28 203
Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit in verband met de invoering van een regeling voor toegang tot openbare telecommunicatienetwerken bestemd voor het bieden van toegang tot internet en een verduidelijking en een verruiming van de regeling voor toegang tot omroepwerken

nr. 14
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 mei 2003

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel I, onderdeel B wordt, onder vernummering van het vijfde lid van artikel 8.7 tot zesde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

5. Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden besluiten als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, dan wel als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid als één besluit aangemerkt.

B

In artikel IVb wordt aan het slot van het artikel na «elektronische communicatienetwerken» ingevoegd: en de daarmee samenhangende richtlijnen.

C

Na artikel IVb wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel IVc

Aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken die op 24 juli 2003 een op grond van artikel 6.4, eerste lid, van de Telecommunicatiewet aangewezen aanbieder zijn, blijven tot het tijdstip dat het bij koninklijke boodschap van 15 april 2003 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken endiensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, (Kamerstukken II, 2002/03, 28 851), nadat het tot wet is verheven in werking treedt, een aangemelde exploitant als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk (PbEG L 336/4).

D

Artikel V komt te luiden:

Artikel V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijke boodschap te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

TOELICHTING

Onderdeel A

Voordat het college een aanbieder kan aanwijzen als een partij die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht op een door het college vastgestelde relevante markt als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, en een aangewezen aanbieder een of meer van de in artikel 8.8 genoemde verplichtingen kan opleggen, moet het college een aantal procedurele stappen doorlopen. Het besluit waarbij een aanbieder wordt aangewezen als een aanbieder met aanmerkelijke marktmacht en in die hoedanigheid een of meer verplichtingen krijgt opgelegd, is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De marktbepaling en de marktanalyse, inclusief de vaststelling dat de relevante markt daadwerkelijk concurrerend is, maken onderdeel uit van het uiteindelijke besluit van het college. Om dit buiten twijfel te stellen is in het vijfde lid bepaald dat slechts tegen het uiteindelijke besluit beroep mogelijk is. Bij een geschil met betrekking tot het besluit waarbij aan een aanbieder verplichtingen zijn opgelegd, worden bij de beoordeling van het geschil uiteraard wel betrokken de grondslagen waarop het besluit berust. Indien zou blijken dat het college bij het opleggen van een verplichting niet is uitgegaan van de juiste relevante markt, dan kan die constatering er toe leiden dat de desbetreffende opgelegde verplichting niet in stand kan worden gehouden.

Voorts wordt nog opgemerkt dat deze bepaling vanzelfsprekend mede tot gevolg heeft dat slechts bezwaar kan worden ingediend tegen het besluit waartegen ook beroep open staat. Het maken van bezwaar tegen de afzonderlijke aan het uiteindelijke besluit voorafgaande beslissingen is niet mogelijk en zal derhalve niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.

Onderdeel C

Artikel IVc

In dit artikel wordt, evenals in artikel IVb, een voorziening getroffen voor de situatie dat de nieuwe regelgeving ter uitvoering van de nieuwe Europese richtlijnen inzake elektronische communicatie op 25 juli 2003 mogelijkerwijs nog niet in werking is getreden. Op grond van de verordening ontbundelde toegang tot een aansluitnetwerk moeten aangemelde exploitanten dat wil zeggen aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken die krachtens artikel 6.4 van de Telecommunicatiewet zijn aangewezen als een aanbieder met aanmerkelijke marktmacht, onder meer voldoen aan redelijke verzoeken tot ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk. Met dit artikel wordt zekergesteld dat laatstgenoemde aanbieders ook na 24 juli 2003 een aangemelde exploitant in de zin van artikel 2, onderdeel a, van de verordening ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk blijven totdat de nieuwe ONP-regelgeving in werking is getreden. Met dit artikel wordt tevens uitvoering gegeven aan de tweede alinea van artikel 27 van richtlijn nr. 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108) (Kaderrichtlijn). Voor de periode na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet houdende Wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen ( Kamerstukken II, 2002/03, 28 851 ), is een voorziening opgenomen in het zesde lid van artikel XIV van laatstgenoemde wet.

Onderdeel D

Het is nodig de mogelijkheid open te houden om de diverse artikelen of onderdelen daarvan op een verschillend tijdstip in werking te kunnen laten treden. Dit komt omdat ter uitvoering van dit wetsvoorstel nog uitvoeringsregelgeving nodig is. Mocht bij de totstandkoming daarvan vertraging optreden dan zou dat het gehele wetsvoorstel ophouden. Dat is ongewenst aangezien enkele artikelen waarin voorzieningen worden getroffen voor de situatie dat het voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Kamerstukken II, 2002/03, 28 851), niet op 25 juli 2003 inwerking treedt, onmiddellijk inwerking moeten kunnen treden als het wetsvoorstel tot wet is verheven Daarnaast kan zich de situatie voordoen dat het voorliggende wetsvoorstel en het hiervoor genoemde wetsvoorstel tot implementatie van het nieuwe Europese regelgevende kader in de tijd zodanig parallel blijven lopen dat de conclusie getrokken moet worden dat, wellicht met uitzondering van enkele artikelen, het niet zinvol meer is om het wetsvoorstel in werking te laten treden. Om deze redenen is het noodzakelijk de nodige flexibiliteit in te bouwen ter zake van de inwerkingtreding van de wet.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Naar boven