker regionaal/randstedelijk);

• diverse bepalingen inzake privaatrechtelijke contracten met gemeenten (omvang pakket, bevoegheden programmaraden, capaciteitsreserveringen, etc);

• de nieuwe EU-richtlijnen;

• de nieuwe financiële activiteiten die gemeenten ondernemen bij de aanleg en exploitatie van nieuwe netwerken;

• huidige wettelijke situatie.

De leden van de fractie van D66 stellen vast dat de op te leggen verplichtingen in feite dezelfde zijn die ook in het nieuwe richtlijnenkader figureren. Benoemd worden de verplichting om te voldoen aan redelijke verzoeken tot toegang, de verplichting om een kostengeoriënteerd tarief in rekening te brengen (en daartoe dus een kostentoe-rekeningssysteem op te stellen), de verplichting tot informatieverstrekking aan OPTA, de verplichting om non-discriminatoire toegang te bieden, de verplichting om een referentie-aanbod te doen en de verplichting tot het voeren van een gescheiden boekhouding (artikel 8.8 Tw). Ook is hier weer een bevoegdheid opgenomen tot het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen in de memorie van toelichting dat «verplichtingen alleen worden opgelegd als de marktomstandigheden dat rechtvaardigen». Kan de regering dit toelichten? In de op te leggen verplichtingen zit immers al expliciet de garantie dat op de toegang geen verlies wordt geleden, dit vanwege het kostengeoriën-teerde tarief. Moet deze uitzonderingssituatie zo begrepen worden dat bij bepaalde marktomstandigheden hogere tarieven zijn toegestaan dan bij volledige mededinging tot stand zouden komen, hoger dan kostengeoriënteerd?

3.3. Redelijkheid

De regering is van mening dat het begrip «gezamenlijk optreden» via Europese jurisprudentie invulling moet krijgen en niet via strikte richtlijnen in de wet. Graag willlen de leden van de VVD-fractie weten van welke aard de geschillen zijn geweest, die – met betrekking tot toegang tot de omroepnetwerken en telecommunicatienetwerken – in de afgelopen drie jaar hebben gespeeld. Welke jurisprudentie is er en hoe verhoudt zich die tot de nieuwe wetswijziging?

Hoe zien de bevoegdheden van de OPTA eruit als er geen aanmerkelijke marktmacht is gedefinieerd. Kan de OPTA optreden bij geschillen waarbij geen aanmerkelijke marktmacht is betrokken?

Uit het wetsvoorstel en uit de memorie van toelichting wordt niet duidelijk wat de positie van de kabelexploitant is als er wel voldoende capaciteit is, maar de kabelexploitant deze beschikbaar wil houden voor eigen toekomstontwikkelingen. Moet er in dit geval toegang worden verleend? Zo ja, geldt dit ook als er concrete plannen liggen? Moeten kabelexploitanten inzicht verschaffen in toekomstplannen? Heeft de OPTA de bevoegdheid om bij capaciteitgebrek toegang op te leggen?

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de kosten van de geschillenbeslechting aan de desbetreffende partijen worden toegerekend. Wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen de partij die in het gelijk is gesteld en de tegenpartij? Aangegeven wordt dat de gevolgen vooral betrekking hebben op de grote omroepnetwerk-aanbieders. Houdt het wetsvoorstel echter in dat de kleinere ook gedwongen zijn hun capaciteit beschikbaar te stellen, omdat zij de enige partij zijn in een gebied? Geldt dit ook voor de netwerken die geen commercieel doel dienen?

4. Toegang ten behoeve van verspreiding van programma's

4.1. Toegang tot een omroepnetwerk ten behoeve van de verspreiding van programma's

Behalve de toegang tot een omroepnetwerk ten behoeve van verspreiding van programma's regelt het voorliggende wetsvoorstel ook de toegang voor «diensten die onlosmakelijk zijn verbonden met programma waarvoor toegang wordt gevraagd». De leden van de PvdA-fractie vragen of kan worden uitgelegd – eventueel aan de hand van concrete voorbeelden – wat bedoeld wordt met «onlosmakelijk verbonden». Is het correct dat als aanbieders van programma's waarvoor op grond van de Mediawet doorgifteplicht bestaat het aantal diensten dat onlosmakelijk met die programma's is verbonden gaat uitbreiden, dat daarmee het beslag op de netcapaciteit automatisch wordt vergroot?

De leden van de PvdA-fractie erkennen dat op termijn de uitfasering van analoge uitzendingen ten behoeve van digitale uitzendingen mogelijk moet zijn. Het wetsontwerp laat daarom de mogelijkheid open dat op een gegeven moment de doorgifte van analoge programma's kan worden geweigerd. Kan nader worden aangegeven op welke gronden en op welke termijn een dergelijke weigering exact mag plaatsvinden?

Het wetsvoorstel bevat ook regels met betrekking tot de toegang voor diensten die onlosmakelijk zijn verbonden met het programma waarvoor toegang wordt gevraagd.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft dit onder een expliciete toegangsregeling te laten vallen. Deze leden vragen zich af of hier kan worden gesproken van een beginnende markt, die bovendien kan worden bediend via meerdere infrastructuren. Interactieve diensten worden nu immers nog niet (of nauwelijks) aangeboden. Hoe verhoudt deze regeling zich tot het nieuwe Europese regelgevende kader dat als uitgangspunt heeft dat beginnende markten niet op voorhand gereguleerd zouden moeten worden? Is hier wel een (adequate) marktanalyse aan vooraf gegaan?

Op welke wijze stelt de genoemde interactiviteit (hoewel verbonden aan het programma) dusdanige specifieke eisen aan het product dat gesproken moet worden van een andere markt dan de markt van de verspreiding van programma's?

Is het zo dat interactieve diensten, anders dan (analoge) programma's, alleen via een systeem van voorwaardelijke toegang kunnen worden aangeboden? Zou dit met zich meebrengen dat programma's enerzijds en interactieve diensten anderzijds tot verschillende markten behoren? Ook zijn deze leden benieuwd hoe de toegangsregeling voor (interactieve) diensten die onlosmakelijk met een programma verbonden zijn zich verhoudt met de reeds bestaande regels voor toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang?

Kan de regering overigens aangeven wat onder «onlosmakelijk» moet worden verstaan? Is deze maatstaf eenduidig en zonder discussie vast te stellen?

Daarbij vragen de leden van de CDA-fractie zich af in hoeverre hierbij wordt aangesloten c.q. afgeweken van de EU-richtlijnen (hoe verhoudt deze toegangsregeling zich met het feit dat de Europese Commissie de relevante markten definieert waar ex-ante regelgeving opgelegd kan worden)?

Houdt de bepaling dat OPTA een of meer markten bepaalt voor (...) «netwerken bestemd voor de verspreiding van programma's en onlosmakelijk met dat programma verbonden diensten voor zover deze betrekking hebben op de beeld of geluidsinhoud van dat programma, interactieve diensten hieronder inbegrepen» (..) in dat OPTA nog eens de huidige definitie, met name de markt voor «verspreiding van RTV-signalen via kabel» kritisch beziet? Zou dit er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat de voornoemde markt wordt opgedeeld in een markt voor verspreiding van «gewone TV programma's» en pay-tv?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering van oordeel is dat een geleidelijke analoge switch off buiten werking stelling van de diverse belemmerende bepalingen in gemeentelijke contracten noodzakelijk zou maken, omdat deze bepalingen een maatschappelijk wenselijke en door de regering gesignaleerde ontwikkeling, nl. «digitalisering en de ontwikkeling van nieuwe diensten», belemmeren?

4.2. Toegang tot het standaardpakket

De regering geeft in paragraaf 4.2. diverse regels, randvoorwaarden, nieuwe ontwikkelingen en nieuwe eisen aan met betrekking tot de toegang tot het standaardpakket. De leden van de fracties van CDA en D66 vragen hoe zich dit verhoudt tot de veelal in contracten tussen gemeenten en aanbieders van omroepnetwerken, vastgelegde omvang en prijs voor het standaardpakket. De leden van de CDA-fractie vragen of de kabelexploitant op basis van deze gemeentecontracten (nl. de tariefbepaling met een gefixeerde prijs) elke weigering tot toegang kan baseren die tot enige prijsverhoging zou leiden. Ook zijn deze leden benieuwd hoe de exploitant tegen deze achtergrond en tegen de nieuwe eisen die worden gesteld, naar de mening van de regering «verantwoording» kan nemen voor «een aantrekkelijke prijs-kwaliteitsverhouding», zoals de regering dat noemt.

Een negatief advies van de programmaraden heeft grote invloed op het rechtvaardigen van een toegangsweigering. Indien in contractafspraken tussen de kabelexploitant en de gemeente staat dat de programmaraad over het hele pakket advies uitbrengt, kan dit dan inhouden dat de programmaraden feitelijk bepalen of toegang moet worden verleend, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Is dit wenselijk? Kan er inzichtelijk worden gemaakt hoe groot de invloed van lagere overheden, via contractafspraken met de kabelexploitanten is op het al dan niet verstrekken van toegang?

Wat de toegang tot omroepnetwerken betreft, zo lezen de leden van de fractie van D66, wordt bepaald (in artikel 8.9 Tw) dat het opleggen van toegangsverplichtingen tevens aanbieders van omroepnetwerken verplicht toegang te verlenen tot het standaardpakket. Toegang tot het standaardpakket hoeft alleen te worden verleend als er een bijdrage van abonnees wordt gevraagd in de kosten van het programma en de aanbieder van het programma voor de verspreiding ervan feitelijk is aangewezen op de aanbieder van het omroepnetwerk. Ook moet toegang worden verleend als een weigering tot toegang niet is gebaseerd op transparante en objectieve gronden.

De leden van de fractie van D66 vragen welke nadere invulling aan het standaarspakket op basis van de Mediawet gegeven wordt gegeven.

6. Overgangsregeling

Op bladzijde 11 van de memorie van toelichting staat vermeld dat de NMa inmiddels is begonnen met een marktanalyse van internet via de omroepnetwerken. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de eindresultaten hiervan bekend zijn. Hoe verhoudt zich dit tot de bepaling in de onderliggende wetswijziging dat de marktanalyse door de OPTA moet worden uitgevoerd? Houdt dit concreet in dat de OPTA ook een marktanalyse uit moet voeren en dat er tijd verloren gaat bij het vaststellen van eventuele aanmerkelijke marktmachten en het opleggen van toelatingsverplichtingen?

In de memorie van toelichting staat dat aanmerkelijke marktmachten vrij snel na uitvoering van analyse kunnen worden bepaald. Hoe snel is dit? Is er al ervaring met het aanduiden van aanmerkelijke marktmachten volgens de nieuwe bepalingen?

Namens de VVD-fractie heeft een van haar leden op 5 juni 2000 een motie ingediend over toegang van internetproviders van breedband diensten op de kabel. Hierin werd een overgangsperiode voorgesteld van 2 jaar. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er inmiddels een marktanalyse is uitgevoerd naar breedband internet via de kabel. Wat zijn de resultaten van deze marktanalyse? Worden er toegangsverplichtingen opgelegd op de markt van breedband internet?

Waarom is de wetswijziging niet van toepassing op alle interactieve dienstverlening? Kan de niet-programma gebonden interactieve dienstverlening in de toekomst niet als beginnende markt worden gedefinieerd? Waarom moet er voor deze vorm van dienstverlening een uitzondering worden gemaakt?

De leden van de fractie van D66 stellen vast dat een nogal ingewikkeld overgangssysteem in het leven is geroepen. De vraag dient zich dan ook aan in hoeverre dit overgangsregime werkbaar is. OPTA kan nog geen van de verplichtingen opleggen aan aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken, mobiele openbare telefoonnetwerken, huurlijnnetwerken voor zolang het nieuwe Europese kader niet in werking is getreden. Heeft OPTA echter voorafgaand aan de inwerkingtreding vastgesteld dat er sprake is van een aanmerkelijke marktmacht, dan dient OPTA direct na inwerkingtreding alsnog toepassing te geven aan artikel 8.7 Tw. Er wordt dus niet getreden in de bestaande regels ten aanzien van de drie genoemde diensten. Verder wordt geregeld dat na inwerkingtreding van het nieuwe kader de verplichtingen op grond van artikel 8.7 voorrang hebben ten opzichte van opgelegde verplichtingen op grond van artikel 6.9 Tw (bijzonder toegang). Op grond van artikel 6.9 Tw opgelegde verplichtingen blijven wel bestaan totdat zij worden vervangen door verplichtingen opgelegd door artikel 8.7 Tw. Zolang OPTA niet overgaat tot het bepalen of de markt van omroepnetwerk daadwerkelijk concurrerend is, blijft het bestaande stelsel van artikel 8.7 Tw van toepassing.

De VECAI stelt terecht het belang van rechtszekerheid voorop; een belang waaraan het bedrijfsleven, zeker in deze moeilijke economische tijden, behoefte heeft. De vraag kan worden gesteld of met dit wetsvoorstel dit belang wel wordt gediend. De leden van de fractie van D66 vragen het kabinet hierop een nadere toelichting te geven.

7. Bescherming van de consument

De leden van de D66-fractie pleiten voor een betere consumentenbescherming. Het is immers niet zeker of op korte termijn in de dienstverlening daadwerkelijke verbetering zal optreden. Daarnaast is het nog maar de vraag – mede gelet op het huidige standpunt van beide toezichthouders (NMa en OPTA) of er partijen zullen worden aangewezen als partijen met een aanmerkelijke marktmacht. Verder hebben de verplichtingen die kunnen worden opgelegd op grond van het wetsvoorstel uitsluitend betrekking op de relatie met de ISP en niet op de relatie met de eindgebruiker. OPTA kan dus geen eisen opleggen met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening aan eindgebruikers.

In zijn artikel in Mediaforum (2002–3, pp. 85–89) verwijst Van Eijk naar artikel 7.4 in de Telecommunicatiewet. Dit artikel biedt de mogelijkheid om regels te stellen ten aanzien van de voorwaarden voor levering en gebruik, de capaciteit, kwaliteit en eigenschappen van het aanbod en het verstrekken van informatie over het aanbod ten behoeve van gebruikers, op terrein van de telefoondienst. In hoeverre ziet het kabinet mogelijkheden om een dergelijk artikel uit te strekken om zo ook op dit terrein de consumentenbescherming beter te kunnen waarborgen? De leden van de fractie van D66 vinden de consumentenbescherming minstens van belang als de toegangsvraag.

8. Financiële gevolgen en effecten voor bedrijven

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe de kosten van het toezicht door het College zich in de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Kan dit ook (gecumuleerd) worden weergegeven met betrekking tot enerzijds de grootste aanbieders van omroepnetwerken en anderzijds de overige aanbieders? Kan hierin een onderscheid worden aangegeven met betrekking tot de kosten voor de respectievelijke toezichthoudende activiteiten en andere criteria? Welke andere partijen die belang hebben bij de betreffende toezichthoudende taken, dragen de kosten voor het toezicht?

Volgens de leden van de fractie van D66 bevindt de kabelsector zich momenteel vanuit financieel-economisch oogpunt bezien, in moeilijke tijden. Daarnaast is de sector nogal complex. Immers, er is sprake van tal van technologische mogelijkheden (o.a. interactieve diensten, internettoegang) die nog in ontwikkeling zijn en is het een in overgangsfase verkerende sector waar publieke monopolies gaandeweg worden afgebouwd. Op gebieden van zogenoemde diensten zoals de omroep bestaan evenwel nog steeds machtsposities. Hierdoorheen speelt dat de wet- en regelgeving alsmede bij de verkoop van kabelnetten aangegane contractuele verplichtingen rond programmering en consumententarieven conflicterende eisen stellen. Deze situatie bestaat al langer maar de leden van de D66-fractie vragen hier aandacht voor het nog steeds onopgeloste dilemma tussen enerzijds toegangsregels en anderzijds contractuele bepalingen, wat een effectieve ontbundeling tussen netwerk en diensten in de weg staat. Het oplossen van dergelijk situaties vergt een ruim instrumentarium. De vraag ligt voor in hoeverre het nu voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan een dergelijk oplossingsproces. Graag zien deze leden een uiteenzetting van het kabinet tegemoet hoe wordt aangekeken tegen deze problematiek.

De leden van de CDA-fractie vragen zich of, tegen de achtergrond van de stand van de techniek en de daarmee samenhangende capaciteit van kabelnetwerken, de regering kan aangeven in welke mate de huidige kabelnetwerken technisch gereed zijn om toegang van onafhankelijke ISPs te kunnen realiseren – onder behoud van de nodige kwaliteitswaarborgen voor de eindgebruiker. In hoeverre kan op grond van de «upgrading» van kabelnetwerken landelijk, dan wel regionaal, toegang tot onafhankelijke ISPs worden geboden en op welke termijn?

Kabelexploitanten moeten de overgang van analoge naar digitale doorgifte voldoende kenbaar maken. De leden van de VVD-fractie vragen wat dit concreet inhoudt. Zitten hier ook tijdsbepalingen aan vast?

Zij lezern in de memorie van toelichting dat nog niet duidelijk is of het opleggen van verplichtingen voor omroepnetwerken ten behoeve van internet gerechtvaardigd zal zijn in de komende twee jaar. Dit komt doordat de nog niet alle kabel technisch gereed is voor internet en breedbandinternet nog volop in beweging. Graag willen de leden van de VVD-fractie weten wat de stand van zaken is met betrekking tot het geschikt maken van omroepnetwerken voor internet.

9. Overleg en advies

Een van de redenen om tot dit wetsvoorstel te komen was, zoals eerder opgemerkt, de wens vanuit de Kamer om de toegang van ISP's tot de kabel op zo kort mogelijke termijn te bewerkstelligen. Nu, zo'n twee jaar later, ligt er echter een wetsvoorstel dat niet de toegang van meer ISP's regelt, maar slechts in het geval van aanmerkelijke marktmacht deze toegang mogelijk maakt. De leden van de D66-fractie menen dat dit een gemiste kans is.

Deelt het kabinet de zienswijze dat, mede gezien het feit dat zowel OPTA als NMa onlangs concludeerden dat er sprake is van zelfstandige markten voor smal-en breedbandige internettoegang, de kans niet zo groot is dat op korte termijn bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel door OPTA de toegang van meer ISP's tot met name omroepnetwerken zal worden verplicht?

Overigens zijn de (grote) kabelbedrijven en de ISP's al geruime tijd met elkaar in gesprek over hoe toegang van verschillende ISP's tot de kabel te realiseren is vanuit technisch, bedrijfseconomisch en juridisch oogpunt. In hoeverre worden dergelijke overleggen betrokken in wet-en regelgevingstrajecten?

10. Voorlopige conclusie

De leden van de fractie van D66 willen het op korte termijn mogelijk maken dat meerdere internet service providers hun diensten aanbieden via omroepnetwerken. De consument krijgt zo keuzemogelijkheden en een beter, concurrerend aanbod. Het nu voorliggende wetsvoorstel maakt het weliswaar mogelijk om op te treden wanneer er sprake is van aanmerkelijke marktmacht bij toegang tot de internetmarkt, maar regelt niet als zodanig de toegang van ISP's tot omroepnetwerken. Daadwerkelijke toepassing van de voorgestelde regels en het opleggen van toegangsverplichtingen ligt op korte termijn niet voor de hand. Het wetsvoorstel is technisch gecompliceerd doordat het een nieuw begrip van aanmerkelijke marktmacht Kent terwijl het «oude» begrip daarnaast blijft bestaan, én ingewikkelde samenloop- en overgangsregels.

De beide toezichthouders (OPTA en NMa) hebben recentelijk te kennen gegeven dat zij nog weinig redenen zien om in te grijpen in de internetmarkt. Omdat de kans klein is dat via mededingingsrechtelijk-georiënteerde regels meer concurrentie bij het aanbieden van breedbandige internetdiensten (met name via omroepnetwerken) op kortere termijn tot stand zal komen, verdient consumentenbescherming hernieuwde aandacht.

Voor de leden van de fractie van GroenLinks is de hamvraag of het wetsvoorstel de problemen oplost waar het zich op richt. In hoeverre zal de toegang van ISP's daadwerkelijk worden verbeterd? Veel zal daarbij afhangen van de definitie van de relevante markt. Afgezien hiervan blijft het de vraag in hoeverre dit wetsvoorstel op korte termijn een verbetering van de positie van de consument tot gevolg zal hebben. Volgens de leden van de fractie van GroenLinks is dat toch het uiteindelijke doel. Zullen de klachten die nog steeds bestaan over de dienstverlening van zowel ISP's als kabelbedrijven (zoals de slechte telefonische bereikbaarheid, lange aansluittijden) op korte termijn worden opgelost? De snelheid waarmee dit gebeurt is des te relevanter daar nu toch alweer twee jaar verstreken zijn. Is het daarom niet zinvol om, analoog aan de telefonie (Tw 7.4), ook voor internet en kabelbedrijven eisen te stellen aan de dienstverlening zelf?

De voorzitter van de commissie,

Blaauw

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), voorzitter Van den Berg (SGP), Biesheuvel (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Valk (PvdA), Feenstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Giskes (D66), Stellingwerf (ChristenUnie), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Niederer (VVD), van Bommel (SP), Eurlings (CDA), Herrebrugh (PvdA), J Ten Hoopen (CDA), Hindriks (PvdA), De Swart (VVD), Vacature PvdA en Vacature CDA.

Pvl: Te Veldhuis (VVD), Bakker (D66), Stroeken (CDA), Halsema (GroenLinks), Waalkens (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Augusteijn-Esser (D66), Slob (ChristenUnie), Geluk (VVD), Luchtenveld (VVD), Spoelman (PvdA), Buijs (CDA), Van Walsem (D66), Vendrik (GroenLinks), Weekers (VVD), Poppe (SP), De Pater-van der Meer (CDA), Depla (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Nicolaï (VVD), Crone (PvdA) en Atsma (CDA).

Naar boven