Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28198 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28198 nr. 5 |
Vastgesteld 22 mei 2002
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, de vaste commissie voor Justitie2, de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen3 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid4 hebben op 10 april 2002 overleg gevoerd met minister Van Boxtel voor het Grote Steden- en Integratiebeleid en minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de nota Integratie in het perspectief van immigratie (28 198, nrs. 1 en 4);
– bevindingen onderzoek, neergelegd in de publicatie «Molukse jongeren in Nederland. Integratie met de rem erop» (28 006, nr. 8);
– de kabinetsreactie op het rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) over discriminatie (28 198, nr. 3).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Belinfante (PvdA) haalt prof. Entzinger aan die heeft betoogd dat de multiculturele samenleving uit de jaren zeventig en tachtig met een beperkt aantal grote groepen minderheden is vervangen door een multiculturele samenleving met een groot aantal kleine groepen minderheden. Niet langer is etniciteit bepalend voor sociale problematiek, maar de vraag of iemand een nieuwe migrant is op wie de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) van toepassing is of een migrant van voor de WIN, dus iemand die onder het oudkomersbeleid valt. In de afgelopen kabinetsperiode zijn herkenbare veranderingen opgetreden in de wereld van de minderheden. De fast forward-generatie dient zich zichtbaar aan, zelfbewust en goed opgeleid en opgenomen in de Nederlandse samenleving. Het heeft mevrouw Belinfante goed gedaan dat de heer Wiegel in een televisieprogramma deze ontwikkeling onderstreepte. Een positief geluid vanuit de partijtop van de VVD over de multiculturele samenleving is prettig nieuws.
Het achterstandenbeleid is volstrekt achterhaald voor deze fast forward-generatie. Dat geldt ook voor de scheiding tussen allochtonen en autochtonen die langzamerhand voor sommige mensen kwetsend en verwarrend is. Het is verheugend dat de regering deze veranderingen onderkent. In de nota Integratie in het perspectief van immigratie is voor het eerst de samenhang beschreven tussen migratie en integratie. Het gaat om een blijvend beleid van de overheid, want er zal sprake zijn van migratie zolang de verschillen in welvaart in de wereld zo groot zijn als thans het geval is. Migratie en integratie vergen inderdaad een ketenbenadering, zoals in de nota staat, maar dan moet de keten geen zwakke schakels kennen die de benadering niet effectief maken waardoor migranten het kind van de maatschappelijke rekening worden. Immers, blijkens een rapport van de Algemene Rekenkamer werkt de ketenbenadering in de jeugdzorg niet doordat schakels van de keten te zwak zijn. De PvdA-fractie stelt dan ook twee voorwaarden aan de ketenbenadering.
De eerste betreft het taaltraject dat is voorzien in de WIN en niet de verwachte resultaten oplevert. Het taalloopbaantraject is de allereerste schakel in de keten migratie-integratie, maar is nog zwak. Blijkens de Visietekst Inburgering van de Taalunie moet een taalloopbaantraject gekoppeld zijn aan werk of andersoortige maatschappelijke participatie. Vooraf moeten doel en eindtermen van het taalloopbaantraject worden bepaald, maar dat gebeurt nog onvoldoende, zodat niet precies bekend is welk niveau mensen die aan zo'n cursus beginnen uiteindelijk bereiken. Deze schakel dient dus aanzienlijk te worden versterkt.
De tweede voorwaarde is dat de migrant, nieuwkomer of oudkomer, wordt beoordeeld op de mogelijkheden en talenten die hij in Nederland kan gebruiken. De migrant moet geen object zijn, maar participant in zijn eigen integratieproject. Daar waar mogelijk moeten zijn eigen initiatief en kracht worden geprikkeld en beloond.
In stuk 28 198, nr. 4, stelt de minister voor GSI voor om bij gezinsvorming van de in Nederland woonachtige hoofdpersoon een financiële bijdrage in de inburgeringskosten te vragen, terug te betalen na afloop van de inburgeringscursus. De borgsom zou €3300 moeten bedragen. Uiteraard gaat het om een voorstel van het kabinet, maar mevrouw Belinfante betreurt het toch dat over dit voorstel niet kan worden gedebatteerd met de staatssecretaris van Justitie, aangezien die helaas in het ziekenhuis ligt. De uitvoerbaarheid van het voorstel is niet duidelijk. Onder vigeur van de WIN wordt een barrière opgeworpen voor migratie voor gezinsvorming, terwijl het nu al jaren kan duren voordat iemand zijn partner naar Nederland kan halen. Het percentage mensen dat in de tweede generatie z'n partner uit het buitenland haalt wordt steeds kleiner. Jaarlijks stromen 130 000 mensen in. Het migratieoverschot bedraagt 40 000 mensen. Slechts 17 000 mensen volgen een WIN-traject. Het is dan ook de vraag hoe effectief de maatregel zal zijn op de totale migratie naar Nederland. Nog zorglijker acht mevrouw Belinfante het dat bij de voorbereiding van het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet en mogelijk andere regelgeving ter invoering van deze maatregel de Raad van State zal worden gevraagd om een expliciete toets aan het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). In Migrantenrecht (nr. 1, 02) heeft mr. Boeles de maatregel op basis van het EVRM gekwalificeerd als discriminatie. De regering had eerst het oordeel van de Raad van State over deze maatregel moeten vragen. Zonder degelijke juridische onderbouwing kan de Kamer geen besluit nemen. Bovendien is niet bekend hoe de maatregel in een Europese context moet worden beoordeeld. En dat, terwijl een voortgaande Europese unificatie op het terrein van migratie gewenst is. Alvorens erover kan worden besloten, zal de voorgestelde maatregel dus nader moeten worden bekeken.
Een ander probleem dat mevrouw Belinfante met het voorstel heeft, is dat het zwaartepunt van de maatregel niet ligt in de Vreemdelingenwet maar in de WIN. Migrantenorganisaties achten een borgsom alleen aanvaardbaar als het bedrag ook kan worden geleend en de rente die ermee is gemoeid na voltooiing van de cursus ook wordt terugbetaald. De maatregelen die in stuk nr. 4 worden voorgesteld, zijn alleen uitvoerbaar bij een scherpstelling van de WIN die er nog niet is. De kosten van de inburgeringscursussen in het kader van de WIN variëren van € 2000 tot € 6000. Waarom wordt er dan € 3300 als borgsom gevraagd? Onduidelijk is onder welke voorwaarden terugbetaling moet plaatsvinden. In de WIN is sprake van fase 3 in het Nederlands, terwijl 90 tot 95% van de cursisten dat niveau niet haalt. Krijgen die mensen hun geld dan niet terug? Er zijn geen eindtermen en te behalen doelstellingen geformuleerd. Het certificaat dat nu wordt afgegeven, geeft slechts aan dat een cursus is gevolgd die 600 uur duurt, zonder vermelding van het aantal uren dat de cursist daadwerkelijk aanwezig is geweest. Kortom, het voorstel is ondoordacht.
In de huidige situatie zijn er, zeker in de oudkomerssfeer, veel te weinig taalcursussen voor alle mensen die de Nederlandse taal zouden willen leren. Daarom zullen inburgeringscursussen en taallessen ook buiten de ROC's moeten kunnen worden gegeven, eventueel zelfs in het buitenland. Inventiviteit en creativiteit in dezen van migranten behoren te worden gestimuleerd.
Mevrouw Belinfante is alles afwegend voor een borgsom, aangenomen dat die kan worden geleend en dat na afronding van de cursus de lening en de rente terugbetaald worden. Immers, iedere migrant kan daarmee dan zijn eigen route naar een betere plek in de samenleving vormgeven. In haar optiek moet de borgsom worden gezien als een vooruitgeschoven betaling van de helft van de kosten van een inburgeringscursus die door migranten of migrantenorganisaties zelf kan worden opgezet. De overheid betaalt de andere helft. De lening wordt ingezet voor het volgen van de cursus en het geleende bedrag wordt met rente terugbetaald nadat de migrant de cursus heeft afgerond. Goed beschouwd zou er dan kunnen worden gesproken van een soort persoonsgebonden budget voor taal en inburgering. Daarbij horen een volgsysteem en gecertificeerde centrale toetsen en examens. Het is de vraag of die in de huidige situatie al bestaan. Iedereen moet die toetsen en examens kunnen afleggen, ongeacht waar de opleiding is gevolgd. Dat geldt nu al voor NT2. Er zal rekening moeten worden gehouden met het niveau van de migrant. Mensen die niet hebben leren lezen en schrijven, hebben natuurlijk behoefte aan een andere cursus dan mensen die al een academische opleiding in het land van herkomst achter de rug hebben. Bij de cursussen en examens moet met die verschillen rekening worden gehouden. Door het lenen van de borgsom mogelijk te maken, wordt een vervolgscholingstraject via dezelfde systematiek mogelijk, zodat migranten de mogelijkheid krijgen om zich op hun eigen niveau in de Nederlandse samenleving te voegen. Mevrouw Belinfante gaat ervan uit dat migranten een waardevolle bijdrage kunnen en willen leveren aan de Nederlandse maatschappij.
Bij migratie is sprake van twee parallelle processen die goed in het oog gehouden moeten worden: ontworteling en integratie. Het is belangrijk in de ontwortelingsfase in de eigen omgeving te kunnen verkeren om de stap naar de nieuwe samenleving te kunnen zetten. Niet precies bekend is op welk moment positieve waardering in een bepaalde fase omslaat in negatieve segregatie. Grote problemen als jeugdcriminaliteit en tienerzwangerschappen doen zich voor op het snijvlak van ontworteling en integratie en van segregatie in negatieve zin. Mevrouw Belinfante vraagt om een onderzoek naar dat snijvlak en de problemen die zich daar voordoen en kennelijk onvoldoende aangepakt kunnen worden, zoals blijkt uit het feit dat het met de tweede generatie Molukkers goed gaat, maar met de derde generatie niet. Zelforganisaties zullen op dat snijvlak een belangrijke rol kunnen spelen en zullen daarin moeten worden gestimuleerd.
Volgens een krantenbericht is er geen EU-land waarin zo weinig migranten werken als Nederland, al is hier de laatste jaren sprake van enige vooruitgang. Mevrouw Belinfante maakt zich grote zorgen over de verslechtering van de economie en het systeem «laatst in, eerst uit». Met klem vraagt zij nogmaals om een oplossing van het probleem van de geringe arbeidsparticipatie van migranten, mede omdat er altijd een spanning zit tussen het gesloten systeem van de nationale welvaartsstaat en het open systeem van migratie. Hoe probeert men werkende migranten aan het werk te houden? Hoe wordt het probleem opgevangen dat een grote groep oudere migranten geen volledige AOW-uitkering zal ontvangen? Waarom wijst de minister het advies af om een Raad voor de integratie in het leven te roepen, terwijl de komende jaren nog zoveel vraagstukken inzake de samenhang tussen immigratie en integratie onderzoek van regeringswege zullen behoeven? Op welke manier denkt de minister nu met deelonderzoeken of andere adviesraden de samenhang en integraliteit op dit gebied voldoende aan te tonen?
De heer Rijpstra (VVD) constateert dat het vreemdelingenbeleid en het integratiebeleid de afgelopen acht jaar een interessant, maar zeer weerbarstig onderwerp hebben gevormd.
De nieuwe Vreemdelingenwet lijkt de komst van asielzoekers naar Nederland enigszins tegen te gaan. Bij een sterke daling van de instroom is de druk op de opvang en alle andere schakels in de keten veel minder en is er gelegenheid om orde op zaken te stellen en achterstanden in te lopen, wat het individu ten goede komt. De heer Rijpstra spreekt de hoop uit dat de relatieve rust inderdaad optimaal zal worden benut, bijvoorbeeld om de werkvoorraad van de vreemdelingenkamers snel weg te werken en om de ketenbenadering te stroomlijnen. In 1995–1996, toen eveneens sprake was van een sterke daling van het aantal asielzoekers in Nederland, is dat niet gebeurd. Zal het nu wel lukken de achterstanden versneld in te lopen?
De asielketen strekt van aanmelding tot uitplaatsing of verwijdering. Het op straat zetten van uitgeprocedeerden staat op dit moment ter discussie, maar behelst gewoon het uitvoeren van rijksbeleid.
In de asielketen is de coördinatie op rijksniveau, maar ook op provinciaal en gemeentelijk niveau van groot belang. Achten beide bewindslieden het wenselijk dat asielbeleid, immigratiebeleid en integratiebeleid bij één bewindspersoon worden ondergebracht? Het is volgens de heer Rijpstra goed dat er nu, voor het eerst, een nota is uitgebracht waarin immigratie in het perspectief van integratie is geplaatst of omgekeerd. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft een doorwrochte verhandeling gepubliceerd over Nederland als immigratiesamenleving.
Net als de WRR is de heer Rijpstra ten aanzien van het asieldossier geporteerd voor herziening van het VN-Vluchtelingenverdrag, zodat toetsing door de UNHCR in de eigen regio kan plaatsvinden. De Europese Commissie onderzoekt de toetsingsmogelijkheid. Wellicht gaat de burden sharing waarop in Europa wordt gewacht tot de mogelijkheden behoren. De WRR stelt verder voor geen recht op gezinshereniging te geven aan hen die een tijdelijke verblijfsvergunning hebben. Waarom wijst het kabinet dit voorstel af? De heer Rijpstra is voorts van mening dat het aantal procedures per immigrant moet worden beperkt tot maximaal één en dat de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing moet zijn op asielzoekers. Bij het intrekken van uitstel van vertrek bijvoorbeeld moet het recht op bezwaar en beroep vervallen. Indien de VVD aan een volgend kabinet deelneemt, zal zij hetzij bij de veegwet Vreemdelingenwet hetzij bij het regeerakkoord met deze voorstellen komen.
Wat het integratiebeleid betreft, is het wachten op de kabinetsreactie op de evaluatie van de WIN. Bij integratie moet de liefde natuurlijk wel van twee kanten komen. De overheid zal randvoorwaarden moeten scheppen, zoals een voldoende aanbod van inburgeringscursussen en een goede kwaliteit daarvan, en de nieuwkomer zal ook zelf moeten investeren. De heer Rijpstra is het dan ook eens met het voorstel van het kabinet voor een eigen bijdrage bij de inburgeringscursus. Hij meent dat dit voorstel oorspronkelijk afkomstig is van het Nederlands Centrum Buitenlanders. Waarom is gekozen voor deze systematiek en niet voor het systeem waarbij de migrant het hele bedrag betaalt dat de cursus kost en de helft terugkrijgt na positieve afronding van de cursus? Wie ervoor kiest naar Nederland te komen, mag best investeren in zijn toekomst hier, ook als hij daarvoor geld moet lenen. Het is de vraag of de cursusbedragen die variëren van € 2000 tot € 6000 reëel zijn.
In november was de minister voor GSI blijkens krantenberichten van mening dat een verblijfsvergunning niet zou moeten worden verlengd als de inburgeringscursus, ondanks alle mogelijkheden daartoe, niet positief is afgerond. Dat is niet terug te vinden in de nota. Is de minister nog steeds van mening dat de verblijfsvergunning afhankelijk moet worden gemaakt van het met succes volgen van een inburgeringscursus?
De roodgroene regeringscombinatie in Duitsland heeft een nieuwe, overigens omstreden, vreemdelingenwet door het parlement aangenomen weten te krijgen. Die wet houdt onder meer in dat de leeftijd waarop kinderen in het kader van gezinshereniging naar Duitsland mogen komen zonder dat zij worden gebonden aan voorwaarden zoals beheersing van de taal, wordt verlaagd van achttien naar twaalf, omdat zich vooral in de puberteit grote problemen kunnen voordoen met het leren van de taal en het zich voegen naar nieuwe culturele normen en waarden. Zou deze maatregel niet ook zinnig zijn voor Nederland? Mensen worden dan gedwongen veel zorgvuldiger om te gaan met de gezinshereniging en kinderen niet nog jaren na hun vertrek in het land van herkomst te laten. De Duitse maatregel geldt overigens niet voor kinderen van toegelaten vluchtelingen.
In Denemarken geldt voor gezinsvorming een minimumleeftijd van 25 jaar. Denkt het kabinet aan aansluiting bij de Deense wetgeving op dit punt, gegeven het grote mislukkingspercentage (40) van huwelijken van Turken en Marokkanen die een partner uit het land van herkomst hebben gehaald?
De heer Rijpstra wijst erop dat zijn fractiegenoot Kamp verschillende keren heeft uitgesproken dat het hebben van een echte, niet-gesubsidieerde baan een belangrijke voorwaarde is voor gezinsvorming. Bij gezinshereniging dient sprake te zijn van een solide financiële basis. De inkomenseis zal derhalve niet 100% van de bijstandsnorm moeten zijn, zoals nu het geval is, maar 130%, omdat tot dat niveau wordt geprofiteerd van allerlei inkomensafhankelijke regelingen. Hoe denkt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een dergelijke ophoging?
In artikel 8 van het EVRM staat dat men recht heeft op een gezinsleven. Daar tornt de heer Rijpstra niet aan, maar hij vindt wel dat de Nederlandse overheid voorwaarden mag stellen aan de komst naar Nederland. Jaarlijks komen zo'n 120 000 mensen naar Nederland: Nederlanders die terugkomen, asielzoekers, studenten, mensen die hier gaan werken en mensen die komen in het kader van gezinsvorming en gezinshereniging. De laatste categorie wordt kleiner, maar kan in de toekomst weer groeien als groepen mensen uit Afrika ook mensen laten overkomen voor gezinsvorming of gezinshereniging. Migranten wordt veel geboden en daarom mag ook van hen het een en ander worden gevraagd. Ook zij moeten niet alleen rechten, maar ook plichten hebben. De minister voor GSI was daarover heel helder in de nota Kansen krijgen, kansen pakken; een nota die hij aan het begin van zijn ambtsperiode heeft uitgebracht. De heer Rijpstra hoopt dat op die weg de komende tijd doorgegaan zal worden.
Mevrouw Verburg (CDA) merkt op dat in de nota belangrijke punten worden aangesneden, maar ook belangrijke punten niet worden behandeld. Er is bijvoorbeeld niet voldoende nagedacht over de mogelijkheid om de inburgering van mensen die hierheen komen in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging te laten beginnen in het land van herkomst. Dit voorstel is door de CDA-fractie in april 2000 al gedaan en wordt inmiddels gesteund door het Landelijk overleg minderheden (LOM). Ook mist mevrouw Verburg een doordachte visie op de inburgering en integratie van vluchtelingen met een verblijfsvergunning. Het is onacceptabel dat slechts 35% van deze vaak goed opgeleide nieuwkomers een baan kan vinden. Waarom is de diploma-erkenning nog niet geregeld? Eveneens ontbreekt een goede doordenking van de invulling van de inburgering in de combinatie van werken en leren. Dat is jammer, omdat men zich nu niet kan melden bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) terwijl men inburgert. Voorts is het ombouwen van minderhedenbeleid naar achterstandenbeleid niet voldoende uitgewerkt.
Heeft de minister voor GSI zijn suggestie over de rol van het bijzonder onderwijs in de conceptnota aan het kabinet voorgelegd? Zo ja, op grond van welke argumenten is dat voorstel dan niet in de definitieve nota opgenomen?
Er is verwarring ontstaan over de borgsom voor inburgering doordat de minister daarvoor bij de presentatie van de nota allerlei argumenten door elkaar gebruikte. Sinds vrijdag jl. is bekend dat het gaat om een bijdrage van de hier wonende partner aan de inburgering van de van elders komende partner. Daarmee wordt het voorstel gevolgd van het Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB). Mevrouw Verburg ondersteunt dit idee, omdat na succesvolle afronding van de inburgeringscursus het bedrag wordt terugbetaald en omdat met die cursus een eerste stap wordt gezet op de weg naar succesvolle inburgering en een betere voorbereiding van nieuwkomers op een toekomst in ons land waar zij veelal ook een toekomst voor hun kinderen willen opbouwen. Cruciaal is dat partners hier en daar serieus genomen worden. Wie bewust kiest voor een toekomst in Nederland moet willen investeren in integratie, voor zichzelf en voor kinderen. Met deze investering kan men zelf veel sociale problemen en isolement voorkomen, ook bij de opvoeding en de schoolcarrière van kinderen.
Mevrouw Verburg stelt op twee punten een andere aanpak voor dan het kabinet. In de eerste plaats moeten mensen volgens haar niet automatisch worden doorverwezen naar een ROC om de inburgeringscursus te volgen, maar moeten zij kunnen kiezen waar zij de cursus willen volgen. In de tweede plaats moeten mensen zelf hun begeleider kunnen kiezen. Daarbij kunnen en moeten zelforganisaties een actievere rol spelen. Er is al sprake van initiatieven van zelforganisaties in dezen.
Is de minister het ermee eens dat de definitieve verblijfsvergunning afhankelijk moet worden van het succesvol afronden van de inburgeringscursus? Wie int de borgsom en wie betaalt deze terug? Mevrouw Verburg sluit zich aan bij de vraag over een mogelijke leenfaciliteit. Het is van belang een einde te maken aan het door gemeenten te gemakkelijk verlenen van vrijstelling van de verplichte inburgering.
Nieuwkomers worden door haar partij beschouwd als volwassen mensen die bewust keuzes maken en de gevolgen daarvan voor henzelf en voor de Nederlandse samenleving onder ogen zien. Derhalve heeft de CDA-fractie bij monde van haar toenmalige voorzitter De Hoop Scheffer in april 2000 voorgesteld om de verplichte inburgeringscursus voor nieuwkomers reeds te laten beginnen in het land van herkomst. Achteraf is gebleken dat dit vroeger al eens is voorgesteld door de heer Leerling toen hij voorzitter was van de RPF-fractie. Die verplichting kan worden opgelegd aan degenen die voor gezinsvorming of gezinshereniging naar Nederland komen, maar uiteraard niet aan asielzoekers. Inburgering moet dus al beginnen tijdens de procedure van de visumaanvraag in het eigen land. In overleg met enkele organisaties die hiermee al bezig zijn, staat de CDA-fractie de volgende uitwerking van het voorstel voor.
Alle Nederlandse ambassades en consulaten beschikken over brochures over de Wet inburgering nieuwkomers. Die brochures moeten worden aangescherpt en actueel worden gehouden. Er moeten ook andere middelen en multimedia worden gebruikt, ook op het gebied van long distance learning. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bestaande expertise zowel hier als daar ter voorbereiding op een toekomst in een ander land. Deze expertise moet worden uitgebouwd. In en vanuit Nederland kan gebruik worden gemaakt van expertise van bijvoorbeeld de stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland, de stichting IVIO, de Bond van Volksuniversiteiten, de katholieke, protestantse en andere emigratiecentrales en Teleac. Nederlandse attachés op buitenlandse posten moeten worden getraind om mensen actiever voor te bereiden op vertrek naar Nederland. Naast brochures zouden video's kunnen worden verstrekt met taalcursussen en informatie over Nederland. Gelet op de omvang van de groep gezinsvormers en gezinsherenigers afkomstig uit Turkije en Marokko kan in die landen worden begonnen met dit beleid. De ministers van Buitenlandse Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moeten hierover afspraken maken met hun collega's in deze landen. Het belang van de regering in beide landen bij een succesvolle migratie naar Nederland is groot. Zij moeten daarvoor dan ook verantwoordelijkheid willen dragen. Op de universiteit van Ankara is Nederlands een verplicht vak voor commerciële opleidingen. De betrokken faculteit zou een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling en uitvoering van de eerste stap op de weg van inburgering. De Turkse provinciale volksuniversiteiten zouden de inburgeringscursus door het gehele land kunnen geven. Naar verluidt bestaat er geen gebrek aan leerkrachten, wel zullen die nader toegerust moeten worden. In Marokko zouden soortgelijke organisaties kunnen worden ingeschakeld. Er zijn aanwijzingen dat als het volgen van lessen Nederlands verplicht wordt gesteld er binnen de kortste keren bureautjes in Turkije en Marokko zullen ontstaan die een markt zien in de inburgeringscursus. Die zouden gebruik kunnen maken van het alhier reeds in gebruik zijnde multimediamateriaal. Bij de start van inburgering in het land van herkomst moet het ook mogelijk worden de diploma's van een eerste waardering te laten voorzien, zodat bekend is wat de opleiding in Nederland waard is. Zodra men in Nederland komt, wordt dan het diploma gewogen en gewaardeerd door het CWI.
Gevraagd of zij op deze wijze en op dit moment inburgering in het land van herkomst verplicht wil stellen, hoewel men in Nederland nog niet weet hoe de gewenste resultaten met de WIN moeten worden bereikt, antwoordt mevrouw Verburg dat beleid moet worden ontwikkeld dat de komende jaren effectief kan zijn en dat zo nodig mensen aan de ambassades moeten worden toegevoegd die zo'n cursus kunnen geven. Zij wijst erop dat al sinds bijna twee eeuwen Nederlandse emigranten naar bijvoorbeeld Canada, Nieuw-Zeeland of Frankrijk zich in Nederland op hun emigratie voorbereiden. Zelfs in de Drentse veenkoloniën was het in 1813 al mogelijk een talencursus te organiseren.
Naar aanleiding van de vraag hoe zij de lange wachttijden in de landen van herkomst voor het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) weg denkt te kunnen krijgen, zegt mevrouw Verburg dat met haar te praten zou zijn over versterking van de capaciteit op de ambassades in het kader van de problemen met het op orde krijgen van de papieren, maar dat de betrokkenen dat halfjaar of dat jaar ook zouden kunnen gebruiken voor de eerste inburgering. Uiteraard kan niet zonder meer worden gezegd dat de inburgering in het land van herkomst met ingang van 1 januari 2003 verplicht is. Wel moet een begin worden gemaakt met uitvoering van dit voornemen, vooralsnog op basis van vrijwilligheid. Mensen die vrijwillig in het land van herkomst met de inburgering zijn begonnen, hebben natuurlijk een voorsprong op wie dat niet doet, omdat zij meteen naar het CWI kunnen voor diplomawaardering en een traject naar de arbeidsmarkt. Later zal het volgen van een inburgeringscursus in het land van herkomst een vereiste moeten worden voor het verkrijgen van een MVV. In het verleden is bij het aantrekken van verpleegkundigen van elders al gebleken dat het goed mogelijk is mensen in het land van herkomst voor te bereiden op hun verblijf in Nederland en een inburgeringscursus te laten volgen.
Allerlei landen van de EU zijn bezig eisen te stellen aan migranten in het kader van inburgering en integratie. Hoe verhoudt zich het voorstel over de borgstelling in juridische zin tot de ontwerprichtlijn van de Europese Commissie? Mevrouw Verburg heeft de indruk dat de Nederlandse standpuntbepaling afwijkend is. Wat is de Nederlandse inzet in de Europese discussie, mede om na te gaan of er in Europa op dit punt meer kan worden samengewerkt en meer van elkaar kan worden geleerd? In de omringende landen mag dan worden gekeken naar de uitvoering van de WIN, minister Van Boxtel moet zijn Europese collega's wel eerlijk informeren en melden dat de WIN nog niet functioneert op de gewenste manier.
Mevrouw Verburg vraagt de minister van SZW naar de positie van derdelanders ten aanzien van gezinshereniging en gezinsvorming.
Vervolgens vraagt zij de minister voor GSI om een reactie op het al genoemde artikel van mr. Boeles in Migrantenrecht.
Mevrouw Verburg heeft waardering voor het gedegen onderzoek onder Molukse jongeren waaruit blijkt dat Molukkers verhoudingsgewijs goed participeren in het onderwijs. Het is haars inziens wel verontrustend dat wordt gesignaleerd dat jonge Molukkers vaak inzetten op een lagere opleiding dan zij zouden kunnen halen. Een van de redenen zou ontevredenheid zijn met het beleid ten aanzien van de problemen op de Molukken. Zij begrijpt en onderschrijft de bezorgdheid van deze jongeren. De kabinetsreactie is wel erg afstandelijk en zelfs een tikje onverschillig en kil. Er staat namelijk dat integratie op deze manier niet mag verworden tot segregatie. De vraag is wat het kabinet gaat doen met deze op zich verontrustende signalen. Het is van belang deze derde en soms al vierde generatie Molukkers te blijven beschouwen als volwaardige burgers.
De heer Rijpstra (VVD) sluit zich van harte aan bij deze opmerkingen van mevrouw Verburg. Hij heeft niets gezegd over dit onderwerp, omdat er vanmiddag met de staatssecretaris van OCW over zal worden gesproken.
Mevrouw Ravestein (D66) constateert dat in tegenstelling tot vier jaar geleden nu door eenieder wordt onderkend dat de immigratie in Nederland structureel is. Ook het integratiebeleid is dus structureel. De afgelopen vier jaar is veel bereikt met het integratiebeleid. De werkgelegenheid onder allochtonen bijvoorbeeld is flink verbeterd. Als er eerder was begonnen met inburgeringscursussen, dan zouden de huidige aanloopproblemen allang verleden tijd zijn. Er is in ieder geval een hoopgevende start gemaakt.
De titel van de nota suggereert meer dan erin staat. De deelterreinen immigratie en integratie blijven te veel gescheiden. Als het staand beleid uit de nota werd verwijderd, zouden als voornaamste punten overblijven de ketenregie, de borgstelling bij inburgering in geval van gezinsvorming/-hereniging en het vroegtijdig signaleren van kennis en kunde van asielzoekers. Dat zijn overigens interessante en belangrijke punten.
Mevrouw Ravestein heeft in het verleden al eens gepleit voor borgstelling in het algemeen als stimulans voor mensen om de cursus af te maken. Zij stemt dan ook in met het voorstel van minister Van Boxtel, maar wil wel weten of borgstelling ook geldt in situaties waarin integratie geen probleem is doch niet via zo'n cursus verloopt. Zo ja, hoe wordt dan bepaald of het inburgeringsniveau voldoende is om de borgsom terug te geven?
Mevrouw Ravestein ondersteunt het voorstel om de ketenregie tussen immigratie en integratie te versterken en herhaalt vanuit die optiek haar pleidooi voor verruiming van de mogelijkheden voor asielzoekers om te werken terwijl hun procedure nog loopt. Waar de ketenregie een belangrijk onderdeel is van de nota, betreurt zij het dat de staatssecretaris van Justitie niet bij dit overleg aanwezig kan zijn. Uiteraard steunt mevrouw Ravestein het voorstel om al in een vroeg stadium de kennis en kunde van asielzoekers te registreren om daarop zo snel mogelijk te kunnen inspelen in het geval dat zij een verblijfsvergunning krijgen. Ook zij wijst erop dat het probleem van de erkenning en waardering van de buitenlandse diploma's oftewel elders verworven competenties (EVC's) al jaren speelt. Blijkbaar wordt ook op dit terrein een kenniscentrum gezien als panacee voor alle kwalen. In de nota staat: «Het kenniscentrum EVC houdt zich onder andere bezig met de verdere ontwikkeling van standaardprocedures voor elders verworven competenties. Deze moeten op den duur ook toepasbaar zijn voor hoger opgeleide vluchtelingen.» Het is eigenlijk beschamend dat het kennelijk nog een aantal jaren gaat duren voordat de erkenning en waardering van buitenlandse diploma's is geregeld hoewel deze zaak niet zo ingewikkeld lijkt te zijn.
De immigratie verandert van aard. De etnische samenstelling van de immigrantenstroom wordt steeds diverser, wat het leveren van maatwerk bij inburgering, Arbeidsvoorziening en dergelijke nog veel lastiger maakt dan het al is. Het interculturaliseren van maatschappelijke instellingen wordt daardoor ook steeds lastiger. De vraag is immers hoe een organisatie optimaal toegankelijk kan worden gemaakt voor allochtonen van wel meer dan honderd nationaliteiten en of die grotere verscheidenheid de inburgering niet extra onder druk zet. Hoe wordt op die verscheidenheid ingespeeld? Leidt de grotere verscheidenheid niet noodzakelijkerwijs tot meer druk op integreren en minder ruimte voor eigen identiteit? Het probleem wordt overigens in de nota gesignaleerd in het kader van ouderenbeleid. Het LOM mag natuurlijk niet verworden tot een Poolse landdag, want dan wordt het onwerkbaar. Het lijkt daarom onontkoombaar om op termijn de onderverdeling in de diverse etnische groepen af te schaffen en te komen tot een onverdeeld overlegorgaan waarin diverse groepen, wellicht alternerend, vertegenwoordigd zijn. Mevrouw Ravestein steunt overigens het voornemen om een representatief samenwerkingsverband van Chinezen tot het LOM toe te laten. Dat is al eerder door haar fractie bepleit.
In haar ogen is integratie een zaak van allochtonen én autochtonen. In de nota staat dat het beleid moet worden gedragen door de mensen om wie het gaat, maar het LOM is een overlegorgaan van allochtone organisaties. Zou het niet goed zijn ook een autochtone vertegenwoordiging in het LOM op te nemen? Zij is het overigens geheel eens met de stelling van het kabinet dat de eigen culturele organisaties van allochtonen zich niet in zichzelf moeten opsluiten, maar de omringende samenleving moeten opzoeken. Wordt erover nagedacht deze eis op te nemen in de subsidievoorwaarden?
De multiculturele samenleving is in grote steden al een feit en dat zal in de toekomst ook in kleinere steden en dorpen zo zijn. In de nota wordt het gevaar van gettovorming en segregatie in de grote steden gerelativeerd met de opmerking dat er op individueel niveau heel veel doorstroming is. Dat wordt nog wel eens vergeten. Mevrouw Ravestein vindt dat er vaak veel te somber wordt gesproken over de toekomst als het om integratie gaat.
In het rapport-Van de Bunt worden vragen gesteld bij het eigen interculturalisatiebeleid van de adviesraden. Interculturalisatie van de adviezen van de diverse raden zou de roep om een eigen adviesraad kunnen doen verstommen. Waarom roept het kabinet de adviesraden niet op rekening te houden met de multiculturele samenleving?
Gesteld wordt dat de woonwensen van autochtonen en allochtonen steeds meer naar elkaar toe gaan, maar staatssecretaris Remkes heeft onlangs, overigens op aandringen van het Kamerlid mevrouw Kortram, een notitie Multicultureel bouwen uitgebracht. Hoe verhouden de stelling en de notitie zich tot elkaar?
In het kader van criminaliteit wordt in de nota, die mevrouw Ravestein overigens op hoofdlijnen onderschrijft, gerept van gevoelens van onveiligheid bij burgers. Er is evenwel niet alleen sprake van gevoelens van onveiligheid, maar ook van daadwerkelijk crimineel gedrag, ook onder allochtone jongeren. Dat moet realistisch onder ogen worden gezien.
Kan een voorbeeld worden gegeven van hoe de tweejarige mediacampagne eruit zal gaan zien waarin een reële weergave zal worden gegeven van de stand van zaken rond integratie?
Mevrouw Ravestein stemt in met een rijksbijdrage voor imamopleidingen.
Over het rapport van de ECRI is onlangs al met beide bewindslieden gesproken in een algemeen overleg over arbeid en allochtonen en discriminatie op de arbeidsmarkt. Als de ECRI niets doet met de door Nederland aangeleverde gegevens, ligt het voor de hand dat Nederland gebruik maakt van de mogelijkheid van een annex. Andere landen doen dat ook.
Mevrouw Ravestein is het in hoofdlijnen eens met wat mevrouw Verburg heeft gezegd over stuk 28 006, nr. 8. Prof. Veenman heeft een goed onderzoek uitgevoerd. Het kabinet zoekt de oplossing terecht niet in aparte maatregelen voor Molukkers. De onderwijskansenaanpak buiten de grote steden die wordt ontwikkeld is goed voor de Molukkers, die meer dan andere allochtonen juist buiten de vier grote steden zijn gevestigd. Mevrouw Ravestein is overigens van mening dat in dezen primair de ouders en niet de school en de bestuurders verantwoordelijk zijn.
De heer Van der Staaij (SGP) merkt op dat in de nota allerlei bekende deelterreinen van het beleid de revue passeren en voor het eerst uitgebreid de relatie is uitgewerkt tussen immigratie en de daarop volgende integratieproblematiek. Dat die samenhang onder ogen wordt gezien, is positief. Het immigratiebeleid bepaalt inderdaad in hoge mate de agenda van het integratiebeleid. Een pluspunt is ook dat de regering oog toont voor het feit dat het leeuwendeel van de immigratie gezinsvorming en gezinshereniging betreft.
Het belangrijkste concrete voorstel betreft de borgstelling of de bruidsschat, zoals het al is gaan heten. Daar dit idee afkomstig is van het NCB kan het niet worden afgedaan als een simpele poging om gezinsvorming terug te dringen. Het gaat erom de eigen verantwoordelijkheid van de in Nederland woonachtige partner een flinke prikkel te geven teneinde te voorkomen dat te gemakkelijk wordt overgegaan tot gezinsvorming. De heer Van der Staaij vindt het billijk een eigen bijdrage van de in Nederland woonachtige partner te verlangen voor de inburgering van zijn of haar naar hier overkomende partner. De inburgeringscursus komt ook aan de betrokkene zelf ten goede en dient niet alleen een abstract algemeen Nederlands belang. Bekostiging van de inburgering volledig uit de algemene middelen is geen natuurwet. Met de verplichting om een borgsom te storten die na bevredigende prestaties wordt teruggestort op de rekening van degene die de aanvraag tot gezinsvorming doet, wordt uitval bij inburgeringscursussen tegengegaan. In de conceptnota was er sprake van dat men zelf een substantieel deel van de inburgeringskosten moest dragen, mede om lichtvaardige gezinsvorming te voorkomen. Waarom is het voorstel nu slechts toegespitst op de borgsom? Wordt deze benadering gesteund door het LOM? Zijn andere alternatieven overwogen? Het betalen van de totale kosten van de inburgeringscursus door de in Nederland verblijvende partner en het terugstorten van de helft van die kosten indien de afsluitende test met goed gevolg wordt afgelegd, is in de ogen van de heer Van der Staaij een serieuze en sympathieke variant. Er kunnen allerlei vragen worden gesteld over de uitvoering en er kunnen allerlei toetsen worden geëist, maar het gaat in wezen om de vraag of men een bijdrage van de hier wonende partner in de inburgeringskosten van de overkomende partner een goede gedachte vindt. Hij beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij kan zich wel iets voorstellen bij het mogelijk maken van lenen, maar waarschuwt ervoor een ingewikkelde bureaucratie te creëren waarbij de beoogde financiële prikkel teniet wordt gedaan.
De vraag is of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn om de problemen bij gezinsvorming en integratie weg te nemen. Het lijkt nuttig te bekijken welke andere voorstellen in dit kader het overwegen waard zijn. De heer Van der Staaij sluit zich aan bij de suggestie om het omzetten van een tijdelijke verblijfsvergunning in een blijvende afhankelijk te maken van het met succes afronden van een inburgeringscursus. Zou voor die omzetting niet een integratietoets moeten gelden? Dit is een idee dat de afgelopen periode in de Kamer telkenmale is geventileerd, maar niet is uitgewerkt. Wil de regering deze suggestie uitwerken?
Het aantal toelatingen in het kader van gezinsvorming en gezinshereniging zal gemonitord worden. Is het de bedoeling om er beleidsconsequenties aan te verbinden als blijkt dat het aantal toelatingen op deze gronden een forse verzwaring van overheidsinspanningen voor de integratie van volgmigranten vergt? Zo niet, wat is dan de achtergrond van de monitoring?
Ook de ideeën om de inburgering in het land van herkomst te laten beginnen rekent de heer Van der Staaij tot de categorie sympathieke ideeën waaraan nog wel uitvoeringsvragen verbonden zijn en die nadere uitwerking vergen.
Ingaande op de ontwerprichtlijn van de EU over gezinshereniging, constateert hij dat Nederland met enkele andere landen een uitzonderlijke positie inneemt door toepassing van gezinsherenigingsbeleid op ongehuwde partners. Waarop is de afwijkende Nederlandse inzet gebaseerd? Hij kan zich niet voorstellen dat de andere landen lijnrecht in strijd met het vereiste van gelijke behandeling zouden handelen.
Terecht neemt de regering afstand van de suggestie van de WRR in zijn interessante rapport Nederland als immigratiesamenleving om de mogelijkheid van dubbele nationaliteit opnieuw in te voeren.
In november 1999 heeft de SGP-fractie een motie ingediend om te focussen op de positie van toegelaten vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Graag verneemt de heer Van der Staaij thans de hoofdlijnen van het plan van aanpak Arbeidspositie hoger opgeleide vluchtelingen dat kennelijk zeer recentelijk door de minister van SZW is uitgebracht.
Bij de plenaire afronding van het algemeen overleg over CRIEM heeft de heer Van der Staaij een motie ingediend over het in het oog houden van het belangrijkste doel van CRIEM: terugdringing van criminaliteit en behoud van samenhang tussen preventieve en repressieve maatregelen. Dit onderdeel van het beleid mag niet uit het oog worden verloren, want hier valt nog een slag te winnen. Het is verheugend dat de minister voor GSI het belang van de terugdringing van de criminaliteit onder allochtone jongeren heeft onderstreept. Toegezegd is dat in een aparte brief zal worden ingegaan op de motie over de Marokkaanse jongeren.
De algemene opmerkingen over de ruimte voor eigen cultuur en identiteit en gemeenschappelijk gedragen waarden en normen lijken aansprekend, maar voorkomen moet worden dat in reactie op de grote diversiteit in culturen en achtergronden een bepaalde moderne meerderheidsmoraal als norm wordt opgelegd, omdat dan al snel van de meerderheid afwijkende gedachten over huwelijk, seksualiteit en dergelijke als integratieprobleem zullen worden beschouwd. Hoe verhouden zich de herhaalde uitvallen van hoog op de kandidatenlijst staande D66-Kamerleden over de vrijheid van onderwijs met de grondwaarden die gerespecteerd moeten worden? Zijn die opmerkingen van fundamenteel andere aard dan kritische opmerkingen over artikel 1 van de Grondwet? Is er bijvoorbeeld sprake van een integratieprobleem als iemand van elders de monarchie afwijst? Bestaat niet het gevaar dat in reactie op de grote diversiteit in de Nederlandse samenleving een op paarse leest geschoeide selectie wordt gemaakt van grondwaarden en grondnormen en dat die tot tolerantiemaat worden verheven voor allochtoon en autochtoon? Desgevraagd beaamt de heer Van der Staaij dat de Grondwet niet onveranderlijk is en dat over de daarin opgenomen regels discussie mogelijk is. Voorkomen moet worden dat kritische opmerkingen van autochtonen over de Grondwet wel worden geaccepteerd en die van allochtonen niet. Dan zou er sprake zijn van een dubbele moraal op dit gebied.
Er is een commissie geformeerd om te adviseren over steun aan imamopleidingen. Een argument daarvoor is dat met het oog op verwestersing van de islam de opleiding van geestelijke dienaren in Nederland vorm dient te krijgen. Er moet voor worden opgepast dat de Nederlandse overheid zich op die manier gaat mengen in religieuze aangelegenheden. De SGP-fractie heeft zich altijd negatief opgesteld tegenover overheidssubsidiëring van ambtsopleidingen van imams. Op de vraag hoe het dan staat met de theologische faculteiten aan universiteiten antwoordt de heer Van der Staaij dat bij zijn weten kerkelijke ambtsopleidingen niet rechtstreeks door de staat worden gesubsidieerd. Hij zou met subsidiëring daarvan minder moeite hebben dan met subsidiëring van de imamopleidingen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks) complimenteert de minister voor GSI met de nota, omdat daarin het besef doorklinkt dat het noodzakelijk is om migratie en integratie in samenhang te beoordelen en te bestuderen. Voor haar is uitgangspunt in dit debat dat migratie een onomkeerbaar en onvermijdelijk modern verschijnsel is dat zich slechts in beperkte mate laat reguleren. Ervan uitgaande dat migratie slechts in beperkte mate te reguleren is, dient het beleid te worden bepaald door het principiële uitgangspunt dat internationale verplichtingen (EVRM en Vluchtelingenverdrag) dienen te worden nageleefd. Daarmee marchanderen is onverstandig, ook omdat het op termijn leidt tot ongeloofwaardigheid van de Nederlandse binnenlandse verhoudingen. Waar migratie onvermijdelijk en onomkeerbaar is, moeten de voordelen van verdergaande restrictie afgezet worden tegen de nadelen ervan. Verdergaande restricties zullen nadelig kunnen uitwerken op de integratie van mensen die hier zijn. Het MVV-vereiste bijvoorbeeld leidt tot vertragingen, belemmeringen en het gevoel bij mensen dat zij hier niet mogen zijn. De neiging steeds vaker een tijdelijke verblijfsvergunning toe te kennen in plaats van een permanente leidt tot vermindering van de rechtszekerheid en van de noodzaak om te integreren, zoals de ervaring in de jaren zestig en zeventig heeft geleerd. Er mag geen illusiepolitiek worden bedreven en er mogen geen maakbaarheidficties worden gecreëerd. Mevrouw Halsema verbaast zich wel eens over de VVD en het CDA in dezen die de illusie creëren dat de samenleving op wereldschaal maakbaar is en dat wetswijzigingen in Nederland migranten ervan zullen weerhouden zich ergens anders te vestigen of te vluchten.
GroenLinks staat voor dat Nederland pragmatisch erkent dat het een immigratieland is en dat Europa erkent dat het een immigratieregio is. In dat kader zijn snelle asielprocedures van groot belang evenals een specifiek pardon voor mensen wier procedure al heel lang duurt. Het is van groot belang dat gezinsherenigers snel kunnen inburgeren. Mevrouw Halsema zou graag zien dat het debat over de arbeidsmigratie heropend wordt, omdat het van belang is te erkennen dat in een internationale geglobaliseerde samenleving arbeidsmigranten zich in het vrije welvarende Westen zullen willen vestigen, dus ook in Nederland. Het niet legaal mogelijk maken van arbeidsmigratie zal leiden tot een grotere mate van illegaliteit, wat op termijn een grote maatschappelijke prijs heeft en zeer slecht is voor de mensen om wie het gaat. De Wet arbeid vreemdelingen dient in dit kader opengesteld te worden voor hier al verblijvende illegalen. Nu mogen werkgevers wel mensen halen uit hun land van herkomst, maar geen mensen te werk stellen die hier al illegaal wonen. Zij onderschrijft dus niet de stelling van het kabinet in de nota dat de arbeidsmigratie niet moet worden bevorderd. De uitbuiting van illegalen in de Nederlandse samenleving is zorgwekkend. Niet iedere nieuwkomer zal kunnen worden gelegaliseerd en er zal een selectie moeten blijven plaatsvinden, maar degenen die uitgesloten zijn van alle burgerrechten doch hier wel wonen, moeten de mogelijkheid van lotsverbetering hebben, om te beginnen door gebruik te maken van het grondrecht van vereniging en een vakbond te stichten ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden, zoals nu gebeurt. Nederland heeft volgens mevrouw Halsema een verplichting om mensen die zich tijdelijk in Nederland willen verrijken of ontplooien daartoe de kans te geven. Bovendien heeft de Nederlandse arbeidsmarkt mensen nodig, al is het maar om een antwoord te geven op de komende vergrijzing. De Nederlandse samenleving moet open en flexibel blijven, wat niet betekent dat de grenzen maar open moeten worden gegooid. Bij het toelaten moet voorrang worden gegeven aan asielzoekers op grond van de bepaling in het Vluchtelingenverdrag dat mensen nooit mogen worden teruggestuurd naar gebieden waar vervolging te vrezen is.
Het is nodig pragmatisch en realistisch te opereren. Het immigratiebeleid moet daarom aansluiten bij de migratiestromen die er zijn. Dan zal als vanzelf het accent worden verlegd naar de vormgeving van de multiculturele samenleving en naar integratie.
Mevrouw Halsema stelt dat de multiculturele samenleving gegrondvest moet zijn op de universele normen, vastgelegd in het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, de Grondwet en het Wetboek van Strafrecht. De leefregels die naast die universele normen gelden, zijn wat haar betreft niet statisch, maar onderhandelbaar. Met de komst van nieuwe bevolkingsgroepen en bijvoorbeeld de emancipatie van de vrouw kunnen de leefregels in het publieke domein veranderen.
De multiculturele samenleving kent in de ogen van mevrouw Halsema in het beleid drie hoofdelementen: integratie, het aangaan van culturele confrontatie en discriminatiebestrijding. Toelating en inburgering moeten gescheiden blijven. Het recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in het EVRM, is een grondrecht dat niet gebagatelliseerd kan worden. Nederland is in dezen een van de meer restrictieve landen in Europa. Er mag geen extra belemmering bijkomen. Terwijl de VVD overheidsbemoeienis met het privé-leven van Nederlandse staatsburgers zoveel mogelijk wil verminderen, vindt deze partij het acceptabel dat kinderen van migranten maar tot hun twaalfde jaar naar hun ouders mogen komen en dat migranten pas na hun 25ste mogen trouwen. De behoefte van mensen om bij elkaar te zijn, is sterker dan welke regel ook. Vandaar dat mevrouw Halsema vreest voor toeneming van de illegaliteit of vertraging van gezinshereniging en gezinsvorming, wat de integratie in de weg staat, zoals in de jaren zeventig is gebleken. Extra belemmeringen zouden ook grotere afhankelijkheid van de vrouwen van hun echtgenoten creëren, wat haaks staat op de emancipatiedoelstellingen van dit kabinet. De borgsom is dan ook een uitermate slecht idee. De borgsom brengt degenen die zonder geld uit liefde met elkaar willen trouwen in een nadelige positie ten opzichte van diegenen die soms om financiële redenen door hun ouders gedwongen worden met elkaar te trouwen.
Het is in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van mensen om in te burgeren, maar zij moeten daartoe ook de kans krijgen. Dat betekent dat de wachtlijsten weg moeten en dat de inburgeringscursussen geflexibiliseerd moeten worden. De nota bevat weinig concrete overheidsverplichtingen om de inburgering soepeler te laten verlopen. Als de inburgeringsmogelijkheden optimaal zijn, mag inburgering met dwang gepaard gaan: voor wie een inburgeringscursus met goed gevolg heeft afgelegd, is de cursus gratis; wie halverwege uitvalt, moet een deel van de kosten achteraf terugbetalen. Weigert iemand een inburgeringscursus te volgen, dan wordt op de uitkering gekort. Dit is analoog aan de regels voor werkweigering.
Registratie van de derde generatie is een slecht idee. Wie één Turkse grootvader heeft, geldt dan als allochtoon. Vastleggen van etniciteit is alleen acceptabel als een belangrijk maatschappelijk doel wordt gediend, wat in dit geval niet aangetoond kan worden.
Mevrouw Halsema maakt zich zorgen over de positie van de eigen gemeenschappen en de mate waarin de emancipatiebewegingen daarbinnen door de overheid worden gestimuleerd. Er is een nationaal platform opgericht, maar wat is er met de 2 mln gulden gebeurd? Er is slechts sprake van een tijdelijke stimuleringsmaatregel. Het zou jammer zijn als veel ervaringen uit het verleden en waardevolle overlegstructuren zonder meer terzijde zouden worden geschoven. Ook zij is het ermee eens dat er een rijksbijdrage voor de imamopleidingen moet komen. Zij respecteert de vrijspraak van de heer El-Moumni. Dat neemt niet weg dat bij haar zorgen leven over de achtergronden van sommige imams en de mogelijke effecten daarvan op de integratie van de jonge mensen die zij onder hun hoede hebben.
De interculturalisatie van instellingen blijft achter. In wezen wordt ter bevordering van die interculturalisatie in de nota alleen gerept van het schrijven van nieuwe plannen van aanpak. Kan de minister voor GSI concrete maatregelen aan de Kamer voorleggen? Dat de Wet Samen onvoldoende effect heeft, is duidelijk. Mevrouw Halsema verzoekt het kabinet sancties op te leggen aan werkgevers die de doelstellingen van de wet niet naleven. Strafbare discriminatie in de vorm van feitelijke uitsluiting van de arbeidsmarkt en het niet-toelaten tot instellingen wordt onvoldoende vervolgd. Wordt het niet tijd om een landelijke officier van justitie te benoemen om te komen tot een actiever opsporings- en vervolgingsbeleid op dit terrein?
Mevrouw Kant (SP) stelt dat de minister voor GSI zich steeds volop heeft ingezet, maar dat zijn inzet te weinig resultaten heeft opgeleverd. Het heeft de afgelopen jaren ontbroken aan integrale oplossingen. De ideeën en voorstellen waarmee de minister tegen het einde van zijn ambtsperiode is gekomen, spreken haar meer aan dan die van de afgelopen vier jaar. In dit verband noemt mevrouw Kant de discussie die door de heer Van Boxtel als kandidaat-Kamerlid is gestart over artikel 23 van de Grondwet, omdat hij een verband ziet met de problemen van segregatie in het onderwijs. Zij is wel teleurgesteld over het ontbreken in de nota van oplossingen voor het verschijnsel segregatie. Helaas ontbreekt nog steeds een concreet plan om segregatie in het onderwijs tegen te gaan, maar dit kabinet ervaart de noodzaak van gemengd onderwijs als urgenter dan voorgaande kabinetten en onderneemt ook stappen op dit punt. In een brochure wordt gemeenten een handreiking geboden inzake de wijze waarop actief kan worden ingespeeld op segregatie in het onderwijs. Uit een onderzoek naar de schoolkeuze in de multi-etnische samenleving blijkt dat schooldirecteuren segregatie in het onderwijs verwerpen. Waarom worden gemeenten niet meer van rijkswege gestimuleerd tot meer spreiding in het onderwijs? Ouders die hun kind naar een school van een bepaalde bijzondere signatuur laten gaan, kunnen een beroep doen op een leerlingenvervoerregeling. Waarom zou een allochtone ouder die kiest voor gemengd onderwijs geen aanspraak kunnen maken op zo'n regeling? Het Rijk zou gemeenten daarvoor het nodige budget moeten geven.
De gedachte achter de borgsom, namelijk dat het een stimulans is om de inburgeringscursus af te maken, spreekt mevrouw Kant aan, maar zij is er niet gelukkig mee dat de borgsom een rem zou kunnen zijn op het trouwen met een partner uit het land van herkomst, wat gegeven de hoogte ervan zeker het geval zal zijn. In allochtone kringen wordt al gesproken van invoerrechten. Als zo'n borgsom al zou worden ingevoerd, zou die op z'n minst inkomensafhankelijk moeten zijn. Op dit moment is de kwaliteit van inburgeringscursussen zo slecht dat het een schande is om over een borgsom daarvoor te praten. Er zal eerst voor moeten worden gezorgd dat er goede inburgeringscursussen komen waar mensen echt Nederlands leren; cursussen die flexibel zijn en geen uitval kennen doordat de oorzaken daarvan zijn weggenomen. In Denemarken is er een grote differentiatie in inburgeringscursussen.
Zij steunt de suggestie van mevrouw Verburg om na te gaan of het mogelijk is mensen in het land van herkomst alvast een inburgeringscursus te laten volgen. Dat is overigens een heel andere benadering dan de CDA-fractie eerder ten beste gaf en die niet door haar werd gesteund.
Mevrouw Kant vindt het teleurstellend dat het kabinet niet geporteerd is voor de mogelijkheid van dubbele nationaliteit. De mogelijkheid de oorspronkelijke nationaliteit te behouden, maakt het mensen gemakkelijker voor de Nederlandse nationaliteit te kiezen. Zij vindt trouwens dat het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit gratis zou moeten zijn. Zij onderschrijft de opmerking van mevrouw Halsema dat het registreren van de derde generatie niet gewenst is.
De allochtonen hebben een inhaalslag uitgevoerd op de arbeidsmarkt, maar gevreesd moet worden dat zij op het moment dat de werkgelegenheid krimpt als eersten zullen worden ontslagen. Zouden de subsidies die werkgevers krijgen voor het in dienst nemen van langdurig werklozen niet moeten worden ingezet voor scholing van die mensen ter verbetering van hun toekomstperspectief? Veel allochtonen zitten min of meer gevangen in gesubsidieerde arbeid en stromen niet door naar ander werk. Waarom zou dat maatschappelijk nuttig werk niet gewoon fatsoenlijk betaald kunnen worden, zodat deze mensen een betere maatschappelijke positie verkrijgen?
Mevrouw Kant is het eens met de terughoudendheid in de nota ten aanzien van arbeidsmigratie. Het belangrijkste bezwaar ertegen is dat arbeidsmigratie leidt tot een braindrain uit de landen van herkomst. Bovendien staan in Nederland nog velen aan de kant en zou moeten worden geïnvesteerd in het (weer) aan het werk krijgen van die mensen. Zij onderschrijft niet de analyse van mevrouw Halsema ten aanzien van arbeidsmigratie, maar is wel voor een specifiek pardon voor de witte illegalen die al lang in Nederland verblijven. Die zullen dan een legale plaats op de arbeidsmarkt moeten kunnen verwerven. Mevrouw Kant is uiteraard voor het aanpakken van werkgevers die profiteren van illegale arbeid. Zij is wat terughoudender over aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen dan mevrouw Halsema, omdat zij eerst wel eens wil weten wat daarvan precies de consequenties zouden zijn.
Is het waar dat een twintigtal multinationals druk uitoefent op het kabinet om een soort spoedloket te openen voor arbeidsmigratie van hoog opgeleide allochtonen? Mevrouw Kant zou daar ernstig bezwaar tegen hebben.
Tot slot wijst zij op het feit dat de stichting Averroès in financiële problemen is gekomen, waardoor belangrijke expertise dreigt te verdwijnen.
De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid heeft brede steun geproefd voor de ketenbenadering immigratie en integratie. In de nota Kansen krijgen, kansen pakken is geconstateerd dat Nederland de facto een immigratieland is met een restrictief toelatingsbeleid. Het leidend thema in de huidige discussie is hoe ervoor te zorgen dat mensen zo snel mogelijk het actieve burgerschap wordt bijgebracht, het democratisch besef van wat in deze samenleving gewenst is, om hen vervolgens in vrijheid in Nederland de eigen culturele identiteit te kunnen laten beleven. Het is waar dat het in de keten nog niet allemaal perfect gaat. Het kabinet heeft de afgelopen periode vooral gefocust op de sociaal-economische accenten in het integratiebeleid, zoals iedereen wilde in verband met de enorme werkloosheid. Het is zeer verheugend dat het is gelukt in dezen een grote sprong vooruit te maken. Ook het opzetten en uitbouwen van de inburgering is een majeure operatie geweest. Er moest een gecompliceerde uitvoeringsorganisatie worden opgezet samen met gemeenten, ROC's en andere instellingen. Daarbij werd gefocust op opvoeders, werkzoekenden en aansluiting bij de SUWI-operatie. Natuurlijk zijn er nog veel verbeteringen mogelijk, maar door wat er al is gerealiseerd, kan de hele keten beter functioneren. De Kamer is overigens zelf in belangrijke mate debet aan bijvoorbeeld de uitbreiding op het dossier oudkomers.
De nadruk op de sociaal-economische component heeft ertoe geleid dat de sociaal-culturele component misschien, ook in de Kamer, te weinig ten fundamente is bediscussieerd in het kader van de samenhang tussen immigratie en integratie. Inderdaad staan de kranten daar vol van en praten de mensen op straat daarover. Welke opvattingen heeft men over elkaar? Hoever gaat de verdraagzaamheid? Hoe interpreteert men het normenkader van de Nederlandse wetgeving? Hebben mensen van buiten Nederland die hier lang of kort aanwezig zijn echt dezelfde burgerschapsrechten als aan autochtonen zijn toegekend? De komende periode zal de discussie hierover diepgaand moeten worden gevoerd. Een kabinet steunt natuurlijk op een coalitie, maar is er altijd voor het algemeen belang en zal altijd het belang van de wet moeten hoeden. Daarbij zal men zich moeten realiseren dat iedere wet, ook de Grondwet, de neerslag is van wat er in de maatschappij leeft en via het politieke discours wordt vastgelegd. Dat bedoelt de bewindsman als hij zegt dat de wetten ononderhandelbaar zijn buiten het democratisch proces. Daarbinnen is alles bespreekbaar. Die weg zal moeten worden geleerd aan wie van buiten Nederland komt, met name aan mensen afkomstig uit landen waarin de religie dominanter is dan de staatsstructuur of geen scheiding bestaat tussen kerk en staat. Die weg is in het verleden al op verschillende dossiers gevolgd. De Wet op de lijkbezorging is bijvoorbeeld aangepast om bepaalde begrafenisrituelen van andersgelovigen mogelijk te maken. Het burgerschap moet centraal worden gesteld en tot leidraad worden gemaakt van de hele keten.
Bij de formatie zal worden beslist of het vreemdelingendossier in één hand komt. Dit kabinet is er gelukkig in geslaagd al een aantal onderdelen bij elkaar te brengen, maar het kan nog beter, aldus de minister.
De borgstelling is niet bedoeld als rem op gezinsvorming via het uit het buitenland halen van een man of vrouw. Het is de bedoeling al bij de aanvrage van gezinsvorming betrokkenheid te creëren door als het ware de in de WIN vastgelegde inburgeringsverplichting voor iemand die al in Nederland is, te verplaatsen. Het kabinet voelt niet voor differentiatie van het borgstellingsbedrag naar rato van inkomen. Uitgegaan wordt van de helft van de kosten van de cursus. Dat bedrag kan bij een bank worden geleend en wordt teruggegeven op het moment dat de cursus is afgerond. Het is waar dat de inburgeringscursussen nog niet vlekkeloos zijn, maar daaraan wordt gewerkt. Er komen steeds meer maatwerkcursussen voor hoogopgeleiden en analfabeten. In de volgende kabinetsperiode zal ter discussie staan of er een wettelijke regeling moet komen waaronder oud- en nieuwkomers samengebracht worden. Daar is een interdepartementaal beleidsonderzoek naar gaande.
De borgstelling zal moeten worden ingebed in de vreemdelingenwetgeving. Bij de MVV-aanvraag zal de kwitantie van de betaling van de borgsom moeten worden overgelegd. Ook zal de terugbetaling na afronding van de inburgeringscursus worden geregeld. Dit punt is uiteraard bekeken door de eigen juristen van het ministerie, ook in het kader van het EVRM. Bij de aanpassing van de vreemdelingenwetgeving moet het normale wetgevingstraject worden gevolgd, wat ook betekent dat de Raad van State om advies moet worden gevraagd.
De borgsom zal worden terugbetaald indien de overkomende partner het verplichte traject heeft doorlopen. Dat geldt ook bij niet-verwijtbare uitval. Het WIN-traject is een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting. Op een later moment zou het interessant zijn om te debatteren over de effectiviteit van de 600 uur in relatie tot de verschillende streefniveaus.
Het kabinet is van mening dat € 3300 haalbaar moet worden geacht. In de WIN zijn de onderdelen van het programma voorgeschreven. Het totale budget hiervoor op de begrotingen van OCW en VWS wordt bepaald aan de hand van een soort normbedrag. Op dit moment is dat € 6600, geïndexeerd. Psychologisch gezien lijkt het de minister niet verstandig om dat gehele bedrag als borgsom te vragen en dan maar de helft terug te betalen. De borgsom moet een prikkel zijn tot bewustwording van het feit dat men zo'n cursus moet volgen als eerste stap op weg naar integratie. Vandaar dat het onterecht is te spreken van een bruidsschat. De terugbetaling zal via een centraal punt moeten geschieden. De wijze van innen en terugbetalen moet nog worden uitgewerkt.
Als de aanvrager niet aan het middelenvereiste voldoet, wordt de aanvraag volgens de Vreemdelingenwet alleen ingewilligd indien er bij afwijzing sprake is van schending van het EVRM. Bij gezinsvorming is daarvan doorgaans geen sprake. Uiteindelijk kan natuurlijk een uitspraak van de rechter worden gevraagd. Zolang de partnerkeuze niet onmogelijk wordt gemaakt, mogen er in het kader van het EVRM wel degelijk voorwaarden worden gesteld.
Op de top van Laken is besloten dat de Europese Commissie met een nieuwe ontwerprichtlijn over immigratie zal komen. Die is de lidstaten nog niet aangeboden. Het gaat nu eenmaal om een terrein waarop harmonisatie niet eenvoudig is. Het is verheugend dat in steeds meer lidstaten de gedachte veld wint dat het migratiebeleid ook moet worden benaderd vanuit de integratie-invalshoek.
In 1998 zijn 18 000 personen op grond van gezinsvorming toegelaten van wie er 16 000 inburgeringsplichtig waren. De WIN-plicht geldt niet voor EU-onderdanen die naar Nederland komen. Het kabinet verwacht dan ook dat de borgstellingsmaatregel als prikkel effectief zal zijn.
Steeds meer moet worden toegewerkt naar een goed sluitende keten. Het met elkaar in verband brengen van immigratie en integratie is daarvoor een basisvoorwaarde.
In 2000 heeft de heer De Hoop Scheffer in een plenair debat voorgesteld over te gaan tot inburgering in het land van herkomst, maar hij kreeg daarvoor geen steun. De minister acht dat voorstel bijna onuitvoerbaar. Het zou discriminatoir zijn om hierover, zoals mevrouw Verburg voorstelde, met Turkije en Marokko te praten en niet met andere landen. Bovendien wenst hij geen inmenging van landen van herkomst in het integratiebeleid, omdat dit een eigenstandige Nederlandse verantwoordelijkheid is. Sommige landen proberen trouwens nu al het beleid in Nederland te beïnvloeden. De poging om de inburgering op de Antillen op te zetten, is geen succes geworden. Dat geldt ook voor de taalcursussen die werkgevers hebben georganiseerd voor groepen verpleegkundigen in het buitenland. Het kabinet staat niet voor groepen verpleegkundigen naar Nederland te halen, indien zij in hun land van herkomst nodig zijn. Om mensen van elders hier een plek te laten krijgen, is meer nodig dan een inburgeringscursus. Het gaat er niet alleen om mensen die hier komen allerlei plichten op te leggen. Het klimaat en de ontvangstbereidheid van de ontvangende samenleving zullen ook moeten worden verbeterd. Niet voor niets wordt de imagocampagne «Ook voor anderen kan veel veranderen» gevoerd.
Het kabinet heeft vorig jaar ingezet op het creëren van duale trajecten. Taal en werk is de beste combinatie voor inburgering.
Bij de nieuwe Vreemdelingenwet, dus vrij recent, heeft het kabinet gekozen voor het ophogen van het middelenvereiste bij gezinshereniging en -vorming naar 100% van de bijstandsnorm. Of verhoging tot 130% van de bijstandsnorm een effectieve maatregel kan zijn, zal door een volgend kabinet moeten worden bepaald.
Naar aanleiding van de verwijzingen naar Denemarken merkt de minister op dat Nederland op dit terrein vooroploopt, maar dat hij buitenlandse partners altijd eerlijk vertelt wat er nog niet goed gaat. Denemarken is in dezen bezig op een met Nederland vergelijkbare wijze. Ook in Denemarken was men begonnen met vrij starre cursussen en is men gaan flexibiliseren. De bewindsman is niet voor het verhogen van de minimumleeftijd voor gezinsvorming tot 25 jaar. In Nederland mag men immers met 18 jaar trouwen.
Wanneer de staatssecretaris van Justitie weer voldoende hersteld is om met de Kamer in discussie te gaan, kan haar de vraag worden voorgelegd of Nederland net als Duitsland de leeftijdsgrens moet verlagen tot twaalf jaar voor kinderen die in het kader van gezinshereniging naar Nederland komen. Er is overigens in Duitsland een heftige staatsrechtelijke discussie gaande over het al dan niet aangenomen zijn van het wetsvoorstel waarin dat is opgenomen. Duitsland kampt met het probleem van de Aussiedler, mensen uit het voormalig Oostblok van Duitse origine. Duitsland heeft al honderdduizenden Aussiedler opgenomen. Vandaar de debatten daar over aanvullende taaleisen. Het Nederlandse inburgeringssysteem heeft overigens model gestaan voor de verdere stappen die men in Duitsland op het gebied van integratie wil zetten.
Waar Nederland meerdere samenlevingsvormen kent, zal daarmee rekening moeten worden gehouden in het gezinsherenigings- en -vormingsbeleid. Deze gelijkstelling vloeit rechtstreeks voort uit artikel 1 van de Grondwet. De minister is blij dat Nederland vervolgde homoseksuelen onderdak heeft kunnen bieden, maar beaamt dat men ook in dat kader attent moet zijn op mogelijk misbruik.
Nederland kent geen gedwongen spreidingsbeleid. Er wordt alles aan gedaan, ook via het grotestedenbeleid en de stedelijke vernieuwing, om in wijken te komen tot meer differentiatie van woningen om segregatie te voorkomen en om scholen toegankelijker te maken. De afgelopen jaren is de autochtone middenklasse systematisch vertrokken uit bepaalde delen van de stad. Geprobeerd moet worden de er nu wonende autochtone middenklasse voor de steden te behouden. Dat betekent investeren in goede scholen, groenvoorzieningen, speelruimte voor kinderen en dergelijke. De stadsbesturen die via het grotestedenbeleid meer mandaat hebben gekregen om dat beleid waar te maken, zullen daarop moeten worden afgerekend.
In de nota is niet gerept van achterstandenbeleid, maar van integratiebeleid. Het gaat om een meerzijdig proces waarbij allochtone en autochtone bewoners moeten leren goed met elkaar samen te leven. Diversiteit leidt niet tot minder eigen identiteit, omdat diversiteit slaat op hoe de samenleving er uitziet en omdat eenieder in Nederland volop ruimte heeft en had voor eigen identiteit.
Het rapport-Van de Bunt heeft een goede handreiking geboden om het functioneren van het LOM effectiever te maken met behoud van de mogelijkheid van bilaterale of trilaterale gesprekken van vertegenwoordigende groepen. Afgesproken is dat meer zal worden overlegd met jongeren uit hun achterban. Er moet een beter beeld ontstaan van wat het kabinet met het LOM bespreekt en van de rol van FORUM in relatie tot de zelforganisaties. De LOM-partijen en de minister en zijn ambtenaren zijn volop bereid de aanbevelingen in het rapport uit te voeren. Op het moment dat er een representatieve Chinese vertegenwoordiging is, zal die tot het LOM toetreden.
Het instellen van een afzonderlijk adviesorgaan als een raad voor de integratie zou strijdig zijn met het huidige kabinetsbeleid tot versobering van het aantal adviesorganen. Bovendien is de bewindsman van mening dat de bestaande algemene adviesorganen als eerste gehouden zijn het integratieaspect permanent in hun adviezen te betrekken. Dat zou vele malen effectiever zijn dan zo'n afzonderlijke raad.
Dat de interculturalisatie van adviesorganen grote aandacht moet hebben is in een debat met de Tweede Kamer op 29 januari jl. al opnieuw benadrukt. Bij vacatures zullen adviesorganen actief in die richting moeten zoeken. Daartoe kunnen zij putten uit een databank bij het ministerie.
De minister is blij met het rapport over Molukse jongeren. Hij sprak de hoop uit dat de kabinetsattitude richting de Molukse gemeenschap in Nederland niet als kil wordt ervaren. Het ministerie van OCW heeft over dit rapport overlegd met het Landelijk Overleg Welzijn Molukkers. Men zei met het rapport uit de voeten te kunnen. De bewindsman is van mening dat gemeenten beter moeten toezien op het goed functioneren van onderwijsinstellingen binnen hun grenzen in relatie tot de Molukse gemeenschap. Op zijn agenda staat een overleg met burgemeesters van Molukkersgemeenten over hun rol bij het voorkomen van gebrek aan aandacht voor en uitval van Molukse leerlingen en over de mogelijkheid de Molukse gemeenschap de helpende hand te bieden in het proces dat voortvloeit uit het Malino-akkoord. Dat akkoord is een eerste stap op weg naar verzoening en wederopbouw op de Molukken.
Het kabinet wacht op een advies van de VROM-Raad over multicultureel bouwen. Uit onderzoek is overigens gebleken dat er niet zoveel verschillen bestaan tussen wat de onderscheiden groepen willen. Het is fascinerend om te zien dat veel Surinamers die uit Amsterdam-Zuidoost naar Almere of Lelystad waren vertrokken terug willen na het vervangen van de flats door prachtige woningen met veel buitenruimte.
In de nota is verwezen naar de nota CRIEM en de daarover gevoerde debatten. Vandaar dat in de nota niet opnieuw uitvoerig is ingegaan op criminaliteit, preventie en repressie ofschoon die grote aandacht krijgen. In 54 gemeenten starten nu projecten in het kader van CRIEM. Daarvoor is 144 mln gulden beschikbaar. Dat er meer moet gebeuren dan in het verleden het geval was, is duidelijk. Ieder bericht over oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen in de criminaliteit is slecht voor de beeldvorming over die groepen en voor de integratiebereidheid over en weer. De in het CRIEM-debat aangenomen moties zijn onder de aandacht van de gemeentebesturen gebracht.
Over een generaal of specifiek pardon voor mensen die al jaren in procedure zijn, is gisteren met de staatssecretaris van Justitie gesproken. De Kamer zal zich moeten uitspreken over de daarbij ingediende moties. Het kabinet is niet ongevoelig voor vreselijke toestanden die er kunnen zijn, maar vindt dat heel duidelijk moet worden gemaakt wat het beleid is.
Interculturalisatie in Nederland zal voortdurend op de agenda moeten staan, maar wettelijk afdwingen stuit op allerlei problemen. In de convenanten met de grote bedrijven worden ook afspraken gemaakt over doorstroming, het wegnemen van glazen plafonds en dergelijke. De minister heeft de secretarissen-generaal van de departementen zelf verantwoordelijk gemaakt voor het minderhedenpersoneelsbeleid. Dankzij een verbeterd stagiairtraject krijgen veel meer mensen uit minderheidsgroepen een kans op een baan bij de rijksoverheid. Het kabinet is tevreden over de uitvoering van de Wet SAMEN. Steeds meer worden jaarverslagen gedeponeerd. Met die publieke gegevens in de hand, kan de rijksoverheid effectievere afspraken met de bedrijven maken over het te voeren personeelsbeleid. De voorloper van deze wet werkte door de vele registratieverplichtingen eerder averechts dan dat hij bijdroeg aan een goed integratiebeleid. Het kabinet beraadt zich over nut en noodzaak van registratie van de etnische afkomst. Het kabinet vindt het wenselijk de vinger aan de pols te houden, omdat het op terreinen als onderwijs en arbeidsmarkt van belang is en omdat het van belang zou kunnen zijn op het terrein van criminaliteit. Het kabinet overlegt met het CBS over de beste registratievorm. Gedacht wordt aan een demografische mogelijkheid tot volgen, maar niet in relatie met het GBA. Soms kan men het gevoel hebben dat registratie tot stigmatisering leidt, maar anderzijds wordt door etnische groepen zelf bijvoorbeeld op het gebied van de volksgezondheid gevraagd om hen te volgen, omdat dit inzicht kan geven in allerlei patronen.
Na overleg met zijn collega van OCW zal de minister schriftelijk antwoorden op de vraag of allochtone ouders voor hun kind aanspraak kunnen maken op regelingen voor leerlingenvervoer.
De overheid is op dit moment al financieel betrokken bij het mogelijk maken van opleidingen voor geestelijke bedienaren. Vandaar dat het kabinet zich heeft afgevraagd of dat ook zou moeten bij imamopleidingen. Een commissie onder voorzitterschap van de heer De Ruiter zal voor de zomer advies uitbrengen over de vorm waarin dat zou moeten gebeuren. Als het advies er is, zal dat voorzien van een kabinetsstandpunt aan de Kamer worden toegezonden. Ook de minister respecteert de rechterlijke uitspraak over de heer El-Moumni.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst erop dat in 1994 26% van de etnische minderheden werkloos was en op dit moment ongeveer 10% werkloos is. Volgens internationaal onderzoek is de arbeidsmarkt in Nederland een van de best werkende van Europa. De Nederlandse economie is relatief sterk in vergelijking met de economie van andere landen. De prognoses voor de komende zes, zeven jaar tonen een arbeidsmarkt die volop kansen biedt, mede vanwege de vergrijzing. Uitgangspunt van het arbeidsmarktbeleid is: wie kan werken, moet werken. Wie hulp nodig heeft, wordt volop ondersteund. Deze sluitende aanpak geldt voor allochtonen en autochtonen. Wel zijn er de afgelopen jaren speciale programma's ontwikkeld en afspraken met het bedrijfsleven gemaakt om de achterstand van allochtonen op de arbeidsmarkt weg te nemen. Deze succesvolle initiatieven zullen worden voortgezet. De bewindsman heeft de Kamer gisteren het Plan van aanpak arbeidsmarktpositie hoger opgeleide vluchtelingen gezonden. Daarin is ook opgenomen dat het CWI mede zal worden belast met het traject inzake diplomawaardering. Het plan omvat een compleet pakket aan voorstellen, een ketenbenadering beginnend bij de asielaanvraag en doorlopend tot instroming in een baan. Overigens blijkt 93% van de niet-werkende werkzoekende vluchtelingen in fase 3 of 4 te vallen, dat wil zeggen dat zij een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Dat heeft onder andere te maken met de vraag op de Nederlandse markt en de taalachterstand van de betrokkenen. Daarom zijn in een vroeg stadium adequate aanpassings-, scholings- en trainingsprogramma's nodig. Als de opleidingseisen en geschatte kansen op succes met aanvullende opleidingen worden ingecalculeerd, wordt de kans vergroot dat een hoger opgeleide vluchteling snel aan het werk komt.
In de uitvoerige discussie met de Kamer over de terughoudendheid van het kabinet inzake arbeidsmigratie bleek de fractie van mevrouw Halsema een afwijkende positie in te nemen. Het door haar beoogde zal evenwel averechts werken. In Nederland zijn 700 000 mensen die direct of indirect met steun inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. De inzet van het kabinet richt zich primair op die groep. Op basis van de Wet arbeid vreemdelingen wordt een terughoudend beleid gevoerd. Pas nadat wervingsinspanningen in achtereenvolgens Nederland, de Europese Unie en de in het kader van Europese Economische Ruimte toetredende landen geen succes hebben opgeleverd, mogen werkgevers op zoek naar werknemers in derde landen. Het kabinet laat zich niet door multinationals onder druk zetten. Wel wordt gekeken naar de mogelijkheid administratieve procedures te versnellen. De wet is pragmatisch en egocentrisch en kent internationale solidariteit. De wet is pragmatisch, omdat personeel dat op de Nederlandse arbeidsmarkt te vinden is niet elders vandaan wordt gehaald. De wet is egocentrisch omdat als schaars personeel hier en in de rest van Europa niet te vinden is, er elders naar mag worden gezocht. De internationale solidariteit blijkt uit de afgifte van ongeveer 30 000 tewerkstellingsvergunningen op allerlei terreinen.
Het zou buitengewoon slecht zijn om een ander beleid te voeren ten aanzien van illegalen. In de eerste plaats zijn er illegalen in Nederland, omdat zij denken dat er werk voorhanden is. Veelal worden zij tewerkgesteld door niet-bonafide werkgevers die hen flink uitbuiten. Die moeten keihard worden aangepakt. Op het moment dat elders duidelijk is dat er niet veel kans is op werk hier, zal de aantrekkingskracht van Nederland op illegalen sterk verminderen. Vandaar dat absoluut niet moet worden gesproken over het op enigerlei wijze legaliseren van illegalen. Duidelijk moet worden gemaakt dat hier alleen legaal kan worden gewerkt op basis van de Wet arbeid vreemdelingen. Vandaar dat het kabinet hard inzet op bestrijding van de illegaliteit en het aanpakken van de betrokken werkgevers.
Asielzoekers zijn vluchtelingen, behoren dat althans te zijn. Vluchtelingenbeleid en arbeidsmarktbeleid zijn twee verschillende zaken. In een uitvoerige discussie over de mogelijkheid van asielzoekers om betaald werk te verrichten heeft de meerderheid van de Tweede Kamer zich ervoor uitgesproken dat een asielzoeker gedurende de asielprocedure maximaal 12 weken per 52 weken betaald mag werken. Dit kabinet houdt het daarbij.
De Raad voor Werk en Inkomen heeft recentelijk een advies uitgebracht over gesubsidieerde arbeid. Het kabinet moet nog komen met een reactie op dat advies, dat mede de suggestie behelst om een deel van de gesubsidieerde arbeid om te zetten in reguliere arbeid. (De nadere gedachtewisseling die op 11 april in een procedurevergadering was gepland voor 17 april is niet doorgegaan als gevolg van het aftreden van het kabinet op 16 april.)
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Cloe
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
Swildens-Rozendaal
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Van de Camp
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Terpstra
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Gier
Samenstelling:
Leden: Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie), Pitstra (GroenLinks) en Horn (PvdA).
Plv. leden: Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Van Gent (GroenLinks ), Poppe (SP), Van Splunter (VVD), Nicolaï (VVD), Wijn (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Rabbae (GroenLinks) en Kuijper (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP) en Wijn (CDA).
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Çörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).
Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Çörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).
Samenstelling:
Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Van Lente (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA) en Bolhuis (PvdA).
Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Hamer (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28198-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.