Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28199 nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28199 nr. 14 |
Vastgesteld 5 augustus 2005
De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben een aantal vragen aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voorgelegd over de brief van 7 april 2005 inzake het bodemsaneringsbeleid(kamerstuk 28 199/30 015, nr. 11).
De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 augustus 2005.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,
B. M. de Vries
De Voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Buijs
Adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,
Noordsij
Is de landsdekkende inventarisatie naar aanwezige bodemverontreiniging, die in november vorig jaar is vastgesteld, reeds openbaar en voor derden raadpleegbaar, bijvoorbeeld op Internet?
Belangrijk is het feit dat de landsdekkende inventarisatie een inventarisatie betreft van zowel locaties waar bodemverontreiniging is aangetroffen en eventueel gesaneerd als locaties waar op basis van ervaringsgegevens bodemverontreiniging kan worden vermoed, d.w.z. dat zij een hogere kans op bodemverontreiniging hebben. Het vermoeden van bodemverontreiniging is gebaseerd op o.a. dossieronderzoek naar activiteiten uit het verleden die mogelijkerwijs bodembedreigend kunnen zijn geweest (hinderwetarchieven).
Een overzicht van de locaties met een vermoeden of bewezen bodemverontreiniging wordt voor derden ontsloten via www.bodemloket.nl. De structuur voor deze website is inmiddels gereed en de website bevindt zich in een testfase. Het is de bedoeling dat de website na de zomervakantie van 2005 openbaar wordt.
Overigens heeft een aantal gemeenten en provincies zelf ook al initiatieven genomen om bodeminformatie via internet te ontsluiten via hun eigen websites. Voorbeelden hiervan zijn de gemeenten Arnhem en Rotterdam en de Provincie Utrecht.
De scenarioberekeningen moeten inzicht geven in de effecten van beleidsmaatregelen. Op welke effecten wordt hier gedoeld?
De beleidsmaatregelen geven aan welke maatregelen binnen welke termijn genomen moeten worden afhankelijk van het risico dat een bepaald type verontreiniging bij een gegeven gebruik met zich meebrengt. Het model geeft dan, binnen de randvoorwaarden die uit de beleidsmaatregel voortvloeien, een indicatie van het aantal te saneren locaties, de daarmee samenhangende kosten, de benodigde capaciteit en de duur van de uitvoering.
De Algemene Rekenkamer constateert dat er meestal meer grond moest worden afgegraven dan voorzien. Wordt er in de scenarioberekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) rekening mee gehouden dat de saneringen hierdoor in de praktijk meestal 10 à 30% meer kosten dan geraamd?
Ja, in de scenarioberekeningen wordt rekening gehouden met de werkelijke kosten.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat er betere kostenramingen komen, zodat niet vrijwel standaard een kostenoverschrijding van 10 à 30% optreedt, zoals de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd? Welke afspraken worden hierover gemaakt met de lagere overheden?
Met de andere overheden worden afspraken gemaakt over de verbetering van de kwaliteit van het nader onderzoek en het saneringsonderzoek. Deze onderzoeken liggen immers ten grondslag aan de bepaling van de aard en omvang van de saneringsmaatregelen. De andere overheden zullen na het van kracht worden van daartoe strekkende regelgeving (Kwalibo) alleen nog mogen werken met onderzoeksbureaus die aantoonbaar (certificaat) kwalitatief goed werk leveren. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Wat doet de regering met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om op basis van een zogenaamde «SMART+C doelstelling» een onderbouwde en samenhangende planning op te stellen?
De regering heeft in de brief van de staatssecretaris van VROM van 7 april 2005 (TK 2004–2005, 28 199 en 30 015, nr. 11) de doelstellingen van het bodemsaneringsbeleid geformuleerd en daarbij op een volledige en samenhangende wijze het aantal uit te voeren saneringen, alsook de kosten, de financiering en de duur van de bodemsaneringsoperatie opgenomen.
Wat doet de regering met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat in saneringsplannen en evaluatierapporten vaak cruciale informatie ontbreekt zodat de kwaliteit van de saneringen niet is gewaarborgd?
In de thans bij de Eerste Kamer aanhangige wijziging van de Wet Bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het melden van afwijkingen van het saneringsplan en de verplichte en tijdige indiening van het evaluatieverslag. Tevens is de bepaling opgenomen dat het bevoegd gezag een beschikking dient te nemen waarin het haar oordeel over het evaluatieverslag en daarmee over de kwaliteit van de sanering vastlegt. Hiermee wordt bereikt dat het toezicht van het bevoegd gezag op de kwaliteit van saneringsplannen en evaluatieverslagen verbetert. Verder zal na het zomerreces de regelgeving met betrekking tot de kwaliteitszorg bij intermediairs, waaronder milieukundig begeleiders, aan de Kamer worden aangeboden. In die regelgeving is voorzien in sancties in geval een intermediair onvoldoende kwaliteit levert.
Wat doet de regering met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de verantwoordelijkheidsverdeling te heroverwegen?
De regering heeft in de brief van de staatssecretaris van VROM van 7 april 2005 (TK 2004–2005, 28 199 en 30 015, nr. 11) in het hoofdstuk «De sturingsfilosofie» haar opvatting over deze aanbeveling weergegeven.
Wat zijn de oorzaken van het constateren van bodemverontreiniging in een (te) laat stadium? Op welke manier kan dit voorkomen worden? Wie draagt in dit geval de verantwoordelijkheid?
Een bodemverontreiniging kan pas geconstateerd worden als er onderzoek naar gedaan is. Er kan door het bevoegd gezag alleen een onderzoeksverplichting opgelegd worden als een vermoeden bestaat dat er sprake kan zijn van bodemverontreiniging of indien een bouwvergunning wordt aangevraagd. De inventarisatie voor het opstellen van het Landsdekkend beeld is erop gericht geweest systematisch locaties in beeld te brengen waar bodemverontreiniging is te verwachten. Deze informatie is openbaar, waardoor zowel de overheid, eigenaren en marktpartijen bij de uitvoering van plannen tijdig rekening kunnen houden met de mogelijke bodemverontreiniging. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van onderzoek naar de kwaliteit van de bodem is de verantwoordelijkheid van de eigenaar of de initiatiefnemer (in geval van bouwen).
De bodemprestatie-eisen zijn eisen per vierkante of kubieke meter. In de praktijk blijkt dat kostenoverschrijdingen vooral het gevolg zijn van verkeerde schattingen van de hoeveelheid af te graven grond. Op welke wijze wordt de omvang van de afgravingen meegenomen in de prestatieafspraken met de lagere overheden, zodat er niet – ondanks dat prestatie-eisen per vierkante of kubieke meter worden gehaald – toch kostenoverschrijding optreedt?
De afgegraven grond kan meetellen in het aantal bodemprestatie-eenheden, de provincie of gemeente heeft dan eerder aan de prestatie-eisen voldaan. Dit kan als die grond voldoet aan de definiëring van bpe (boven interventiewaarden). Mocht deze grond niet voldoen aan die definitie of de prestatie-eisen niet zijn gehaald, dan moeten de provincie en gemeenten de overschrijding van de kosten uit eigen bijdrage of anders uit het volgende budget betalen.
Wat is het nut van een accountantsverklaring bij de bestedingsverantwoording van de lokale besturen? In hoeverre garandeert die verklaring dat het geld verantwoord is besteed aan bodemsaneringsoperaties? Onderschrijft de regering de stelling, dat hiervoor veel meer nodig is dan een accountantsverklaring?
De accountantsverklaring bij de bestedingsverantwoording houdt in dat de verstrekte informatie een juist en volledig beeld geeft en dat de in de verantwoording opgenomen verplichtingen en uitgaven rechtmatig zijn, d.w.z. dat de handelingen zijn verricht in overeenstemming met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. In bijlage 7 bij de regeling Financiële Bepalingen Bodemsanering is exact aangegeven welke onderwerpen de accountant in zijn onderzoek dient te betrekken. Verder vraagt het ministerie van de bevoegde overheden ook een prestatieverantwoording waarin de hoeveelheden gesaneerde grond en grondwater zijn opgenomen. Deze prestatieverantwoordingen worden door het ministerie beoordeeld. Op bovenstaande wijze wordt vastgesteld of het geld verantwoord is besteed.
Wie bepaalt wanneer welke saneringen worden uitgevoerd, zodat de algemene doelstelling dat alle ernstige verontreinigingen met een spoedeisend karakter uiterlijk in 2015 zijn gesaneerd, ook daadwerkelijk wordt behaald?
Bij verontreinigingen met een spoedeisend karakter bepaalt het bevoegd gezag Wbb welke saneringen wanneer worden uitgevoerd. In de lopende programmaperiode 2005–2009 zullen de bevoegde overheden bepalen waar maatregelen genomen moeten worden en vastleggen wie wanneer welke maatregelen moet treffen. De criteria voor het opstellen van het programma voor 2010–2014 zullen zodanig sturend zijn dat alle ernstige verontreinigingen die gedurende de huidige programmaperiode nog niet zijn aangepakt dan worden gesaneerd of de risico's ervan worden beheerst.
De lagere overheden krijgen op basis van uitvoeringsprogramma's en afspraken een budget voor een periode van 5 jaar. Wie stelt deze uitvoeringsprogramma's op? Hoe wordt gewaarborgd dat de doelstelling «alle ernstige verontreinigingen met spoedeisend karakter in 2015 gesaneerd en ernstige verontreinigingen die gebruik belemmeren uiterlijk in 2030 gesaneerd dan wel beheersbaar», wordt gedekt door de uitvoeringsprogramma's?
De mede-overheden die bevoegd gezag zijn stellen de uitvoeringsprogramma's op. Uitgangspunt voor de opstelling en de beoordeling van die programma's is de omvang van de nog resterende verontreiniging (geactualiseerd landsdekkend beeld) afgezet tegen de doelstelling om in 2015 alle ernstige verontreiniging die risico's geeft bij het huidig gebruik gesaneerd dan wel beheerst te hebben. Op deze doelstelling kan de rijksoverheid sturen en onder de voorwaarde, dat de beschikbare budgetten op het niveau dat beschikbaar is voor de huidige periode gehandhaafd kunnen worden, is deze doelstelling haalbaar. Op de doelstelling om in 2030 de ernstige verontreinigingen die een risico geven bij gewenst gebruik gesaneerd dan wel beheerst te hebben, kan de rijksoverheid niet sturen. De rijksoverheid bepaalt immers niet (alleen) het gewenste gebruik.
De Algemene Rekenkamer concludeert dat gemeenten en provincies ontoereikende verantwoordingsinformatie leveren. Wat doet de regering met deze conclusie?
De Algemene Rekenkamer stelt in haar rapport dat de verantwoordingsinformatie ontoereikend is «om te kunnen sturen op beheersing van kosten van prestaties.» De kern van de verantwoordelijkheidsverdeling is dat het lokale bestuur prikkels krijgt om te sturen op kostenbeheersing. Het financieringskader als geheel, met meerjarige budgetafspraken en een eenduidige verdeelsleutel voor de verdeling van middelen als pijlers, bevat voldoende prikkels voor provincies en gemeenten als budgethouder om kosten te willen beheersen. Het beleid biedt ruimte voor een optimale inpassing in ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Een efficiënte en creatieve uitvoering wordt beloond doordat bespaarde middelen aan andere noodzakelijke activiteiten in het kader van het meerjarenprogramma besteed mogen worden of meegenomen mogen worden voor de realisatie van prestaties in een volgende programmaperiode.
Het ministerie heeft met de ontwikkeling van de kostennorm per bodemprestatie-eenheid een toetsingsinstrument waarmee de verschillen in effectiviteit tussen budgethouders gesignaleerd kunnen worden. Verschillen in kostenbeheersing tussen budgethouders kunnen hier mede aanleiding voor zijn. Bodem+ volgt de verschillen en onderhoudt contact met de budgethouders over de achtergronden en over de vraag of kostenoverschrijdingen daar een rol in spelen. Bodem+ brengt op dit moment vanuit die contacten in kaart wat de best practices zijn rond kostenbeheersing en maakt handvatten om kosten bij saneringsprojecten goed te beheersen. Verwacht wordt dat de resultaten in 2005 aan provincies en gemeenten kunnen worden aangeboden.
Klopt het dat bodemsanering door gecertificeerde adviseurs verplicht is voor overheidsinstanties? Is de regering voornemens ook bodemsanering voor particulieren door gecertificeerde adviseurs verplicht te stellen?
Op dit moment is er nog niets verplicht. Maar op dit moment wordt er gewerkt aan regelgeving die per medio 2006 wel een verplichting stelt. Op basis van deze regeling (kortweg KWALIBO genaamd) zullen bodemsaneringen alleen nog maar mogen worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs, zoals advies-/ingenieursbureaus, laboratoria, aannemers etc. Op deze intermediairs zal naast overheidstoezicht ook toezicht worden gehouden door certificeringinstellingen. Opdrachtgevers (zowel particulieren als van overheidszijde) krijgen daarmee de zekerheid dat ze in zee gaan met gekwalificeerde bureaus. Met de regeling worden bestuursorganen verplicht om hun besluiten alleen nog te baseren op gegevens van erkende bodemintermediairs.
Hoeveel extra geld is beschikbaar voor de VROM-inspectie ten behoeve van toezicht en handhaving? Is dit bedrag structureel?
Er is geen extra geld beschikbaar voor toezicht en handhaving. De VROM-inspectie wordt geacht dit vanuit de reguliere begroting te financieren.
Van de prestatie-eisen per vierkante meter of kubieke meter grond mag afgeweken worden op basis van lokale verschillen als gevolg van een andere samenstelling van de bodem en de aard en omvang van de projecten. Ziet de regering het als een groot risico dat de prestatie-eisen in de praktijk nauwelijks normstellend zijn, omdat er veel afwijkingsmogelijkheden zijn? Zo nee, waarom niet?
De regering stelt geen prestatie-eisen, maar maakt met de individuele bevoegde overheden prestatie-afspraken. Hierbij is nadrukkelijk sprake van tweerichtingsverkeer, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke lokale omstandigheden. De standaardprijs per bodemprestatie-eenheid is een referentiewaarde voor de onderbouwing van de met elke individuele overheid te maken prestatie-afspraak. Veruit de meeste individuele overheden zullen door de jaren heen met de uitvoering van hun programma's in de buurt komen van de standaardprijs per bodemprestatie-eenheid. Afwijkingen per individuele overheid in een bepaalde periode zullen door de betreffende overheid genoegzaam beargumenteerd moeten worden. De regering ziet dan ook geen groot risico dat van de standaardprijs per bodemprestatie-eenheid geen normstellende werking uit zal gaan.
Hoe verzekert de regering zich van de kwaliteit van de verantwoordingsinformatie die lagere overheden leveren?
De regering ontvangt van alle bevoegde overheden na afloop van een programmaperiode een prestatieverantwoording per programma. Omdat de meeste bevoegde overheden zowel een ISV- als Wbb-programma hebben ontvangt het Rijk ongeveer 80 prestatieverantwoordingen. Deze verantwoordingen worden door middel van een cijferbeoordeling getoetst. Er vindt een vergelijking plaats met de vooraf gemaakte prestatie-afspraak. Maar de programma's worden ook ten opzichte van elkaar en (in de toekomst) met eerdere prestatieverantwoordingen vergeleken. Indien belangrijke afwijkingen worden gesignaleerd vraagt het ministerie de betreffende overheid om een verklaring en vraagt indien nodig alle onderliggende informatie op. Verder worden in de loop van een programmaperiode voortgangsgesprekken met de bevoegde overheden gehouden door Bodem+ waarin de verantwoordingsinformatie aan de orde komt en waarbij Bodem+ vaststelt dat relevante informatie voor de beoordeling achteraf systematisch wordt vastgelegd door de betreffende overheid.
Is de conclusie correct dat de regering twijfelt aan de verantwoordingsinformatie van lokale besturen, gezien de zinsnede «maar het gaat dan vervolgens wel om de vraag in welke mate gesteund kan worden op de informatie die door de lokale besturen geleverd wordt»? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert de regering het vertrouwen dat er wel op deze informatie gesteund kan worden?
De regering is voorstander van het zo veel mogelijk gebruik maken van informatie die al door de accountant van de betreffende lokale overheid is gecontroleerd en door het bestuur en de gemeenteraad c.q. provinciale staten is vastgesteld. De Algemene Rekenkamer is van mening dat het Rijk zich altijd een zelfstandig oordeel moet vormen en dat gaat de regering te ver. Dat is de betekenis van de betreffende zinsnede. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 10 en 17.
Wanneer worden de AMvB voor het omgaan met grond en bagger en het vereenvoudigde Bouwstoffenbesluit bij de Tweede Kamer ingediend? Welke maatregelen neemt de regering verder om de verschillende regimes voor het omgaan met verontreinigde grond op elkaar af te stemmen?
De AMvB voor het omgaan met grond en bagger en het vereenvoudigde Bouwstoffenbesluit worden bij de Tweede Kamer ingediend zodra besloten is de beide ontwerp-besluiten voor algemene inspraak te publiceren in de Staatscourant. Verwacht wordt dat deze publicatie in januari 2006 zal kunnen plaatsvinden.
Voor de maatregelen van de regering om de verschillende regimes voor het omgaan met verontreinigde grond op elkaar af te stemmen, verwijs ik naar mijn recente brief inzake de «Hoofdlijnen prioritaire projecten uitvoeringsprogramma bodembeleid».
Kan de regering precies aangeven welke regelgeving is ontwikkeld voor de borging van de kwaliteit van (milieu)adviseurs? Kan de Tweede Kamer worden ingelicht wanneer deze regelgeving van kracht wordt?
Het gaat hier om het ontwerpbesluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer dat na het zomerreces in de ministerraad zal worden besproken en voor advies naar de Raad van State zal worden gezonden. Dit besluit wordt gebaseerd op nieuwe artikelen in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Het wetsvoorstel dat deze artikelen bevat is begin dit jaar aan uw kamer ter behandeling aangeboden onder nr. 29 989.
Wat is de verhouding tussen de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem en de uitvoeringsorganisatie Bodem+? In hoeverre is er overlap in taken tussen beide organisaties?
De Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem ontwikkelt in overleg met het bedrijfsleven en de verantwoordelijke overheid protocollen, beoordelingsrichtlijnen en normbladen ten behoeve van de implementatie, certificering en auditing van bedrijfsprocessen. SIKB verzorgt tevens de communicatie rond de in ontwikkeling zijnde en afgeronde producten.
De uitvoeringsorganisatie Bodem+ heeft drie taken. Bodem+ voert in opdracht van het ministerie van VROM een aantal wettelijke taken uit. Verder ondersteunt hij provincies en gemeenten bij de uitvoering van hun taken als bevoegd gezag. Tenslotte adviseert hij het Rijk over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wet- en regelgeving en verzorgt hij de communicatie over de in ontwikkeling zijnde en afgeronde wet- en regelgeving.
Er is geen overlap in taken, maar tussen SIKB en Bodem+ bestaan wel raakvlakken. Zo werken beide organisaties samen bij het implementeren van normbladen bij provincies en gemeenten.
Wat betekent het dat een adviesbureau gecertificeerd is voor de kwaliteit van het toezicht? Wordt hiermee onafhankelijkheid gewaarborgd?
Ik leg deze vraag uit als een vraag of er naast certificatie nog sprake is van overheidstoezicht? Aangezien er sprake is van de uitvoering van regelgeving is en blijft de overheid verantwoordelijk voor de regelgeving en de uitvoering daarvan. Zie hiervoor ook het Kabinetsstandpunt over Certificatie & Accreditatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 304, nr. 1). Het bevoegd gezag mag er in principe vanuit gaan dat, als de betrokken intermediairs erkend zijn, ze voldoende gekwalificeerd en deskundig zijn, tenzij duidelijk anders blijkt. In die gevallen kan zowel een klacht bij de intermediair als de certificerende instelling worden ingediend, die er middels hun certificatie systeem aan gehouden zijn hierop adequaat te reageren. Op dit moment worden er afspraken gemaakt met de inspectie van VROM en V&W over het uitvoeren van toezicht op het functioneren van het (totale) systeem. Dit alles zal plaatsvinden op een zodanige wijze dat beide systemen elkaar aanvullen en er geen sprake zal zijn van dubbel toezicht.
De Algemene Rekenkamer constateert dat adviesbureaus vaak niet onafhankelijk zijn omdat ze bij meerdere fasen van de bodemsaneringsoperatie zijn betrokken. De onafhankelijkheid van de milieukundig begeleider zou niet zijn gewaarborgd. Hoe gaat de regering dit verbeteren? In hoeverre helpt certificering hierbij?
Het waarborgen van een onafhankelijke functie-uitoefening door middel van verplichte functiescheiding zal in het uitvoeringsbesluit voor het bodembeheer worden toegespitst op de relatie opdrachtgever/eigenaar – bodemintermediair. Dat betekent dat de verplichting niet van toepassing is op andere relaties. Afgezien van opdrachtgever/eigenaar zal de milieukundig begeleider dan ook volgens het voorgenomen besluit niet onafhankelijk zijn van andere partijen betrokken bij een bodemsanering. Dat is niet helemaal in lijn met de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer heeft gedaan (Voortgang bodemsanering, Kamerstukken II 2004/05, 30 015, nr. 2) De Rekenkamer stelt namelijk dat de milieukundig begeleider niet alleen onafhankelijk zou moeten zijn van de opdrachtgever/eigenaar maar ook van de andere bij een bodemsanering betrokken partijen. Een oordeel van de milieukundig begeleider zou volgens de Rekenkamer namelijk ook kunnen conflicteren met de belangen van zijn bureau uit hoofde van andere functies. De kwaliteit van de bodemonderzoeken en het saneringsplan is medebepalend voor het bereiken van de saneringsdoelstelling waarover de milieukundig begeleider een oordeel geeft. De bodemonderzoeken en het saneringsplan worden echter vaak uitgevoerd respectievelijk opgesteld door het adviesbureau waarvoor de milieukundig begeleider werkzaam is. De belangen van het adviesbureau en de milieukundig begeleider zouden volgens de Rekenkamer dan ook strijdig kunnen zijn. Zoals gezegd zal de regering deze aanbeveling van de Rekenkamer niet geheel over nemen. De eis dat een milieukundig begeleider onafhankelijk moet zijn van alle bij een bodemsanering betrokken partijen is namelijk niet proportioneel, staat haaks op de huidige praktijk en zou tot onevenredige kostenstijgingen leiden. De eisen die het uitvoeringsbesluit voor het bodembeheer zal gaan stellen aan zowel de uitvoering als de kwaliteit en de integriteit van bodemintermediairs, waaronder milieukundig begeleiders, bieden voldoende waarborgen voor een onafhankelijke functie-uitoefening.
Wat wordt precies bedoeld met de zinsnede dat «in 2004 toezicht en handhaving in kwantitatieve zin zijn verbeterd»? Wat is de toename van toezicht en handhaving in aantallen zaken? Wat is er verbeterd in de zin van verhoogde pakkans?
De toegenomen formatie voor het toezicht in het veld heeft ertoe bijgedragen dat toezicht en handhaving in kwantitatieve zin zijn verbeterd, het aantal bezochte saneringen is namelijk toegenomen van 47% naar 79%.
Er zijn geen landelijke gegevens beschikbaar over het totaal aantal handhavingzaken. Wel kan ik een voorbeeld geven van het effect van het onderzoek van de VROM-Inspectie in 2002 naar het toezicht van saneringen in eigen beheer. De provincie Noord-Brabant heeft mede n.a.v. het rapport van de VROM-Inspectie verbeteringen doorgevoerd, die binnen een half jaar leidden tot een verhoging van het aantal bestuursrechtelijke maatregelen van 0 naar 5, vergeleken met het half jaar voor het doorvoeren van de verbetermaatregelen. De provincie heeft hiermee een duidelijk signaal afgegeven over haar nieuwe handhavingstrategie.
De pakkans wordt bepaald door de volgende elementen: kwaliteit van het toezicht, kwantiteit van het toezicht en handhaafbaarheid van de regelgeving.
Op elk van deze onderdelen zijn reeds initiatieven genomen om de pakkans te verhogen. De bevoegde gezagen zullen in onderling overleg moeten invullen wat voor hen een aanvaardbare pakkans is. Hiertoe zullen zij een adequaat niveau voor bodemtoezicht moeten formuleren. De VROM-Inspectie heeft hen hiertoe «Minimumcriteria voor toezicht op bodemsaneringen» aangedragen.
Wat is het afrekenbare, concrete doel voor de kwalitatieve verbetering van toezicht en handhaving? Wat is het concrete doel voor de toename van de pakkans?
In 2006 moeten alle bevoegde overheden het door SIKB in overleg met de VROM-Inspectie beschreven niveau van toezicht en handhaving in hun organisaties geïmplementeerd hebben. Daarmee wordt bereikt dat alle in uitvoering zijnde saneringen minimaal één maal worden bezocht, dat alle relevante elementen worden gecontroleerd en de resultaten systematisch worden vastgelegd. In combinatie met alle andere maatregelen gericht op het verbeteren van de kwaliteit (zie de eerder genoemde brief van 7 april 2005) betekent dit dat bij iedere sanering een gerede kans bestaat dat afwijkingen en tekortkomingen worden gesignaleerd.
Hoe wordt gegarandeerd dat gemeenten en provincies het adequate niveau van toezicht en handhaving, dat Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem gaat vastleggen, implementeren? Wat zijn op dit punt de concrete, afrekenbare doelen?
Provincies en gemeenten beslissen in eerste instantie zelf hoe zij hun werkprocessen inrichten. Het ministerie van VROM ondersteunt de implementatie van het adequate niveau van toezicht en handhaving met personele capaciteit en via het beschikbaar stellen van kennis en ervaring. Mocht een provincie of gemeente desondanks besluiten om het beschreven adequate niveau van toezicht en handhaving niet te implementeren dan zal de staatssecretaris van VROM met het betreffende bevoegd gezag bestuurlijk overleg hebben teneinde te bezien of knelpunten weggenomen kunnen worden. Uiteindelijk zal ieder bevoegd gezag Wbb tot implementatie moeten overgaan of er voor moeten kiezen de status als bevoegd gezag Wbb op te geven.
Hoeveel personeel (uitgedrukt in FTE) bij de VROM-inspectie krijgt als taak om toezicht te houden op bodemsaneringsoperaties? Gaat de VROM-inspectie ook eerstelijns toezicht doen, dat wil zeggen controle ter plekke van de bodemsanering?
De VROM-Inspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van alle wetten en regels van VROM. Bij de inzet van menskracht voor de verschillende toezichttaken wordt gebruik gemaakt van een risicobenadering. Jaarlijks wordt op basis van een inschatting van de risico's, die het niet-naleven van de regelgeving heeft voor gezondheid, veiligheid, duurzaamheid en sociale omgeving én op basis van een inschatting van het actuele naleefgedrag van de doelgroep, een keuze gemaakt welke toezichtactiviteiten de VROM-Inspectie zal uitvoeren. Zo is de afgelopen jaren de uitvoering van de Wet bodemsanering (Wbb) onderwerp van aandacht geweest in een thema-onderzoek (onderzoek naar het toezicht door bevoegde gezagen op de uitvoering van bodemsaneringen in eigen beheer).
Daarnaast neemt de VROM-Inspectie de Wet bodembescherming mee in de reguliere doorlichtingen van de wijze waarop gemeenten en provincies hun VROM-taken uitvoeren.
Het toezicht van de VROM-Inspectie, voor zover het gaat om bodemsaneringsoperaties, richt zich altijd op de bevoegde gezagen. De VROM-Inspectie heeft geen eerstelijns toezichtbevoegdheden als het gaat om bodemsaneringsoperaties. Wel is er in de eerder genoemde thema-onderzoeken voor gekozen om, naast een administratieve controle, op een aantal locaties bodemmonsters te nemen zodat ook een uitspraak mogelijk was over de kwaliteit van de feitelijk uitgevoerde sanering.
Mede naar aanleiding van het rapport Bodem in zicht II van de VROM-Inspectie en het rapport over bodemsanering van de Algemene Rekenkamer wordt inmiddels een kwaliteitsimpuls gegeven aan de kwaliteitsborging bij gemeenten en provincies. Voor de borging van de kwaliteit van adviseurs is regelgeving ontwikkeld (Kwalibo). Deze regelgeving ziet op het stellen van eisen aan de competenties van individuele adviseurs en het certificeren van processen binnen adviesbureaus. Deze regeling zal naar verwachting medio 2006 van kracht worden. De VROM-Inspectie krijgt een taak bij het eerstelijnstoezicht op de naleving van deze regelgeving. Op dit moment wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een systeem waarbij de VROM-Inspectie kan beschikken over informatie van bevoegde gezagen betreffende bodemsaneringen en de uitvoerders van bodemsaneringen. Op basis van die informatie kan de VROM-Inspectie gerichter gaan handhaven.
Op basis hiervan is niet van tevoren aan te geven met welke personele inzet de VROM-Inspectie toezicht houdt op bodemsaneringen. Indien de signalen aanleiding geven, zal er niettemin gericht toezicht worden gehouden.
Kan de nadere precisering van de doelstelling beschouwd worden als een afzwakking van de ambitie van het bodemsaneringsbeleid?
Voor het deel van de bodemsaneringsoperatie dat tot de directe verantwoordelijkheid van de overheid behoort, het wegnemen of beheersen van risico's bij huidig gebruik, is de doelstelling juist meer ambitieus dan in het NMP3 is geformuleerd. Voor het deel van de bodemsaneringsoperatie waar de overheid niet primair voor verantwoordelijk is, het realiseren van een goede bodemkwaliteit bij gewenst gebruik, is een einddatum in 2030 losgelaten. Dat wil overigens niet zeggen dat de overheid niet zal toezien dat bij het realiseren van nieuwe functies een passende bodemkwaliteit wordt gerealiseerd.
Hoe zeker is de verwachte bijdrage van 50% uit de markt?
De 50% bijdrage uit de markt is het gemiddelde dat de afgelopen 15 jaar is gerealiseerd. Door maatregelen als functiegericht en kosteneffectief saneren, een beter bij de markt aansluitend financieringsstelsel en een subsidieregeling voor de sanering van bedrijfsterreinen loopt de bijdrage uit de markt de komende jaren op. De 50% bijdrage uit de markt zal onder alle omstandigheden worden gehaald.
Waarom heeft de regering geen concrete doelstelling gekoppeld aan het vermelde commitment ten aanzien van het voorkomen van stagnatie bij gewenste maatschappelijke processen?
De regering heeft daarvan afgezien, omdat het niet de verwachting wil wekken bij maatschappelijke partijen dat er altijd geld zal zijn voor bodemsanering als men maar kan aantonen dat een gewenste maatschappelijke ontwikkeling door aanwezige bodemverontreiniging wordt geremd. Indien initiatiefnemers werkelijk veel belang hechten aan het realiseren van een bepaald gebruik dan zullen ze ook bereid moeten zijn daar een prijs voor te betalen. Verder beschikt het bevoegd gezag Wbb over een budget waarbinnen men zelf prioriteiten kan stellen. Als desondanks een bepaalde ontwikkeling niet doorgaat, moet de conclusie zijn dat andere zaken kennelijk meer prioriteit hadden.
Kan inzicht worden verschaft in de totale kosten van sanering die niet uit de grondexploitatie gefinancierd kunnen worden?
Nee, dat inzicht kan niet verschaft worden. Zowel de kosten van een uit te voeren sanering als de grondexploitatie zijn volledig afhankelijk van het op een bepaalde locatie te realiseren plan. Aangezien nu landsdekkend informatie aanwezig is over de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging op een bepaalde locatie kan daar bij de opstelling van plannen rekening mee gehouden worden en zou de bodemsanering dus altijd uit de grondexploitatie betaald moeten kunnen worden.
Wordt het gewenste gebruik van een specifieke locatie mede bepaald door maatschappelijke doelstellingen? Zo ja, acht de regering het dan ook een verantwoordelijkheid van de overheid om dit gewenste gebruik te realiseren?
Ja, het gebruik van een specifieke locatie wordt mede bepaald door maatschappelijke doelstellingen en het behoort ook zeker tot de verantwoordelijkheid van de overheid om dit gewenste gebruik te realiseren. Indien de bodemsaneringsbudgetten daarvoor niet toereikend zijn, zullen de middelen uit andere begrotingsposten van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten komen.
Is zuinig en verantwoord gebruik van de ruimte voor de regering nog steeds een doelstelling in het bodemsaneringsbeleid? Zo ja, waarom vult de regering de doelstelling uit het Nationaal Milieubeleidsplan op de meest beperkte manier in?
Zuinig en verantwoord gebruik van de ruimte is voor de regering een zeer belangrijke doelstelling. De regering vult die doelstelling op een realistische manier in binnen de budgettaire randvoorwaarden die er zijn en in het licht van andere prioriteiten zoals het wegnemen en beheersen van risico's bij huidig gebruik.
Welke maatregelen worden getroffen om risico's van onvoldoende gesaneerde grond te beheersen?
De indiening van een evaluatieverslag wordt bij wet verplicht gesteld en aan termijnen gebonden. Het bevoegd gezag dient een oordeel te geven over het bereikte saneringsresultaat. Mocht bij de beoordeling van het evaluatieverslag of later, door bijvoorbeeld klachten van omwonenden, blijken dat een sanering onvoldoende is uitgevoerd, dan zal het bevoegd gezag aanvullende maatregelen opleggen aan de saneerder en/of de eigenaar, waarmee eventuele risico's worden beheerst.
Is er een resultaatverplichting voor 2015? Zo ja, wat houdt deze in? Zo nee, wat is de inspanningsverplichting?
Er is een resultaatverplichting om vóór 2015 alle risico's van aanwezige bodemverontreiniging bij huidig gebruik te kennen en verantwoord om te gaan met deze risico's. Bij voorkeur worden de risico's weggenomen (saneren) of beheerst. Maar het is ook denkbaar dat in afwachting van saneringsmaatregelen gebruiksbeperkingen worden opgelegd en gehandhaafd. Verder is er een inspanningsverplichting om in alle spoedeisende zaken de saneringsmaatregelen vóór 2015 uit te voeren dan wel gepland te hebben indien de sanering met het oog op ruimtelijke ontwikkelingen beter op een wat later moment uitgevoerd kan worden. Deze uitzondering geldt alleen in situaties waarin concrete plannen bestaan en de sanering op afzienbare termijn zal plaatsvinden.
Welke garanties heeft de regering voor de bijdrage van 11,6 miljard euro door de markt? Heeft de regering middelen om dit af te dwingen? Wat gebeurt er als de markt niet vrijwillig bereid is de kosten van de sanering te dekken?
De regering heeft geen enkele garantie dat de markt bereid zal zijn € 11,6 miljard bij te dragen. De hier genoemde kosten hebben overigens betrekking op noodzakelijke saneringen bij gewenst gebruik en zullen dus alleen opkomen indien op de aangegeven verontreinigde locaties bepaalde functies gerealiseerd worden. Bij het realiseren van functies heeft de regering wel middelen om een bijdrage af te dwingen. In de Woningwet is voorzien dat bij het aanvragen van een bouwvergunning de uitvoering van een bodemonderzoek verplicht is. Indien een sanering noodzakelijk is, wordt de bouwvergunning alleen verleend indien een goedgekeurd saneringsplan, inclusief financiering, aanwezig is. Zijn de initiatiefnemers in zo'n geval niet bereid om de kosten van bodemsanering te betalen dan zal het plan niet gerealiseerd worden en komen ook de kosten niet op.
Zijn er reeds afspraken gemaakt met betrokken marktpartijen? Wie zijn de onderhandelingspartners?
Met het bedrijfsleven is afgesproken dat er eerst op ambtelijk niveau een verkenning van de mogelijkheden en knelpunten zal worden uitgevoerd. Deze verkenning zal na de zomer starten en vóór 1 januari 2006 worden afgerond.
Kan de regering de Tweede Kamer een schematisch overzicht doen toekomen, waarin het totaal aantal van circa 14 000 locaties waar bij het huidig gebruik mogelijk sprake is van risico's, wordt uitgesplitst naar het aantal locaties per bevoegd gezag Wet Bodembescherming (te weten: de 12 provincies en de 29 rechtstreekse gemeenten)?
In het kader van de Evaluatie van het bodemsaneringsbeleid is een raming gemaakt van het aantal gevallen van bodemverontreiniging waar bij het huidige gebruik mogelijk sprake is van onacceptabele risico's. Het aantal van 14 000 komt voort uit een nadere analyse van het Landsdekkend Beeld waarbij de landelijk gemiddelde kans op een ernstige en urgente bodemverontreiniging van (bedrijfsmatige) bodembedreigende activiteiten is bepaald. .Deze kans varieert per activiteit en is kleiner dan 1. Voorbeeld: Hoewel veel chemische wasserijen tot ernstige bodemverontreiniging hebben geleid, is het niet zo dat alle chemische wasserijen tot bodemverontreiniging hebben geleid.
Er zijn inmiddels 1200 van deze 14 000 locaties geïdentificeerd via bodemonderzoek en hebben een beschikking ernst en urgentie gekregen met een termijn waarbinnen de sanering moet starten. De overige van naar schatting 13 000 locaties zijn gebaseerd op kansberekeningen, kennen veelal nog geen bodemonderzoek en moeten worden gezocht in een grotere groep van identieke locaties.
Aangezien het totale Landsdekkend Beeld is samengesteld uit een inventarisatie per bevoegd gezag, is het -door het uitvoeren van eenzelfde exercitie op de oorspronkelijke tabellen- ook mogelijk om per bevoegde overheid inzicht te krijgen in het aantal vermoedelijke locaties waarbij het huidige gebruik mogelijk sprake is van risico's. Dit inzicht is evenwel gebaseerd op landelijk bepaalde gemiddelde waardes en kansen. Om de kansen en waarden per bevoegd gezag te bepalen waren er veelal te weinig gegevens bekend.
Wie bepaalt de criteria voor een locatiespecifieke risicoafweging? Zijn deze criteria generiek of worden deze naar eigen inzicht door de lagere overheden vastgesteld? Worden de resultaten gecontroleerd?
De criteria voor de locatiespecifieke risicoafweging en de daarbij te volgen procedure zijn generiek. Maar bepalend voor de uitkomst van een locatiespecifieke risicoafweging zijn de specifieke gegevens omtrent de verontreiniging en het gebruik die input zijn voor de te maken afweging. Het verzamelen van de benodigde gegevens en het komen tot een voor alle partijen transparante afweging is een zaak tussen het bevoegd gezag en de bij de locatie betrokken partijen. Door het openbaar maken van alle beschikbare gegevens en de risicoafweging alsmede het voorschrijven van de te volgen procedure zijn de belanghebbende partijen zelf in staat het resultaat te controleren.
Welke (wettelijke) mogelijkheden heeft de gemeente om marktpartijen te stimuleren dan wel te dwingen mee te werken aan bodemsaneringsoperaties?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de bodemsanering, dat nog steeds aanhangig is bij de Eerste Kamer, is een saneringsplicht opgenomen voor eigenaren en erfpachters van bedrijfsterreinen. Bedrijven konden al tot sanering worden verplicht door het opleggen van een saneringsbevel, maar dat vergt een apart besluit van het bevoegd gezag waarbij de saneringsplicht wordt geadresseerd aan ofwel veroorzaker, ofwel eigenaar of erfpachter. Dit leverde in de praktijk lastige vragen op over aansprakelijkheidsstelling en een eventuele bijdrage van de overheid. Dat wordt nu weggenomen door de saneringsplicht in de wet te adresseren.
Wanneer de spoedeisendheid is vastgesteld en het bevoegd gezag een saneringstijdstip heeft vastgelegd in een beschikking, kan de eigenaar of erfpachter (wanneer aanwezig) door middel van handhavingsmaatregelen (dwangsom, bestuursdwang) worden verplicht de sanering uit te voeren. Ook is bij voorbaat duidelijk wanneer die eigenaar of erfpachter subsidie kan krijgen, omdat er op basis van hetzelfde wetsvoorstel een subsidiebesluit is opgesteld.
Het subsidiebesluit dient er tevens toe bedrijven te stimuleren zelf de sanering in gang te zetten op een voor dat bedrijf geschikt moment, wanneer er ontwikkelingen zijn op het bedrijfsterrein.
Wanneer in het kader van ruimtelijke plannen gebieden worden ontwikkeld door de gemeente waarbij de bodem moet worden gesaneerd, worden projectontwikkelaars ingeschakeld die er belang bij hebben de bodem te saneren in verband met de verkoopbaarheid van de grond. Daar waar veel dynamiek is, valt geld uit de markt te halen.
Deelt de regering de mening dat uitstel van ontwikkelingen door marktpartijen ook een risico voor hen kan zijn en kosten voor hen kan opleveren?
Ja, om die reden verwacht de regering ook dat, indien bepaalde ontwikkelingen werkelijk noodzakelijk of gewenst zijn, partijen altijd bereid zullen zijn de ten opzichte van de totale investering geringe kosten van bodemsanering te betalen.
In hoeverre is strategisch gedrag van marktpartijen te verwachten wanneer er een grote voorraad te saneren grond voorradig is en er dus altijd wel een gemeente verhandelbare saneringsrechten kan aanbieden?
Voor de regering is het te verwachten strategisch gedrag van marktpartijen de reden geweest om af te zien van het idee om saneringsrechten te verhandelen.
Welke garanties heeft de regering dat private partijen tot en met 2015 de helft van de in totaal benodigde 3,8 miljard euro zullen opbrengen? Welke garanties heeft de regering dat er ter dekking van het resterende tekort van 900 miljoen euro een goede oplossing wordt getroffen met het bedrijfsleven over de sanering van bodemverontreinigingen die voor 1975 zijn ontstaan?
Zoals in het antwoord op vraag 29 is aangegeven mag op 50% bijdrage uit de markt gerekend worden. De regering wenst op dit moment geen uitspraken te doen over de afspraken die zij voornemens is te maken met het bedrijfsleven over de sanering van bodemverontreinigingen die voor 1975 zijn ontstaan. Zowel het bedrijfsleven als de overheid hebben belang bij een systeem met goede afspraken op basis van een gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid, die financieel waargemaakt wordt, in plaats van het huidige systeem van juridische en financiële aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking. Uitspraken vooraf over de door het Rijk gewenste uitkomsten zet de besprekingen onder te grote druk.
Op basis waarvan verwacht de regering dat met het bedrijfsleven tot «een goede oplossing» is te komen voor de uitvoering en financiering van saneringsgevallen die voor 1975 zijn veroorzaakt? Welk deel van het financiële gat van 900 miljoen euro verwacht de regering op deze wijze te dichten?
Zie het antwoord op vraag 43.
Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Bakker (D66), Ondervoorzitter, Rouvoet (CU), De Vries (VVD), Voorzitter, De Haan (CDA), Atsma (CDA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Rambocus (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Schippers (VVD) en Nijs MBA (VVD).
Plv. leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Fierens (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Van Egerschot (VVD), Mosterd (CDA), Kortenhorst (CDA), Van Gent (GL), Duyvendak (GL), De Ruiter (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Ferrier (CDA), Eerdmans (LPF), Omtzigt (CDA), Vergeer (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), Smeets (PvdA), Van Heemst (PvdA), Smits (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van Beek (VVD) en Hofstra (VVD).
Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), Voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), Ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD) en Vacature (VVD).
Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser Kaya (D66), Gerkens (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD) en Van der Sande (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28199-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.