nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2003
Inleiding
Bijgaand zend ik u ter informatie de eindrapportage betreffende de evaluatie
van de toepassing van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers1. Bij de behandeling van de Tijdelijke wet op 7 februari
2002 is u toegezegd de toepassing van de wet te laten onderzoeken en u voor
1 maart 2003 de bevindingen te doen toekomen.
Tussenrapportage
Met het oog op de parlementaire discussie over wijziging c.q. verlenging
van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers zond ik u op 3 december
2002 reeds de tussenrapportage. Daarbij bracht ik onder uw aandacht, dat het
onderzoek en het opstellen van de tussenrapportage onder grote tijdsdruk heeft
plaatsgevonden, waardoor de tussenrapportage nog een aantal onvolkomenheden
kende. Deze zijn in de eindrapportage zo goed mogelijk gecorrigeerd.
Voorts wees ik er op dat het onderzoek in september is afgesloten, waardoor
ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan niet in de rapportage
zijn betrokken. Dit is van belang, nu het gaat om een uitvoeringspraktijk,
die zich in korte tijd en in zeer hoog tempo heeft moeten ontwikkelen, waarbij
in een paar maanden tijd aanmerkelijke verbeteringen konden worden aangebracht.
Ik beschouw deze rapportage dan ook als een nul-meting, op basis waarvan de
ontwikkelingen in de detentiecentra, zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve
zin, zullen worden gemonitord. Middels de periodieke voortgangsrapportage
inzake het Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol zal ik u over relevante ontwikkelingen
op dit terrein informeren.
Eindrapportage
De eindrapportage is gebaseerd op hetzelfde onderzoek, zodat daarbij dezelfde
kanttekening geldt. De conclusies in de eindrapportage zijn in hoofdlijnen
dezelfde als de voorlopige conclusies in de tussenrapportage. Wel zijn deze
hier en daar aangevuld en aangepast. Zo is de conclusie ten aanzien van het
woonland zo geherformuleerd dat duidelijk wordt, dat het hoge percentage dat
Nederland als woonland opgeeft, slechts betrekking heeft op de 38% waarvan
het woonland bekend is en niet representatief is voor de gehele populatie.
In mijn brief van 3 december 2002, kenmerk 5199717/07, waarmee ik u de
tussenrapportage aanbood, gaf ik u mijn reactie op de voorlopige conclusies.
Deze reactie geldt mutatis mutandis ook voor de conclusies in de eindrapportage,
met die aanvulling dat over het woonland van de 734 drugskoeriers die thans
in de detentiecentra verblijven het volgende bekend is. 28,2% heeft de Nederlandse
Antillen als woonland en 19,2% Nederland. Al deze drugskoeriers hebben de
Nederlandse nationaliteit. Verder woont 11,02% in Europa, 14,84% in Zuid-Amerika,
waarvan 8,17% in Suriname, 1,19% in Noord- en Midden -Amerika, 4,65% in Afrika,
2,59% in het Caribisch gebied en 1,09% in Amerika. De overige drugskoeriers
zijn afkomstig uit Azië (1,37%), Westen Zuid-Afrika (0,28%) en Australië
(0,14%). Van 15,4% is het woonland nog niet bekend.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner