nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 oktober 2004
Hierbij zend ik u het verslag van een onderzoek naar de rechtmatigheid
van de bestedingen door energiebedrijven in het kader van het Milieu Actie
Plan (MAP) in de jaren 1997–2000.1
De doelstelling van het MAP was om in de periode 1991–2000 een stimulans
te geven aan energiebesparing en duurzame energie. De toenmalige branche-organisaties
VEEN, VEGIN en VESTIN (thans verenigd in EnergieNed) en EZ hebben daartoe
in 1991 afspraken gemaakt. Onderdeel daarvan was dat de energiebedrijven een
opslag op de energierekening van eindgebruikers konden hanteren en de aldus
verkregen middelen inzetten voor energiebesparing en duurzame energie.
De doelen van het MAP bleken na evaluatie ruimschoots bereikt te zijn;
hierover is met uw Kamer gesproken op 24 januari 2002 (Kamerstukken 2001–2002,
28 155, nr. 3).
Naar de rechtmatigheid van de bestedingen door energiebedrijven van de
MAP gelden in de periode 1991–1996 is in opdracht van EnergieNed een
onderzoek uitgevoerd (Niet dossierstuk 2000–2001, ez00000285). Dit onderzoek
is eveneens op 24 januari 2002 besproken. Daarbij is door toenmalig minister
Jorritsma toegezegd dat een vergelijkbaar onderzoek ook over de periode 1997–2000
zal worden uitgevoerd. Dit onderzoek is thans afgerond.
Het onderzoek betreft 21 energiebedrijven. De doorlooptijd is korter dan
het voorgaande onderzoek, maar heeft niettemin geruime tijd gevergd. De oorzaak
hiervan ligt voornamelijk in het feit dat in de energiesector in de periode
1997–2000 diverse fusies en overnames hebben plaatsgevonden. De synchronisatie
van uiteenlopende administratieve systemen bij de betrokken energiebedrijven
heeft de voortgang van het onderzoek parten gespeeld.
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een statistische steekproef
met de gebruikelijke onnauwkeurigheid van 1% en een controlerisico van 5%.
De onderzoekers hebben geconstateerd dat de energiebedrijven zich aantoonbaar
sterk hebben ingespannen om aan mijn verzoek om medewerking aan het onderzoek
te verlenen, invulling te geven.
De onderzoekers hebben wederom onderzocht of en in welke mate sprake is
van de volgende foutsoorten:
1 de besteding is niet overeenkomstig de Set van Afspraken en niet in
overeenstemming met het eigen B-MAP van het energiebedrijf;
2 de besteding stemt in materiële zin niet overeen met contract,
overeenkomst c.q. subsidievoorwaarden;
3 het bedrag van de besteding is niet betaald aan rechthebbende;
4 de besteding is onvoldoende gedocumenteerd en/of geautoriseerd. Deze
foutsoort betreft bestedingen waarvan de rechtmatigheid niet kan worden vastgesteld
omdat de betreffende posten onvoldoende zijn gedocumenteerd. Door het ontbreken
van de vereiste informatie is in feite geen sprake van een geconstateerde
fout maar van een onzekerheid.
Bevindingen
De meest waarschijnlijke fout in de getoetste massa netto bestedingen
bedraagt 1,2% (maximaal 2,3%) en blijft daarmee binnen de vooraf gestelde
norm van 5%. De geschatte en maximale fout komen hoger uit dan in de voorgaande
onderzoekperiode. De oorzaak daarvan ligt voor een belangrijk deel in de op
onderdelen complexe afspraken over groene energie, die in de onderzoekperiode
1991–1996 niet van toepassing waren. Wanneer dit type fouten in de evaluatie
van de steekproef buiten beschouwing wordt gelaten daalt de maximale fout
van 2,3% naar 1,5%.
De onderzoekers rapporteren voorts dat de benaderbaarheid van gegevens
aanzienlijk is verbeterd ten opzichte van het vorige onderzoek en de personeelskosten
zijn gedaald van 30% naar 15 à 20%. Foutsoort 4 (onvoldoende documentatie)
blijkt met 36% te zijn afgenomen.
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst