28 186
Wijziging van de Wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een overgangsregeling kosten administratie, beheer en bestuur bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 februari 2002

In deze nota naar aanleiding van het verslag wil ik graag, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ingaan op de vragen die in het verslag zijn opgenomen. Eerst wil ik echter nog enkele opmerkingen maken over de achtergrond van het onderhavige wetsvoorstel.

Het onderhavige wetsvoorstel strekt er toe een wijziging aan te brengen in het door uw Kamer gewijzigde en aanvaarde wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een overgangsregeling kosten administratie beheer en bestuur bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente (Kamerstukken I 2000/01, 27 291, nr. 254). Een van de door uw Kamer aangenomen wijzigingen heeft betrekking op het schrappen van de terugbetalingsverplichting voor niet bestede middelen voor administratie, beheer en bestuur die in het kader van de in het genoemde wetsvoorstel bedoelde overgangsregeling worden verstrekt. Ik heb in de Kamer stelling genomen tegen dat voorstel, omdat dit zich moeizaam verhield tot het compromis dat door de verschillende partijen na langdurig overleg was bereikt. Het ging mij te ver om om die reden het gehele wetsvoorstel in te trekken. De gezamenlijke besturenorganisaties hebben vervolgens hun teleurstelling geuit over de aanpassingen in het wetsvoorstel. Omdat het doel van het genoemde wetsvoorstel (te weten het voor gemeenten beter mogelijk te maken het openbaar onderwijs te verzelfstandigen in een vorm die het meest passend wordt geacht, zonder de materiële financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs aan te tasten) ook kan worden bereikt met de terugbetalingsverplichting en omdat bij het ontbreken van deze verplichting het maatschappelijk draagvlak voor het eerdergenoemde wetsvoorstel ernstig wordt versmald, is in het onderhavige wetsvoorstel een terugbetalingsverplichting voorgesteld.

De leden van de PvdA-fractie geven aan in te stemmen met de wijze waarop wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren van de Eerste Kamer met betrekking tot het eerdergenoemde wetsvoorstel. Zij vragen of de staatssecretaris kan preciseren hoeveel vertraging de inwerkingtreding van dat wetsvoorstel heeft opgelopen en wat dit betekent voor de gemeenten en de scholen in het openbaar onderwijs.

Zoals reeds aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag inzake het genoemde wetsvoorstel (Kamerstukken II 2000/01, 27 291, nr. 6, pag. 3) werkt de regeling voor het voortgezet onderwijs per schooljaar en voor het primair onderwijs per kalenderjaar. Met het formeel nemen van een besluit tot verzelfstandiging in een gemeente zullen enkele maanden gemoeid zijn. Indien het eerdere wetsvoorstel vóór 1 januari 2002 in werking zou zijn getreden dan zou het naar mijn mening in de rede hebben gelegen om te verwachten dat de verzelfstandiging van scholen in het primair onderwijs in de praktijk niet eerder dan 1 januari 2003 zou worden gerealiseerd. Voor het voortgezet onderwijs zou 1 augustus 2002 naar mijn mening mogelijk zijn geweest. Of laatstgenoemde datum thans nog mogelijk is, hangt af van het tijdstip waarop ook het onderhavige wetsvoorstel in werking zal kunnen treden.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarbij enkele vragen, zoals de vraag of de onderhavige novelle uitsluitend tot doel heeft het bestuur van het verzelfstandigd openbaar onderwijs niet in de gelegenheid te stellen om een eventueel klein overschot op de tijdelijke extra vergoeding het jaar daarop voor hetzelfde doel in te zetten.

De novelle heeft uitsluitend tot doel het bestuur van een verzelfstandigde openbare school niet in de gelegenheid te stellen een groot of klein overschot op het totaal van de tijdelijke extra vergoeding en de reguliere vergoeding voor administratie, beheer en bestuur in enig daaropvolgend jaar voor hetzelfde doel in te zetten.

De leden van de D66-fractie stellen vervolgens de vraag of dat dan betekent dat de besturen aan de hand van bonnetjes en dergelijke jaarlijks op de feitelijke uitgaven zullen worden afgerekend.

De terugbetalingsverplichting leidt niet tot andere administratieve verplichtingen dan de verplichtingen die al voortvloeien uit het zesde lid van de diverse artikelen.

De leden van genoemde fractie willen weten of op deze manier spaarzaam gedrag en verantwoord financieel beheer niet worden ontmoedigd en hoe zich dit verhoudt tot de maatschappelijke behoefte aan autonomievergroting en deregulering.

Het genoemde wetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel strekken uitsluitend tot het oplossen van een probleem dat zich in de praktijk blijkt voor te doen bij het streven naar verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente. Er wordt beoogd gemeenten de mogelijkheid te bieden om gedurende een beperkte periode een extra vergoeding voor administratie, beheer en bestuur toe te kennen aan de verzelfstandigde openbare scholen zonder dat eenzelfde bedrag aan andere niet door de gemeente in stand gehouden scholen behoeft te worden toegekend. In die periode moeten de uitgaven voor administratie, beheer en bestuur van de verzelfstandigde openbare scholen worden afgestemd op de reguliere vergoeding.

Tevens willen deze leden weten wat erop tegen is dat ook het verzelfstandigd openbaar onderwijs in de gelegenheid wordt gesteld voor het doel administratie, beheer en bestuur, een kleine reserve op te bouwen zoals het bijzonder onderwijs die veelal wel heeft.

Tegen het opbouwen van een reserve bestaan geen bezwaren zolang geen gebruik wordt gemaakt van de overgangsregeling zoals die in genoemd wetsvoorstel is opgenomen. Op de reden voor het opnemen van een terugbetalingsverplichting indien wél gebruik wordt gemaakt van de overgangsregeling ben ik reeds ingegaan bij de inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag. Ik onderschrijf de opmerking van de leden van genoemde fractie dat met het eerdergenoemde wetsvoorstel en het onderhavige wetsvoortsel niet wordt beoogd het openbaar onderwijs te bevoorrechten. Doel van het wetsvoorstel is een overgangsregeling te treffen waardoor het voor gemeenten beter mogelijk wordt het bestuur van het openbaar onderwijs te verzelfstandigen. Het gaat niet om het inlopen van een achterstand van het openbaar onderwijs ten opzichte van het bijzonder onderwijs, zoals de leden van genoemde fractie menen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Naar boven