28 199
Beleidsvernieuwing bodemsanering

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Den Haag, 30 november 2004

Binnenkort is de behandeling voorzien van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bodembescherming in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsanering (29 462). Dit wetsvoorstel dient tot implementatie van de resultaten van de beleidsvernieuwing in de bodemsanering, zoals beschreven in het Kabinetsstandpunt beleidsvernieuwing bodemsanering van januari 2002 (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 199. nr. 1), en het eerder verschenen kabinetsstandpunt over de functiegerichte en kosteneffectieve aanpak van de bodemverontreiniging (Kamerstukken II, 1999–2000 25 411, nr. 7).

De beleidsvernieuwing bodemsanering heeft tot doel de stagnatie in de bodemsanering weg te nemen, en daarmee uitvoering te geven aan het in het Nationaal Milieubeleidsplan 3 geformuleerde doel: binnen een generatie de bodemverontreiniging saneren of beheersen.

De beleidsontwikkeling is sindsdien verder gegaan. In deze brief wil ik een toelichting geven op de recente ontwikkelingen in het beleid en de verhouding van die ontwikkelingen tot dit wetsvoorstel.

Beleidsbrief bodem

De Beleidsbrief bodem (24 december 2003, 28 663, nr. 13) is behandeld tijdens een AO van 10 juni 2004. In die brief is een meeromvattend kader beschreven voor het bodembeleid. Het thema van de beleidsbrief is: duurzaam gebruik van de bodem bevorderen. Voor bodemsanering staat centraal: beschikbaar stellen van kennis en informatie over risico's; heldere verantwoordelijkheidsverdeling; bevorderen van doelmatigheid en effectiviteit van de te nemen maatregelen; meer ruimte voor maatwerk op lokaal en regionaal gebiedsniveau; landelijke regels en normen stellen het kader vast waarbinnen besluitvorming plaatsvindt door het bevoegd gezag bodemsanering.

Het verantwoord omgaan met risico's wordt ondersteund door het nieuwe saneringscriterium, dat in de plaats komt voor de huidige urgentiesystematiek. Het huidige systeem werkt met generieke criteria. In het nieuwe saneringscriterium wordt in aanvulling op die generieke criteria een afwegingssystematiek aangereikt waarbij de risico's door middel van aanvullend veldwerk op een specifieke locatie bepaald kunnen worden. Op grond van dit criterium wordt bepaald of maatregelen direct nodig zijn of ook op een later moment genomen kunnen worden. In het voorliggende wetsvoorstel is voorgeschreven dat vastgesteld moet worden of er spoedeisend moet worden gesaneerd. De nieuwe systematiek wordt momenteel verder uitgewerkt, en zal kunnen worden toegepast wanneer de gewijzigde wet inwerking is getreden. Met dit instrument zal bij de aanpak van bodemsanering beter kunnen worden gestuurd op risico's. Als er geen direct risico is wordt er niet meer, zoals bij de huidige urgentiesystematiek, een datum vastgesteld voor de sanering. Het moment van saneren wordt dan bepaald door gewenste ontwikkelingen.

Verder geeft de beleidsbrief aan dat er meer ruimte komt voor maatwerk op regionaal en lokaal niveau. Voor de bodemsanering geldt dat het rijk het kader vaststelt waarbinnen het bevoegd gezag bodemsanering beslist. In de beleidsbrief is voorgesteld gemeenten meer bevoegdheden te geven om de gewenste bodemkwaliteit vast te stellen voor gebieden. Hoewel daar in het voorliggende wetsvoorstel nog niet expliciet invulling aan wordt gegeven, biedt het voldoende ruimte aan het bevoegd gezag om bij het nemen van beslissingen over een saneringsplan rekening te houden met door de gemeenten gewenste kwaliteitsdoelen voor gebieden. Het bevoegd gezag stelt vast in een concrete situatie of de bodem na de sanering geschikt is voor de functie. Daarnaast kan worden nagegaan, in overleg met de gemeente indien de provincie bevoegd gezag is, of het wenselijk is aanvullende maatregelen te nemen om de door de gemeente gewenste kwaliteitsdoelen te bereiken voor gebieden. Op die manier wordt een goede aansluiting bij het grondstromenbeleid verzekerd, zonder dat ingegrepen wordt in de bestaande bestuurlijke verhoudingen voor bodemsanering. Uiteraard zullen dan afspraken gemaakt moeten worden over de meerkosten. Mogelijke veranderingen in de bevoegdheden op gebied van normstelling worden nader bezien bij het inbouwen van de Wet bodembescherming in de Wet milieubeheer.

Voortgang bodemsanering 2003

Het jaarverslag bodemsanering over 2003 hebt u ontvangen bij brief van 15 juni 2004. In dat jaarverslag zijn de resultaten van het landsdekkend beeld bodemsanering opgenomen. Daaruit blijkt dat het aantal bodemsaneringslocaties ruwweg twee keer zo groot is als werd aangenomen in 1997 in het Interdepartementaal beleidsonderzoek dat ten grondslag lag aan de beleidsvernieuwing bodemsanering. Het aantal te saneren locaties is echter niet veel toegenomen, omdat naar de huidige opvattingen er selectiever wordt gesaneerd. Op 10 november jl. is er een Algemeen Overleg geweest over de voortgang in de bodemsanering, waarbij ik mijn visie heb gegeven op het behalen van de NMP doelstelling voor de bodemsanering.

Daarbij heb ik aangegeven dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor risico's van ernstig verontreinigde bodems bij het huidig gebruik. Door de toepassing van het saneringscriterium zal in kaart worden gebracht welke bekende risico's er zijn. Daar waar risico's zijn vastgesteld worden spoedig maatregelen genomen. Doordat nu een landsdekkend beeld beschikbaar is kunnen de bevoegde overheden gericht in kaart brengen waar de risico's aanwezig zijn, en kunnen hiervoor maatregelen worden vastgesteld. Ik ga ervan uit dat op deze wijze in 2015 bij het merendeel van de bekende knelpunten de risico's voor het huidig gebruik kunnen zijn weggenomen. Nog blijkende knelpunten zullen in 2030 zijn weggenomen. Verdere saneringen zullen plaatsvinden door gewenste maatschappelijke veranderingen. Tot 2030 zal dit worden gesteund met financiële middelen van het rijk. Hiermee is er naar mijn mening sprake van een realistische en haalbare doelstelling voor de bodemsanering.

Verhouding tot het wetsvoorstel

De instrumenten, die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, zullen een belangrijke rol vervullen bij de uitvoering van huidige beleidsvoornemens. Ik noem de volgende aspecten:

– saneren wordt doelmatiger omdat de nieuwe doelstelling is het geschikt maken voor het gebruik;

– sanering wordt verplicht gesteld als er sprake is van risico's voor het gebruik;

– budgetteren via meerjarenprogramma's stimuleert een effectieve aanpak van bodemsanering in combinatie met ruimtelijke dynamiek;

– door overheden de ruimte te geven saneringen te laten aansluiten bij gewenste maatschappelijke activiteiten zijn er meer mogelijkheden voor medefinanciering door maatschappelijke partijen; hierdoor worden overheidsmiddelen effectiever ingezet

– instrumenten die sanering stimuleren worden aanvullend ingezet (subsidieregeling bedrijven);

– eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen worden aangesproken op hun wettelijke saneringsplicht dan wel het beheren van de bodem.

Daarnaast bevat het wetsvoorstel een versterking van handhavingsinstrumenten van het bevoegd gezag en mogelijkheden tot procedurele vereenvoudiging.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven