28 173
Bepalingen aangaande onder meer de bereiding en het in het verkeer brengen van diervoeders (Kaderwet diervoeders)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 14 maart 2002

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen afdoende beantwoordt, acht de commissie de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

• Algemeen 1

• Achtergronden van het wetsvoorstel 2

• Voorzorgbeginsel 2

• Verantwoordelijkheidsverdeling 5

• Europese aspecten 6

• Handhaving en controle 6

• Retributies 7

• Administratieve lasten 8

• Overig 8

• Artikelsgewijs 8

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel aangaande de bereiding en het in het verkeer brengen van diervoeders (Kaderwet diervoeders). De veiligheid van dierlijke producten en de daarop gebaseerde levensmiddelen wordt immers voor een belangrijk deel bepaald door het gebruikte diervoeder. Zij zijn met de regering van mening dat de toegenomen kritische attitude van de consument ten aanzien van voedselveiligheid én de impact van recente voedselschandalen een Kaderwet diervoeders noodzakelijk maken. Nederland sluit daarmee tevens aan bij Europese ontwikkelingen, zoals het Europese Witboek voedselveiligheid en het voornemen van de Europese Commissie om een verordening op het gebied van diervoeder vast te stellen. Ook het feit dat, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting (MvT), de huidige Nederlandse weten regelgeving versnipperd is en niet altijd een juiste juridische grondslag kent, is reden om een omvattende Kaderwet diervoeders te maken.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en instemming kennis genomen van onderhavig wetsontwerp, dat voorziet in een kader voor regelgeving op rijksniveau op het gebied van diervoeders. Daarmee wordt de basis gecreëerd voor de implementatie van de Europese regelgeving die regelmatig aan wijzigingen onderhevig is. Voedselveiligheid krijgt door dit wetsontwerp de prioriteit die het volgens de leden van de VVD-fractie verdient.

De leden van de fractie van het CDA hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel «Kaderwet diervoeders», dat in december 2001 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Deze leden vinden het jammer dat het wetsvoorstel relatief lang op zich heeft laten wachten. Het is deze leden niet duidelijk waarom dit zo lang heeft geduurd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn, met de regering, van mening dat een heldere verantwoordelijkheidsverdeling in het kader van dier- en volksgezondheid van het grootste belang is.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Het belang van goede regelgeving rond diervoeder is evident. Recente incidenten met diervoeders en dierlijke producten en gevolgen van deze incidenten voor de gezondheid van mens en dier hebben de aandacht voor de voedselveiligheid aanzienlijk vergroot. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.

Achtergronden van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de afgelopen jaren het belang hebben aangetoond van een goede stroomlijning van de keten van diervoeders. Zij denken hierbij onder meer aan de dioxine-affaire en het visafval in veevoer. Er zijn veel uiteenlopende aspecten die samenhangen met de diervoederketen, zoals de voedselveiligheid en andere volksgezondheidsaspecten. Het kan volgens de leden van de CDA-fractie dan ook niet vaak genoeg benadrukt worden dat veel zorg aan het onderwerp besteden zeer gewenst is, evenals adequate regelgeving. Daarbij is duidelijk gebleken dat niet alleen het Ministerie van LNV een rol speelt bij signalering, risico-beoordeling en uitvoering van maatregelen. Ook het Ministerie van VWS, de produktschappen en het bedrijfsleven spelen een centrale rol. Daarnaast wijzen de leden van de CDA-fractie in dit verband op de internationale aspecten. Is er voldoende afstemming geweest met andere EU-lidstaten om te komen tot het onderhavige wetsvoorstel, ook gezien de afspraken via het Witboek voedselveiligheid? Verder zijn deze leden benieuwd welke rol de Europese Voedselautoriteit (EVA) in dit verband speelt. Wordt in andere lidstaten ook gewerkt aan een wet zoals het onderhavige wetsvoorstel? Of kent men er een heel andere organisatie van de diervoederketen? Als zulks het geval is, zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd hoe die er dan uitziet. Op pagina 3 van de MvT wordt gesproken over de verwerking van swill en de diergezondheidsrisico's ervan. Is het niet zo dat verwerking van swill zowel in Nederland als in andere lidstaten verboden is?

Voorzorgbeginsel

De diervoederregelgeving wordt vrijwel geheel bepaald door de Europese regelgeving, die met name vanaf 1970, sinds de instelling van een Permanent Comité voor veevoeders, tot stand is gekomen. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren hebben ertoe geleid dat ook op Europees niveau de wetgeving ten aanzien van diervoeders wordt herzien. Een belangrijk aspect daarbij is de introductie van het voorzorgbeginsel. Dit beginsel zal worden opgenomen in de nu nog ontwerp-verordening PbEG C 2001/304 E/21 en in de Kaderwet Diervoeders, in artikel 38. De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat dit beginsel nu vastgelegd zal worden in een wet. Deze leden vragen of dit betekent dat dit beginsel ook expliciet zal worden opgenomen in andere voedselwetgeving.

Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat de toepassing van het voorzorgbeginsel moet zijn gebaseerd op een gefundeerd vermoeden van een risico met schadelijke gevolgen. Maatregelen die worden getroffen zijn tijdelijk, in afwachting van nadere wetenschappelijke gegevens. Er is geen strikte tijdslimiet, dit hangt van de omstandigheden af. De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting op de bevoegdheden van de Nederlandse overheid ten aanzien van het toepassen van het voorzorgbeginsel op diervoeder. In hoeverre zijn er nog eigenstandige bevoegdheden bij de bepaling van de mate van vermoedens voor toepassing van het voorzorgbeginsel of is Nederland hiervoor volledig afhankelijk van Europa? In hoeverre kan Nederland zelfstandig tijdelijk het voorzorgbeginsel toepassen bij stoffen of ingrediënten in diervoeders waarvoor nog geen normeringen bestaan of bij stoffen of ingrediënten waarover Nederland van mening verschilt over de Europese normen? Is er een set met normstellingen en wie stelt de normen vast? Welke rechtswaarborgen zijn van toepassing bij het nemen van een maatregel gebaseerd op het voorzorgbeginsel? En op welke wijze wordt het parlement hierbij betrokken?

De leden van de fractie van de PvdA onderschrijven de wens van de Europese Commissie en de Nederlandse regering over te gaan tot een «nee-tenzij» systeem. Op dit moment is het beleid nog gebaseerd op het «ja, mits-systeem»; het product is toegestaan mits het niet voorkomt op de negatieve lijst. Bij met name nieuwe stoffen of voeders die schadelijk zijn zal dan telkenmale besluitvorming via onder meer het voorzorgbeginsel en wijziging van regelgeving nodig zijn om deze stof of dit voeder te verbieden. Bij een nee-tenzij-benadering blijft de stof of het middel niet toegelaten. De vraag die de leden van de PvdA-fractie stellen is wanneer het nieuwe beleid in werking treedt en welke knelpunten er momenteel zijn bij het opstellen van de positieve lijst.

De Europese regelgeving gaat uit van de bescherming van de gezondheid van mens en dier. De Kaderwet diervoeders beoogt daarenboven ook regels te stellen ten aanzien van de bescherming van het milieu. De leden van de fractie van de VVD vragen de regering een aantal voorbeelden te geven van het laatste en ook aan te geven welke extra mogelijkheden deze bescherming via de Kaderwet diervoeders de Nederlandse overheid biedt, naast de reeds bestaande milieuwetgeving.

De MvT behandelt uitgebreid het zogenaamde voorzorgbeginsel. Binnen het voedselveiligheidsbeleid, waar het diervoederbeleid deel van uitmaakt, is dit beginsel het uitgangspunt. Bij de toepassing van het beginsel vormen concrete aanwijzingen voor het bestaan van mogelijke, ernstige, risico's het vertrekpunt. Als er sprake is van een aannemelijk, maar nog niet wetenschappelijk volledig bewezen, risico met mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens, dier of plant, het milieu of de natuur, dan geldt de regel «bij twijfel niet inhalen». Volgens de regering kunnen in dat geval passende maatregelen worden getroffen. De Raad van State gaat hier ook uitgebreid op in. Zolang (nog) niet duidelijk is op welke wijze het voorzorgbeginsel op Europees niveau zal worden uitgewerkt, rijst bij de Raad namelijk de vraag of het voorstel wel een adequaat kader kan bieden waarop maatregelen kunnen worden gebaseerd die door dit beginsel worden ingegeven. De leden van de VVD-fractie willen graag weten in hoeverre dit mogelijke probleem is ondervangen nu in artikel 38 het voorzorgbeginsel is vastgelegd. Hoe verhoudt zich de implementatie van het voorzorgsbeginsel in de Kaderwet tot de Europese Food Law, waarin het voorzorgsbeginsel eveneens verankerd is?

In het wetsvoorstel wordt uitvoerig ingegaan op het voorzorgbeginsel. Onder meer artikel 38 is daar aan gewijd. Ook wordt ingegaan op de plicht om als overheid uit te gaan van het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het verbod op willekeur bij het handelen (pagina 11 van de MvT). Deelt de regering de conclusie van de leden van de CDA-fractie dat dat suggereert dat de regering het eigenlijk niet nodig vindt om het voorzorgbeginsel op te nemen, omdat het in de praktijk toch al van de beginselen gebruik maakt? Welke exacte formulering in het wetsvoorstel wijst erop dat de regering geen, zoals produktschappen en andere maatschappelijke organisaties denken, ongeclausuleerde volmachten krijgt om noodmaatregelen te gaan nemen op basis van het voorzorgprincipe?

Het Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren (PVE) heeft voorstellen gedaan om via een minimumkader de toepassing van het voorzorgbeginsel een terechte plaats te geven binnen onze rechtsstaat en de gevolgen van toepassing daarvan op een goede wettelijke en bestuursrechtelijke wijze in te kaderen. Is er bij de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, de bereidheid om in te gaan op de gedane voorstellen voor een dergelijk minimumkader en deze te verwerken in het voorliggende wetsvoorstel. Dit geeft immers meer duidelijkheid over de objectieve maatstaven zodat alle schijn van subjectiviteit wordt vermeden. Dit creëert vervolgens tevens meer draagvlak voor beleid en geeft duidelijkheid. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de regering deze mening deelt.

Ook is niet duidelijk welke partijen betrokken worden bij de vraag of het gerechtvaardigd is om noodmaatregelen te treffen en de vraag met welke partijen wordt overlegd om de noodmaatregelen weer op te heffen, en welke termijnen daarbij worden gehanteerd. De leden van de fractie van het CDA vragen dit omdat een overleg met de Tweede Kamer soms enige tijd op zich kan laten wachten, evenals een overleg met het bedrijfsleven of andere organisaties. Voorts zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of kan worden aangegeven hoe het voorzorgsbeginsel in dit verband in andere EU-lidstaten is of wordt geïmplementeerd. Ook is niet duidelijk of wordt overlegd teneinde te komen tot harmonisatie binnen Europa.

In het wetsvoorstel staat beschreven dat ook in het kader van andere wetten waarin het voorzorgbeginsel niet is vastgelegd, uit voorzorg kan worden gehandeld. De leden van de CDA-fractie willen graag weten over welke wetten het in dit verband precies gaat. Waarom is er dan in de kaderwet voor gekozen zo expliciet het artikel over het voorzorgbeginsel op te nemen?

De regering verklaart het voorzorgsbeginsel van toepassing, zo concluderen de leden van de SGP-fractie. Deze leden staan daar op zichzelf niet negatief tegenover. De regering moet immers bij mogelijke grote risico's doortastend en doeltreffend op kunnen treden. Daar staat echter tegenover dat deze vergaande bevoegdheid naar de mening van de leden van de SGP-fractie op een goede wettelijke en bestuursrechtelijke wijze dienen te worden ingekaderd. De overheid dient haar handelen te kunnen motiveren, zodat rechtelijke toetsing op een adequate wijze mogelijk is. Deze leden vragen de regering of zij ook van mening is dat de formulering in de artikelen 9 en 26 zou moeten worden aangepast om subjectieve beleidsvrijheid te voorkomen. Naar de mening van leden van de SGP-fractie moet het gaan om een redelijk vermoeden, waarbij onderbouwd kan worden waarop dat vermoeden is gebaseerd.

Verantwoordelijkheidsverdeling

Het wetsvoorstel beoogt een aanzienlijke herschikking van de verantwoordelijkheden tussen rijk, Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisaties (PBO's) en het bedrijfsleven te realiseren. De leden van de fractie van de PvdA zijn het met deze herschikking eens. Deze leden zijn van mening dat de herschikking niet betekent een «uitholling» van de positie van de PBO's, maar het rechttrekken van een in het verleden scheefgegroeide situatie. Zowel het rijk als de PBO's zijn aan deze scheefgroei schuldig geweest. Het rijk heeft toegestaan dat de PBO's veelal autonoom de EG-regelgeving uitvoerden, zonder specifieke delegatiebevoegdheid op nationaal niveau vast te stellen. De PBO's hebben in de veronderstelling geleefd zelfstandig de EG-regelgeving te kunnen uitvoeren. Deze situatie wordt herzien en de leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de argumentatie die de regering in de MvT geeft in paragraaf 6 en op pagina 46 en 47. Deze leden vragen zich nog wel af of de wet op de PBO's in deze onvoldoende duidelijk is geweest en zo nee, of die duidelijkheid er inmiddels wel is.

De leden van de PvdA-fractie hebben echter nog wel vragen over de uitvoering. Welke extra lasten geeft deze uitvoering voor de rijksoverheid, welke financiële consequenties heeft dat en op welke wijze probeert de overheid het vele werk van PBO's kwalitatief ten minste op peil te houden in de komende overgangsperiode?

Ten aanzien van de controle en handhaving ondersteunen de leden van de fractie van de PvdA het voorstel van de regering dit te laten geschieden door rijksambtenaren onder verantwoordelijkheid van de minister. Dat dit niet automatisch betekent dat uitsluitend rijksambtenaren wetten en regels controleren, blijkt uit de passage op pagina 20 van de MvT, waar wordt gesproken over een tussenvariant. In deze tussenvariant kàn de rijksoverheid het bedrijfsleven als het ware machtigen om in naam van de overheid te controleren. De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de regering hiervoor uit praktisch oogpunt wil kunnen blijven kiezen. Zij verwachten echter toch een minder grote betrokkenheid dan op dit moment, aangezien de controleurs in dienst van het bedrijfsleven c.q. de PBO's straks rijksregels moeten controleren en niet meer produktschaps-verordeningen. Deelt de regering deze opvatting en is de regering ook van mening dat terughoudend moet worden omgegaan met dit «toezicht op toezicht»?

De leden van de PvdA-fraxctie zien graag zo snel als mogelijk een overzicht van hoe de regering deze «programmering van de uitvoering» wil organiseren.

In het wetsvoorstel staat dat op het gebied van de diervoeders de regelgeving is verspreid over de rijksoverheid en over de PBO's (autonome verordeningen). Dit acht de regering met het oog op de na te streven heldere verantwoordelijkheidsverdeling niet langer wenselijk. De leden van de CDA-fractie vragen zich af in hoeverre de regering de betrokkenheid en wellicht zelfs het bestaan van de PBO's nog verantwoord vindt. Welke meerwaarde hebben de PBO's in de ogen van de regering? Hoe verhoudt zich het standpunt in het voorliggende wetsvoorstel ten opzichte van het kabinetsstandpunt inzake PBO's in het algemeen? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat PBO's onder meer bij het creëren van draagvlak voor beleid en het maken en uitvoeren van allerlei regels een belangrijke rol spelen, nu en in de toekomst. Deze leden zijn van mening dat het voeren van medebewind en het uitvoeren van autonome taken mogelijk moet blijven. Kan de regering in dit verband nog eens nader duiden wat de meerwaarde is van het verplaatsen van taken van de PBO's naar het Ministerie van LNV? Is het niet zo dat bij de PBO's enorm veel kennis aanwezig is waarover het Ministerie van LNV niet beschikt? Kost het juist niet ontzettend veel tijd, moeite en dus geld om zelf als Ministerie al die kennis weer op te bouwen? Gaat dit niet leiden tot allerlei conclusies die later weer ingetrokken moeten worden, zoals onlangs toen het Ministerie van LNV berichtte dat vele boeren de I&R regeling niet op orde zouden hebben? Blijft het niet zo dat versnippering nooit helemaal voorkomen kan worden? Daarom vragen de leden van de CDA-fractie nogmaals in te gaan op de taak die overblijft voor de PBO's. Zal er sprake zijn van ontslagen bij de betrokken PBO's en op welke wijze wordt daarmee omgegaan?

De leden van de CDA-fractie leiden uit de voorstellen af dat bij de Algemene Inspectiedienst (AID) en Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) sprake zal zijn van de uitvoering van meer taken als het wetsvoorstel doorgevoerd wordt. Onduidelijk is in hoeverre de genoemde diensten de taakverzwaring aankunnen. Dit, mede gezien de extra handhavingstaken die in verband met de voorgestelde bestuurlijke handhaving gepaard zullen gaan.

De leden van de ChristenUnie hebben ten aanzien van die verantwoordelijkheidsverdeling een vraag. Er is sprake van een herijking van verantwoordelijkheden, in die zin dat het Produktschap Diervoeders veel minder ruime bevoegdheden zal krijgen. De teugels ten aanzien van normstelling, controle en handhaving worden met het oog op versterking van de voedselveiligheid strakker aangetrokken. Want, zo wordt in de MvT gesteld, de regering is bij belangen ten aanzien van de gezondheid van mens, dier en plant, milieu en natuur eindverantwoordelijk, hetgeen ordening en normstelling op rijksniveau noodzakelijk maakt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af of het bestaan van deze noodzaak betekent dat de regering voorheen, bij grotere bevoegdheden van het Produktschap Diervoeders, deze eindverantwoordelijkheid onvoldoende heeft kunnen waarmaken.

Met het voorliggende wetsvoorstel worden de autonome bevoegdheden van het Produktschap Diervoeders weggenomen. Er blijft wel ruimte voor uitvoering van taken in medebewind. Waar moeten de leden van de fractie van de ChristenUnie, naast uitvoerende taken in het kader van de borging, hierbij aan denken?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom geen bepaling is opgenomen om met het bedrijfsleven overleg te voeren in crisissituaties, zoals in het kader van de dierziektenbestrijding wel is geregeld.

Europese aspecten

De leden van de fractie van de VVD willen graag weten in hoeverre de Kaderwet diervoeders aansluit bij de raamverordening voor levensmiddelen en diervoeders, verordening 178/2002/EG (PB L 31).

In het wetsvoorstel wordt aangegeven dat er weinig ruimte bestaat voor implementatie van nationale bepalingen. Dat geldt ook voor die aspecten waarvoor nog geen communautaire voorzieningen zijn getroffen en EU-regelgeving ontbreekt. De leden van de CDA-fractie vragen zich af over welke voorzieningen het dan gaat en welke EU-regelgeving (nog) ontbreekt. Ervaren andere lidstaten het ook zo dat er op bepaalde terreinen nog EU-regelgeving ontbreekt? Zo ja, wat zal daaraan worden gedaan en op welke termijn?

Handhaving en controle

De bestuurlijke handhavingsmaatregelen kunnen volgens het wetsvoorstel worden verdeeld in verboden en geboden. De leden van de CDA-fractie achten het meer voor de hand liggen om te werken met stimulerende maatregelen en het geven van positieve impulsen. Om het draagvlak voor het beleid te vergroten zou dit naar mening van deze fractie positief kunnen werken. Hoe zal de mix aan handhavingsinstrumenten verder worden gecommuniceerd? Juist als er verschillende instrumenten zijn voor handhaving, is het van belang dat betrokkenen op het juiste moment de goede informatie ontvangen over deze instrumenten. Hoe zal dat worden aangepakt? Verder vragen de leden van de CDA-fractie zich af of het gebruikelijk is dat een dienst als de AID zowel bij de strafrechtelijke als bij de bestuurlijke handhaving betrokken is.

Retributies

De leden van de fractie van de PvdA zijn het eens met het de bepaling in artikel 26, lid 3, en artikel 27, lid 1, dat de kosten van de genomen maatregel voor rekening komen van het bedrijfsleven. Wel vragen zij zich af in hoeverre een op zichzelf rechtmatige overheidsdaad, zoals de toepassing van het voorzorgbeginsel, niettemin kan leiden tot schadevergoeding aan bedrijven, bijvoorbeeld omdat sommige bedrijven onevenredig zwaar worden getroffen door de maatregel. Voorts vragen zij of het denkbaar is dat bedrijven alsnog een schadeclaim zullen indienen als blijkt dat binnen de gestelde termijn niet wetenschappelijk komt vast te staan dat het gefundeerde vermoeden van schadelijke gevolgen reëel was. Zo ja, kan de regering dan aangeven of naast productschade ook omzetschade onder de claim kan vallen?

In het wetsvoorstel wordt aangegeven dat kostendekkend zal worden gewerkt. Het is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk in hoeverre dit zal leiden tot bijvoorbeeld hogere RVV-tarieven die uiteindelijk weer door de sector betaald moeten worden. Deze leden maken zich zorgen over een zoveelste enorme lastenverzwaring die bij de sector wordt neergelegd als gevolg van meer centralisatie door het Ministerie van LNV en meer bestuurlijke handhaving om het strafrechtelijke apparaat te ontzien. De leden van de CDA-fractie betwijfelen zeer of dit opweegt tegen het doel van het Ministerie van LNV, namelijk minder versnippering.

Als het gaat om retributies vermeldt het wetsvoorstel dat het niveau van het tarief zal worden vastgesteld op het niveau van ministeriële regeling. Het uitgangspunt daarbij is kostendekkendheid. In hoeverre heeft de sector die de retributie moet betalen invloed op de hoogte van de bedragen, zo vragen de leden van de fractie van het CDA. In dit licht is het zeer de vraag of er niet opnieuw sprake is van lastenverzwaring voor de sector. Voorts vragen deze leden zich af waarom de regering van mening is dat een lastenverzwaring gerechtvaardigd zou zijn. Dit, omdat er voor betrokken betalingsplichtige een individualiseerbaar voordeel tegenover zou staan? Is er niet altijd per definitie een voordeel te definiëren voor een bepaalde dienst die je ontvangt? Hoe verhoudt dit zich tot de belofte van de Minister van LNV om te komen tot lastenverlichting?

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de kosten niet in de eerste plaats op het bordje van het bedrijfsleven en de burgers moeten komen te liggen. Het is de regering die het voorzorgsbeginsel toepast en daarom zal zij zelf in eerste instantie voor de kosten moeten opdraaien. Wanneer dan vervolgens blijkt dat individuen of bedrijven bewust of onbewust fouten hebben gemaakt, kan de regering de kosten verhalen op de schuldigen. Naar de mening van de leden van de SGP-fractie is het niet reëel dat bedrijven met grote kosten worden geconfronteerd, wanneer de overheid maatregelen zou treffen die achteraf onnodig zouden blijken te zijn.

Administratieve lasten

In reactie op commentaar van ACTAL geeft de regering in de MvT aan dat reductie van administratieve lasten door middel van het zoeken naar alternatieven of door minimalisering van lasten niet mogelijk is, omdat de onderhavige wet rechtstreeks voortvloeit uit communautaire regelgeving. De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat de wet meer inhoudt dan implementatie van Europese regelgeving en vragen dan ook om een nadere toelichting ten aanzien van de administratieve lastendruk. Deze leden vragen daarnaast hoe een en ander geregeld is in andere lidstaten.

Overig

De leden van de CDA-fractie concluderen dat de regering meer duidelijkheid moet geven over het voorzorgdbeginsel, harmonisatie, de verantwoordelijkheidsverdeling en handhavingsaspecten. De algemene beoordeling van het wetsvoorstel zal dan ook pas na de ontvangen reactie kunnen worden gegeven. Daarbij zullen elementen als voedselveiligheid, draagvlak voor beleid, harmonisatie en realistische regels én lasten voor de sector een belangrijke rol spelen.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom in het wetsvoorstel geen evaluatiebepaling is opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 9

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar een toelichting op de Europese procedures die de regering in acht moet nemen indien besloten wordt op basis van dit artikel in te grijpen.

Artikel 10

De formulering van dit artikel is zodanig dat er uit hoofde van nationale overwegingen een erkennings- en registratiestelsel in het leven kan worden geroepen voor alsdan aan te wijzen producten, die door bedrijven of tussenpersonen worden verhandeld. Aan welke nationale overwegingen denkt de regering dan, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Op welke wijze mag Nederland hier zelfstandig los van richtlijn 95/69/EG extra voorwaarden stellen, aangezien deze richtlijn minimumvoorwaarden bevat?

Deze leden vragen de regering tevens een toelichting te geven op de erkennings- en registratiesystemen in de andere EU-lidstaten en in niet-EU lidstaten. Zij stellen de vraag op welke wijze internationaal vergelijkbare erkennings- en registratiesystemen wordt nagestreefd door de Nederlandse regering en hoe met name bedrijven kennis kunnen krijgen over de gebruikte systemen. In hoeverre houden controlediensten bij hun controle- en opsporingsactiviteiten rekening met eventuele erkennings- en registratiesystemen die functioneren in derde landen?

Artikel 26 – 30

De leden van de PvdA-fractie vragen ook hier naar de eventuele schadeclaims voor de overheid die kunnen voortkomen uit een «ophokbesluit» dat de regering neemt naar aanleiding van een mogelijk risico's door blootstelling van dieren aan schadelijke stoffen in de lucht. Mocht later blijken dat er geen schadelijke stoffen aanwezig waren, op welke wijze kan de overheid dan aansprakelijkheid ontlopen? Deze leden stellen een zelfde vraag voor het geval de genomen maatregel niet proportioneel was ten opzichte van het risico.

Artikel 35

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een voorbeeld te geven van een situatie waarbij de minister van LNV het besluit neemt een ontheffing of vrijstelling te geven van de geldende regelgeving teneinde snel te kunnen handelen.

Artikel 43

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de MvT spreekt over guldens in plaats van euro's (pagina 65).

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Ter Veer

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Rietkerk (CDA), T. Pitstra (GroenLinks), Kamp (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Wijmen (CDA), Buijs (CDA), Weekers (VVD), Dijksma (PvdA), Bolhuis (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Vacature (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Duivesteijn (PvdA).

Naar boven