28 192
Drugssmokkel Schiphol

nr. 11
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 april 2002

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 28 maart 2002 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over: – de brief d.d. 26 maart 2002 inzake Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol (28 192, nr. 9).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Oven (PvdA) stemt in met het voornemen om «pre flight»-controles te gaan uitvoeren en gerichte en intensieve controles te gaan uitvoeren op nader te bepalen binnenkomende vluchten. Vraag is nog wel op welke vluchten deze maatregelen betrekking hebben en wat die intensivering precies zal inhouden. Bij het voornemen om min of meer bewust doorgang te verlenen aan personen van wie men weet of vermoed kan worden dat zij drugs in of op zich dragen, teneinde bij de bezorgadressen te komen, moeten echter enige kanttekeningen geplaatst worden. Gaat de minister ervan uit dat hij daarmee ook zicht kan krijgen op de leveranciers? De koeriers zijn slechts tussenpersonen, maar de distributeurs zullen veelal direct contact hebben met de leveranciers die over het algemeen in Zuid-Amerika en vooral in Curaçao te vinden zijn. Zal een intensievere samenwerking met Aruba en met name de Nederlandse Antillen er inderdaad toe leiden dat niet alleen de distributeur, maar ook de leverancier wordt aangepakt?

In het eerste lid van artikel 126ff van het Wetboek van Strafrecht wordt doorlaten verboden, maar in het tweede lid is een uitzonderingsclausule opgenomen op grond waarvan de officier van justitie kan bepalen dat inbeslagneming niet verplicht is. Op grond van de uitspraak van het hof van Den Bosch in de Coketaxi-zaak stelt de minister dat artikel 126ff niet van toepassing is, als opsporingsambtenaren slechts de aanwezigheid van drugs vermoeden. De Hoge Raad zal hier in april echter ook nog een uitspraak over doen. Bovendien is het verschil tussen vermoeden en weten heel klein, zeker als het gaat om bolletjesslikkers. Waarschijnlijk zullen de meeste bolletjesslikkers op grond van de uitspraak van het hof van Den Bosch onder het vermoeden gaan vallen, waardoor deze mensen, teneinde een betere informatiepositie te verwerven, gevolgd kunnen worden zonder dat de officier van justitie zich hierover heeft uitgesproken.

Het gevaar bestaat echter dat de doorgelaten drugs op de markt komen en dus de volksgezondheid bedreigen en dat er een zekere verloederende werking van uitgaat in de richting van het opsporingsapparaat. Naar aanleiding van het rapport van de commissie-Van Traa is gesteld dat, als er drugs doorgelaten worden, dit transparant en gecontroleerd moet geschieden. Daarom is het Wetboek van Strafrecht ten tijde van de behandeling van de Wet BOB (bijzondere opsporingsbevoegdheden) zo geamendeerd dat de officier van justitie bevel moet geven voor het doorlaten van drugs en dat de officier van justitie hiervoor voorafgaand instemming van het college van procureurs-generaal moet hebben. Ten aanzien van mensen van wie alleen vermoed wordt dat zij drugs in of bij zich dragen, zou zoveel mogelijk dezelfde procedure gevolgd moeten worden als ten aanzien van degenen van wie die wetenschap bestaat. Dat kan door die gevallen te registreren en te binden aan een vrij strakke instructie van de betrokken officier van justitie. De minister zou deze gang van zaken na drie maanden moeten evalueren en de Kamer van het resultaat daarvan op de hoogte moeten stellen.

De samenwerking met Curaçao blijft aanleiding geven tot zorgen. Nadat de minister had aangegeven dat hij in april opnieuw hierover zou spreken met minister Martha, heeft de advocaat-generaal van Curaçao meegedeeld dat hij niet beschikt over de benodigde scanapparatuur. Daarbij komen nog de berichten van hedenmorgen dat de douane op Curaçao en Bonaire nogal corrupt zou zijn en dat een rapport hierover al vijf maanden in de kast zou liggen. Kent de regering wel voldoende urgentie toe aan het aanhalen en uitdiepen van de op dit punt essentiële samenwerking in Koninkrijksverband? Verder is het de vraag in welke orde van grootte er gedacht moet worden bij het doorlaten en of het hierbij uitsluitend gaat om een intensivering van de opsporingsinspanning. Mensen mogen namelijk niet worden doorgelaten, omdat er onvoldoende capaciteit is. Wordt er trouwens nog ingegrepen, wanneer er sprake is van de door de minister in zijn brief beschreven tweede en vierde situatie en, zo ja, wanneer? Tot slot wil de heer Van Oven weten wat het aansprakelijkheidsrisico is, wanneer iemand na doorgelaten te zijn, door het knappen van een bolletje komt te overlijden, en of het geen aanbeveling verdient om een checklist op te stellen voor situaties waarin mensen bewust worden doorgelaten. In beginsel is hij overigens overtuigd van de noodzaak om hiertoe over te gaan, omdat de stroom anders uiteindelijk onbeheersbaar zal blijken te zijn.

De heer Rietkerk (CDA) wil weten of in de praktijk al sprake is van de in de brief beschreven situatie. Het lijkt het meest effectief te zijn om bolletjesslikkers tegen te houden, voordat zij in het vliegtuig stappen, maar daarvoor moeten wel menskracht en scanapparatuur aan de Antillen geleverd worden. Intensieve samenwerking is dus noodzakelijk. In dit verband is het de vraag of de minister al eerder door minister Martha is geïnformeerd over het feit dat zo'n 50% van de ambtenaren op de Antillen corrupt zou zijn en dat een rapport hierover al maanden in een la ligt. Aangezien er nog steeds honderden drugskoeriers niet worden aangehouden, stelt de minister in zijn brief een aantal extra maatregelen voor. Waarom worden de «pre flight»-controles echter bij wijze van proef uitgevoerd? Verder is het de vraag wat er nieuw is aan het uitvoeren van gerichte en intensieve controles op binnenkomende vluchten.

Het aanpakken van criminele organisaties in Nederland en het onderscheppen van geldstromen verdient steun, maar roept nog wel enkele vragen en opmerkingen op. Om te beginnen, is het de vraag of taxibedrijven betrokken zullen worden bij het verstoren van distributielijnen door de aanpak van bezorgadressen. Er schijnen namelijk taxibedrijven te zijn die middels prijsafspraken met bolletjesslikkers en waarschijnlijk ook de leveranciers daarachter, deel uitmaken van het transport. Waar het gaat om het verschil tussen vermoeden of weten dat er drugs worden vervoerd, moet gesteld worden dat er vaak sprake zal zijn van weten en dat daarom al gauw overgegaan zal worden tot de in de derde en vierde situatie beschreven methode. De heer Rietkerk wil hier dan ook graag meer inzicht in krijgen, mede naar aanleiding van de uitspraak die de Hoge Raad hier binnenkort over zal doen. Kan de minister verder enige toelichting geven op de aansprakelijkheidsrisico's? Door het intensiveren van de controles zal er een groot beslag gelegd worden op de beschikbare politie- en recherchecapaciteit. Dit zal er waarschijnlijk toe leiden dat andere zaken blijven liggen of vertraging oplopen. Heeft de minister hier zicht op en hoe denkt hij hierop te kunnen anticiperen? De heer Rietkerk gaat er trouwens van uit dat de voorgestelde extra maatregelen niet ingegeven zijn door een capaciteitstekort.

De heer Dittrich (D66) merkt op dat de minister met extra maatregelen komt, omdat de tot nu toe getroffen maatregelen nog niet tot het gewenste effect hebben geleid. Het is echter vreemd dat de «pre flight»-controles middels een proefproject zullen worden uitgevoerd. Waarom worden die controles niet standaard uitgevoerd? Verder worden er al gerichte en intensieve controles uitgevoerd op binnenkomende vluchten. De vraag is dus waarom dit wordt aangekondigd als extra maatregel. De situatie op de Antillen blijft zorgwekkend, evenals de traagheid in de gesprekken tussen de minister en minister Martha. Het mag dan wel zo zijn dat de gesprekken over het leveren van scanapparatuur binnen twee weken moeten zijn afgerond, maar het gaat er natuurlijk om wanneer die apparatuur in de praktijk gebruikt kan worden. Hopelijk zullen de gesprekken met minister Martha begin april tot resultaten leiden.

Het is de vraag of de vier in de brief genoemde methoden om criminele organisaties in Nederland aan te pakken en geldstromen te onderscheppen, dat doel ook dichterbij zullen brengen. Het mag in ieder geval niet zo zijn dat er, omdat er bijvoorbeeld op Schiphol te weinig personeel is, in een soort vlucht naar voren naar dit soort methodes gezocht wordt. In het vorige AO heeft de minister trouwens gezegd dat uitgezocht moest worden wie aansprakelijk is, als een bolletje knapt nadat iemand is doorgelaten, maar daar is in de onderhavige brief niets over terug te vinden.

Ten aanzien van de vier voorgestelde methoden gaat het in wezen om de vraag wat het verschil is tussen weten en vermoeden. De Kamer heeft indertijd gepoogd om dit verschil te verhelderen. Immers, als elk vermoeden gelijkgesteld wordt met weten, wordt het opsporingsapparaat wel aan een heel zware procedure onderworpen. In de praktijk is het echter heel moeilijk om een onderscheid aan te brengen tussen vermoeden en weten. Daarom zullen de voorgestelde methoden een zware toets moeten doorstaan. De Hoge Raad zal zich hier nog over buigen, maar toch is het interessant om nu al te horen hoe de minister hierover denkt. In de discussie over het amendement dat destijds terzake is ingediend, is gesteld dat, als een ambtenaar het had kunnen weten, ervan uitgegaan moet worden dat hij het wist. Op zichzelf is dat terecht, omdat er anders weer een constructie bedacht moet worden op grond waarvan gezegd kan worden dat hij het wist. Het moet echter wel zo zijn dat hij het «in redelijkheid» had kunnen weten. Het is overigens de vraag of de uitspraak van het hof in Den Bosch wel goed vertaald is in de brief van de minister.

De vierde methode houdt in dat ondanks de wetenschap dat er drugs worden vervoerd, betrokkene bewust niet wordt aangehouden om de informatiepositie te verbeteren. Dan wordt er echter heel erg onbepaald en ongericht te werk gegaan. De heer Dittrich zou er dan ook moeite mee hebben, als de mogelijkheden daartoe uitgebreid worden. Het doel om organisaties hiermee een korte klap toe te brengen, kan namelijk ook bereikt worden door de drugs in beslag te nemen. Daar komt nog bij dat, als drugs worden doorgelaten, het risico groot is dat zij op de markt komen. Toepassing van de vierde methode moet dan ook beperkt worden tot absoluut noodzakelijke acties, waarbij alles in kaart is gebracht en waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij resultaat opleveren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) heeft steeds het standpunt ingenomen dat het oppakken van bolletjesslikkers met een redelijke opsporingsinspanning gepaard mag gaan, maar dat dit niet de allerhoogste prioriteit mag krijgen. Ook nu vindt zij het delict niet ernstig genoeg om de voorgestelde opsporingsinspanningen te rechtvaardigen. Verdere intensivering van de opsporing leidt nu ook tot het overwegen van het al dan niet doorlaten van bolletjesslikkers. Het vage onderscheid tussen vermoeden en weten zal in de praktijk echter problemen opleveren. In de eerste twee in de brief genoemde situaties zou geen sprake zijn van doorlaten, omdat er geen weten is. De opsporingsambtenaar laat echter opsporingsactiviteiten achterwege die het vermoeden hadden kunnen omzetten in een weten. De vraag is dan ook of bij dat vermoeden geen sprake is van subjectief weten. Het doel van doorlaten is het toebrengen van een korte klap, maar betwijfeld kan worden of de inzet van dit opsporingsmiddel proportioneel is tot het doel.

Verder is het de vraag wat het nut hiervan is. Om de drugshandel werkelijk een slag toe te brengen, lijkt het beter om de mensen in de herkomstlanden aan te pakken. Ook heeft mevrouw Halsema er moeite mee dat het gezondheidsrisico dat wordt genomen door mensen met bolletjes in hun buik door te laten, gecalculeerd wordt ten gunste van de rechtshandhaving. Natuurlijk nemen de bolletjesslikkers in eerste instantie zelf dat risico. Het is echter de vraag of het verantwoord is dat de autoriteiten, als zij er weet van hebben dat mensen dodelijke middelen in hun maag hebben, die situatie laten voortbestaan om redenen van opsporing en vervolging, ook al omdat het meestal gaat om mensen die in een uitermate kwetsbare sociaal-economische toestand verkeren. Als vermoed wordt dat mensen bolletjes hebben geslikt, moeten zij gewoon aangehouden worden en in verzekering gesteld worden en mogen zij niet weggestuurd worden. De vraag is ook of er telkens meer inspanningen van politie en justitie gericht moeten worden op Schiphol. De mensen zullen namelijk andere wegen gaan zoeken om alsnog het land binnen te komen. Vanwege het onderliggende marktmechanisme in de drugshandel moet erkend worden dat het nooit zal lukken om alle invoer van drugs tegen te houden. Internationale afspraken dwingen Nederland tot een redelijke opsporingsinspanning, maar de aanpak van drugssmokkel via Schiphol dient niet de allerhoogste prioriteit te hebben.

De heer Rouvoet (ChristenUnie) heeft moeite met de in de brief voorgestelde bijzondere opsporingsmethoden en de manier waarop daarbij gebruik gemaakt wordt van artikel 126ff. Met het onder omstandigheden doorlaten van kleine hoeveelheden softdrugs kan hij nog wel leven, maar niet met het doorlaten van harddrugs. In het Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol is al een aantal onorthodoxe maatregelen aangekondigd om de pakkans van drugskoeriers te vergroten, maar nu wordt ook nog gesteld dat, als er sprake is van een vermoeden, drugskoeriers in allerlei omstandigheden doorgelaten moeten worden. Het is de vraag of dit een bijdrage levert aan het bestrijden van criminele organisaties en of de informatiepositie van politie en justitie hierdoor verbeterd wordt.

Er is veel onduidelijkheid over de strekking van het begrip «weten» in artikel 126ff. Formeel is het onderscheid tussen vermoeden en weten echter correct. Het is wel een goede zaak dat de Hoge Raad zich nog buigt over de uitspraak van het hof van Den Bosch terzake. In de eerste twee in de brief beschreven situaties gaat het alleen om vermoeden en dus het lichaam en bagage en in de derde en vierde situatie gaat het om weten en dus alleen om bagage. Nu wordt in artikel 126ff het weten nadrukkelijk aan de inzet van de BOB-bevoegdheden gekoppeld. Er moet gehandeld worden overeenkomstig de bevelen ex de titels IVa t/m V. Kan dit in het geval van bolletjesslikkers aan de orde zijn of kan er bij drugssmokkel via bolletjesslikkers nooit sprake zijn van weten en dus ook nooit van doorlaten? Dit moet nader uitgezocht worden, want, als er al overgegaan moet worden tot deze maatregelen, dan moeten die wel sporen met de wetstekst. Het doorlaten van personen waarover in het vorige AO is gesproken, moet hierbij trouwens buiten beschouwing gelaten worden. Het gaat feitelijk wel om het doorlaten van mensen, maar het doorlaten van personen heeft in de discussie over mensensmokkel een specifieke lading gekregen.

Op zichzelf heeft de heer Rouvoet geen bezwaar tegen gecontroleerde aflevering, maar de gezondheidsrisico's moeten wel zwaar worden meegewogen. Die gezondheidsrisico's worden natuurlijk primair door de bolletjesslikkers genomen, maar dat neemt niet weg dat de minister hier wel enige aandacht aan had mogen besteden in zijn brief. Er moet trouwens sprake zijn van een zwaarwegend opsporingsbelang, wil de minister akkoord kunnen gaan met doorlating. Het valt te betwijfelen of het doorlaten van een individuele bolletjesslikker wel een zwaarwegend opsporingsbelang is. Met het aanpakken van de criminele organisaties zou op de Antillen begonnen moeten worden.

Antwoord van de minister

De minister memoreert dat de aanpak van de onderhavige problematiek te onderscheiden is in drie fasen. De eerste fase kende als doelstelling het realiseren van voldoende capaciteit in de justitiële keten om de handhavingsinspanning te intensiveren en te voorkomen dat verdachten worden heengezonden wegens gebrek aan celcapaciteit. Deze doelstelling is gehaald, doordat er op zeer korte termijn veel extra capaciteit is gerealiseerd en er nog meer capaciteit in voorbereiding is genomen. Het gewenste effect is echter nog niet gehaald. Hierbij komt de doelstelling van de tweede fase in beeld, namelijk het op korte termijn treffen van concrete zichtbare maatregelen. Op zeer korte termijn zal begonnen worden met «pre flight»-controles. Met alle betrokken partijen is afgesproken om terzake een aantal uitvoeringsmodaliteiten te toetsen. Zo kan werkendeweg worden bezien welke problemen zich hierbij in de praktijk voordoen. Op basis daarvan kan vervolgens voor een structurele vorm worden gekozen. Op de Nederlandse Antillen wordt duidelijk kenbaar gemaakt dat er «pre flight»-controles zullen worden gehouden in de hoop dat hier een afschrikwekkende werking van uitgaat. Verder wordt eraan gewerkt om alle passagiers van een bepaalde vlucht daadwerkelijk te kunnen controleren.

De doelstelling van de derde fase is aanpak van criminele organisaties in Nederland, onder meer door het verstoren van de distributielijnen. In dit kader is beleid ontwikkeld om drugskoeriers dan wel vermoedelijke drugskoeriers niet meteen aan te houden, maar te volgen. Het juridische kader daarvan is in de brief van 26 maart beschreven. Met de aangekondigde maatregelen wordt beoogd om de criminele organisaties korte klappen toe te brengen en de informatiepositie van politie en justitie te verbeteren. Het laatste is van belang om op termijn grotere klappen te kunnen toebrengen aan de criminele organisaties. Het is de bedoeling om de zaken die in Nederland opgespoord worden, en de informatie die hier verzameld wordt, in het zogenaamde Twin-project te communiceren met de Nederlandse Antillen. Het Twin-project moet ertoe leiden dat er inzicht ontstaat in de grote criminele organisaties die drugs toeleveren vanuit Colombia of welk land dan ook. Het is de bedoeling om, als een leverancier is getraceerd, direct de criminele organisatie op te rollen, maar dat gaat niet allemaal even snel en gemakkelijk. De Nederlandse regering is echter heel goed doordrongen van de urgentie van het probleem. Er wordt regelmatig overleg over gevoerd met de Antillen, ook op ambtelijk niveau. Op 3 april zullen er met minister Martha definitieve afspraken gemaakt worden over de scanapparatuur, waarna een Nederlandse ambtelijke delegatie de stand van zaken aldaar gaat bekijken en bespreken. Nederland kan echter niet uitmaken wat er terzake gedaan moet worden op de Antillen en Aruba. In de voortgangsrapportage zal gemeld worden wanneer men op de Antillen in staat denkt te zijn om alle passagiers te controleren, voordat zij aan boord gaan. Op 3 april zal de minister overigens ook het hem nu nog onbekende rapport over corruptie van douaniers op de Nederlandse Antillen ter sprake brengen.

Om criminele organisaties in Nederland te achterhalen, kan het soms nodig zijn om bolletjesslikkers dan wel drugskoeriers te volgen. Hiervoor zijn in de brief vier methoden beschreven. Opsporingsambtenaren weten voor bijna 99% zeker dat degenen die zij pakken, inderdaad bolletjesslikkers zijn, maar er blijft een verschil tussen vermoeden en weten. Het is evenwel niet gewenst om bij vermoeden de zware toestemmingsprocedure in werking te stellen. Wanneer de Hoge Raad op 9 april a.s. zou uitspreken dat vermoeden in dezen gelijkgesteld kan worden met weten, zal de minister op dit punt een andere houding moeten innemen. Overigens gaat het in die zaak over de uitspraak van het hof van Den Bosch in de Coketaxi-zaak niet zozeer om bolletjesslikkers, maar om drugskoeriers. Het hof van Den Bosch beweert weinig terug te hebben kunnen vinden over de hele discussie over het weten en is dan ook van mening dat de geschiedenis weinig aanknopingspunten biedt voor het vaststellen van de werkingsomvang van het begrip «weten», behalve dat blijkbaar niet beoogd is om aan dat begrip een andere betekenis te geven dan de grammaticale betekenis van het woord. Daaruit kan afgeleid worden dat vermoeden bij bolletjesslikkers niet weten is. De minister van Justitie zal er echter op enigerlei wijze bij betrokken moeten zijn, wanneer wordt besloten om bolletjesslikkers te laten gaan en te volgen. Hij zal hierover overleg voeren met het college van procureurs-generaal, waarna het college hier weer overleg over zal voeren met de betrokken hoofdofficier. Er zal terzake een begrensd, doch algemeen bevel moeten worden opgesteld, omdat het voor de minister niet doenlijk is om zich over ieder geval apart uit te spreken. In de praktijk zal de procedure hierdoor niet veel afwijken van de normale procedure, behalve dan dat de zware toestemmingsprocedure geen wettelijk vereiste is. Na een beperkte periode zal de onderhavige gang van zaken geëvalueerd worden.

Het doorlaten van bolletjesslikkers dan wel drugskoeriers zal als methode waarschijnlijk hooguit een tot twee maanden toegepast worden. Het moet namelijk vrij eenvoudig zijn om middels deze methode inzicht te krijgen in criminele organisaties die zich bezighouden met distributie van drugs. Deze methode is trouwens niet voorgesteld om een mogelijk capaciteitstekort op Schiphol te ondervangen. Doorlaten kost meer capaciteit dan aanhouden. Bovendien kunnen strafzaken tegen mensen die met drugs aangehouden worden, ingevolge de nieuwe algemene maatregel van bestuur ook elders behandeld worden, als daar aanleiding voor is. Van doorlaten zal overigens pas sprake zijn, als er op een andere wijze niet of nauwelijks inzicht gekregen kan worden in de criminele organisaties. Het openbaar ministerie zou nu al graag gebruik willen maken van deze methode, maar dan moet wel duidelijk gemaakt worden onder welke omstandigheden dat gaat gebeuren. In het Handboek BOB is trouwens als beleid vastgelegd dat in de geest van artikel 126ff wordt gehandeld, ook als in een opsporingsonderzoek geen bijzondere opsporingsbevoegdheid wordt toegepast. Dit maakt de uitspraak van de Hoge Raad op 9 april nog interessanter. De Kamer zal dan ook zo snel mogelijk daarna een brief ontvangen met de consequenties ervan voor het beleid op dit punt.

Degene die bolletjes slikt, brengt zichzelf daarmee in een potentieel gevaarlijke situatie en dient dan ook primair als veroorzaker van eventuele schade te worden aangemerkt. Op het ontstaan van dat gevaar heeft de overheid geen enkele invloed gehad. Hooguit kan de vraag opgeworpen worden of de overheid onrechtmatig zou handelen door deze door een ander in het leven geroepen gevaarlijke situatie langer te laten voortbestaan dan nodig is. In de praktijk zal dit neerkomen op de vraag of de overheid onzorgvuldig heeft gehandeld jegens betrokkene door hem niet direct aan te houden. Los hiervan, dient opgemerkt te worden dat de strafvorderlijke bevoegdheden zijn ingegeven met het oog op het strafrecht en niet zozeer met het oog op de volksgezondheid. Er zal niet gauw worden aangenomen dat de overheid onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat degene die schade lijdt, zelf bewust het gevaar in het leven heeft geroepen. Verder is van belang dat het handelen van de overheid niet tot een groter risico voor betrokkene leidt dan deze zelf reeds willens en wetens heeft aanvaard. Aangezien betrokkene zich om geldelijk gewin willens en wetens aan het risico heeft blootgesteld, zal van onzorgvuldigheid niet snel sprake kunnen zijn. Daarbij komt dat er voor de overheid in deze gevallen een zwaarwegend opsporingsbelang in het geding is. Mocht het zeer onwaarschijnlijke geval zich voordoen dat er aansprakelijkheid ontstaat, dan wordt de aansprakelijkheid in ieder geval beperkt of komt zij geheel te vervallen omdat er sprake is van eigen schuld van de benadeelde conform artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Er is sprake van een zwaarwegend opsporingsbelang, als de overheid, wanneer alle andere opsporingsmethodes geen duidelijkheid hebben verschaft, bolletjesslikkers doorlaat om criminele organisaties te achterhalen. Artikel 126ff schrijft voor dat de officier van justitie bevel moet geven, indien wordt afgezien van inbeslagneming terwijl er wetenschap is. Het is niet ondenkbaar dat in een bevel meer gevallen van doorlaten worden ondergebracht. Een bolletjesslikker of drugskoerier wordt doorgelaten om hem te kunnen volgen naar de organisatie die daarachter zit. Als eenmaal duidelijk is welk huis bijvoorbeeld in de gaten gehouden moet worden, wordt die bolletjesslikker niet verder gevolgd. Wanneer besloten wordt tot acties, zoals die met name beschreven zijn in de tweede en vierde variant, is er altijd meer informatie nodig dan het vermoeden of weten dat het een bolletjesslikker betreft.

Als taxibedrijven echt een onderdeel zijn van een criminele organisatie, dan moeten zij per definitie vervolgd en opgepakt worden. Individuele taxichauffeurs kunnen waarschijnlijk niet verplicht worden om de politie op de hoogte te stellen van het feit dat zij mogelijk een bolletjesslikker hebben afgeleverd op een bepaald adres, maar zij kunnen natuurlijk wel door het openbaar ministerie of de politie benaderd worden met de vraag waar zij zoal heengaan.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van Oven (PvdA) is zeer geïnteresseerd in de uitspraak van de Hoge Raad op 9 april en de consequenties die daaraan moeten worden verbonden. Hij wil wel stipuleren dat in gevallen die op grond van dat arrest buiten de reikwijdte van artikel 126ff zullen vallen, zoveel mogelijk toch de constructie van artikel 126ff wordt toegepast. Verder moet geregistreerd worden hoeveel acties er zijn geweest, hoeveel personen zijn aangehouden, hoeveel drugs er zijn onderschept, hoeveel acties mislukt zijn enzovoort. Deze gegevens wil de heer Van Oven vervolgens na drie maanden in een evaluatie geordend zien.

De heer Rietkerk (CDA) heeft zorgen over het tempo waarin de brongerichte maatregelen ter hand worden genomen. Op 3 januari en 4 februari zijn duidelijke afspraken gemaakt met de Nederlandse Antillen, maar er is nog steeds geen voortgang geboekt. Om die reden is de minister met vergaande noodmaatregelen gekomen. Hij moet zich er echter ook sterk voor maken dat er op de Antillen en ook in internationaal verband resultaten behaald worden. Tot slot herhaalt de heer Rietkerk zijn vraag wat de gevolgen voor het reguliere politiewerk zullen zijn van het intensiveren van de controles, mede in het licht van het bestaande tekort aan rechercheurs.

De heer Dittrich (D66) meent dat de criminele organisaties het beste een korte klap kan worden toegediend door te verhinderen dat drugskoeriers drugs toeleveren. Dit betekent dat de inspanningen gericht moeten worden op de bronlanden. Als de problemen in de bronlanden niet aangepakt worden, zullen er in Nederland namelijk vergaande maatregelen genomen moeten worden om de zaak hier enigszins op orde te krijgen. De doelstelling van de genoemde opsporingsmethoden, namelijk het verbeteren van de informatiepositie van politie en justitie om het mogelijk te maken, criminele organisaties aan te pakken, mag werkendeweg niet naar de achtergrond verschuiven. Voor de intensivering van de aanpak van drugssmokkel zullen extra mensen ingezet moeten worden. De minister zou er daarom eerlijk voor moeten uitkomen dat dit vanwege het al bestaande capaciteitstekort per definitie ten koste zal gaan van ander werk.

De heer Rouvoet (ChristenUnie) wil nog preciezer horen welke procedure gevolgd wordt om bolletjesslikkers te kunnen volgen. Ingevolge het derde lid van artikel 126ff moet in het bevel van de officier van justitie tot doorlating opgenomen worden op welk voorwerp een en ander betrekking heeft, welk zwaarwegend opsporingsbelang eraan ten grondslag ligt en op welk tijdstip of gedurende welke periode de verplichting tot inbeslagneming niet geldt. Daarom kan een meer generieke opening voor het doorlaten van drugskoeriers niet aan de orde zijn. Misschien wil de minister hier schriftelijk op ingaan.

In het Handboek BOB staat dat het weten niet op grond van een BOB-bevoegdheid behoeft te zijn ontstaan en dat dit in de geest van artikel 126ff is. Natuurlijk moet in dezen de uitspraak van de Hoge Raad afgewacht worden, maar op voorhand lijkt er al reden te zijn om artikel 126ff te wijzigen. De heer Rouvoet blijft overigens moeite houden met het gemak waarmee het doorlaten van individuele bolletjesslikkers als een zwaarwegend opsporingsbelang wordt aangemerkt. Die mensen hebben namelijk heel weinig te maken met de criminele organisaties op de Antillen.

De minister zegt dat gevallen die op grond van de uitspraak van de Hoge Raad op 9 april buiten de reikwijdte van artikel 126ff vallen, wel zoveel mogelijk analoog aan artikel 126ff behandeld zullen worden. Hierbij moet sowieso grote zorgvuldigheid betracht worden. Een en ander zal ook geregistreerd worden, waarna de Kamer een evaluatie terzake tegemoet kan zien. Het is trouwens een feit dat de minister weinig invloed kan uitoefenen op de gang van zaken in de bronlanden. De urgentie om de drugssmokkel aan te pakken, wordt uiteraard onderkend door de Nederlandse regering. Daarom worden hier afspraken over gemaakt met de Antillen. De Kamer zal op de hoogte gehouden worden van de vorderingen die hierdoor gemaakt worden. Na verloop van tijd zal bezien worden of er nog nadere maatregelen genomen moeten worden en nadere afspraken gemaakt moeten worden.

In het kader van de intensivering van de opsporing worden er per 1 april 30 extra mensen op Schiphol gestationeerd. Bovendien wordt er voor dit doel een aparte recherche-eenheid opgericht. In de begroting voor 2002 zijn al middelen uitgetrokken voor extra politie- en recherchecapaciteit. Ook voor de uitvoering van de thans aangekondigde extra maatregelen zal extra capaciteit beschikbaar komen. Er zal dus geen verschuiving plaatsvinden binnen het gehele opsporingsapparaat. De minister wil de Kamer in het vervolg trouwens niet meer over iedere operationele gang van zaken inlichten. Als er al informatie gegeven wordt, dan zal dat voortaan vertrouwelijk gedaan worden. Het is namelijk van belang dat men gewoon aan de slag kan gaan. De Kamer zal evenwel zo goed mogelijk geïnformeerd worden over de procedure die gevolgd zal worden, wanneer besloten wordt om een bolletjesslikker door te laten. Het zwaarwegende opsporingsbelang dat het doorlaten van bolletjesslikkers moet rechtvaardigen, is trouwens gelegen in het beoogde onderzoek naar de criminele organisaties. Dat staat ook in artikel 126ff, derde lid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De wnd. griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Çörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).

Naar boven