nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING
EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juni 2005
Hierbij treft u aan het evaluatierapport1
over de resultaten van de beleidsvernieuwing bodemsanering en de scenarioberekeningen
van het RIVM. Deze stukken zijn toegezegd in het algemeen overleg van 10 november
2004 (kamerstuk 29 800 XI/28 199, nr. 92 herdruk) en in mijn brief
van 7 april 2005 (kamerstuk 28 199/30 015, nr. 11), waarin
ik u de visie van de bewindslieden van VROM op het bodemsaneringsbeleid heb
doen toekomen.
De conclusie uit de evaluatie van de beleidsvernieuwing is dat alle afgesproken
juridische, financiële en organisatorische maatregelen in gang zijn gezet
en de effecten daarvan al zichtbaar zijn. De uitvoeringspraktijk is echter
terughoudend zolang de wetswijziging niet is gerealiseerd, en de daarbij behorende
uitvoeringsregelingen nog niet in werking zijn getreden. Daarom kan de evaluatie
nog geen volledig beeld geven van de effecten van de beleidswijzigingen.
De evaluatie wijst ook uit dat nog een forse inspanning nodig is om de
doelstelling voor de bodemsaneringsoperatie binnen de aangegeven termijn te
kunnen bereiken. Op verzoek van VROM heeft het RIVM scenario's ontwikkeld
waarmee aan de hand van diverse sturingsmogelijkheden de haalbaarheid van
de bodemsaneringsoperatie is onderzocht. In de evaluatie is een verkenning
opgenomen van de haalbaarheid van de bodemsaneringsoperatie die aansluit bij
deze scenariostudie. Er zijn een aantal conclusies getrokken omtrent de haalbaarheid.
Door te kiezen voor een aanpak gericht op risico's en versneld onderzoek te
doen naar deze locaties, is beheersing van de problematiek bij spoedeisende
locaties voor 2015 mogelijk, mits er scherp prioriteiten worden gesteld. Omdat
de bodemsaneringsoperatie breder is dan alleen de aanpak van risico's, is
voor een volledige afronding een verdubbeling van het tempo en een toename
van de beschikbare middelen vereist. Er kan niet van uit worden gegaan dat
het haalbaar is in 2030 de bodemsaneringsoperatie geheel af te ronden, omdat
vanwege ontwikkelingen die functieveranderingen met zich meebrengen ook na
2030 nog saneringen nodig zullen zijn.
Behandeling wetsvoorstel
Bij de Eerste Kamer ligt nog ter behandeling voor het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet bodembescherming (EK 2004–2005, 29 462, B).
Het wetsvoorstel bevat de grondslag voor het verlenen van budget aan provincies
en grotere gemeenten voor de komende 5 jaar. Er was in de periode van 2002–2004
al sprake van een overgangsperiode waarin meerjarig budget is verleend op
grond van een tijdelijke regeling. Voor de nieuwe budgetperiode 2005–2010
wordt de tijdelijke regeling vervangen door een wettelijke regeling die voldoet
aan de eisen die ook de Algemene Rekenkamer stelt aan de budgetverlening.
Met het oog op de investeringen in de nieuwe budgetperiode is het gewenst
dat het wetsvoorstel zo snel mogelijk in werking treedt. Daarom hoop ik dat
behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel nog voor het zomerreces
zal kunnen plaatsvinden.
Ik vertrouw er op dat met deze evaluatie een goede onderbouwing is gegeven
van de resultaten van het bodemsaneringsbeleid en de beleidsvoornemens voor
de verdere aanpak.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel