28 155
Interdepartementaal Beleidsonderzoek: Energiesubsidies

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 7 december 2001

Hierbij treft u aan de evaluatie van de Uitvoeringsregeling Energie-Investeringsaftrek (EIA) en de Subsidieregeling energie-investeringen in de non-profit- en bijzondere sectoren (EINP).1 Doel van deze reguliere periodieke evaluatie was te bezien in welke mate en tegen welke kosten de EIA en EINP hebben bijgedragen aan de realisering van de beleidsdoelstellingen. In deze brief geef ik de conclusies van de evaluatie en mijn reactie daarop weer.

1) De evaluatie EIA/EINP

De onderzoekers hebben gerapporteerd over het volgende:

• De effectiviteit van de regelingen volgens de gebruikers;

• De effectiviteit en de kosten-effectiviteit van de regelingen voor het realiseren van energiebesparing (inclusief free riders);

• De effectiviteit van de uitvoering;

• De efficiency van de uitvoering.

De volgende conclusies uit het evaluatierapport van PricewaterhouseCoopers (PWC) zijn van belang:

1. Volgens de gebruikers spelen de regelingen een belangrijke rol binnen het instrumentarium voor stimulering van energiebesparing. Als gevolg van de laagdrempeligheid, stabiliteit en eenvoud hebben de regelingen een vaste plaats verworven in het beslissingsproces van bedrijven.

2. Alhoewel begrijpelijk vanuit de wordingsgeschiedenis van de regelingen, zijn de doelstellingen van de regelingen niet helder geformuleerd. Dit bemoeilijkt de beoordeling van de effectiviteit van de regeling. Wel wordt opgemerkt dat de directe effectiviteit beperkt wordt door een hoog aandeel freeriders. Overigens concludeert PWC dat dit geen reden is om naar andere stimuleringsformules te kijken aangezien het free rider effect onlosmakelijk is verbonden met generieke regelingen. De omvang van het freerider effect kan echter wel worden beperkt.

3. De effectiviteit van de uitvoering (de mate waarin de uitvoeringsorganisaties er in slagen om de regeling naar behoren uit te voeren) is goed, met als kanttekening dat de doorlooptijden van de afhandeling van aanvragen nog te hoog liggen.

4. De efficiency van de uitvoering (kosten van de uitvoering gerelateerd aan de uitgevoerde activiteiten) ligt op een normaal niveau.

De onderzoekers bevelen aan de effectiviteit van de EIA/EINP te verbeteren door het free rider gedrag te beperken. Dit kan met de volgende maatregelen:

• Differentiatie in het aftrek- respectievelijk subsidiepercentage;

• Uitsluiten van reeds gangbare investeringen;

• Uitsluiten van investeringen met een hoge rentabiliteit;

• Aanpassen van de energielijst.

Daarnaast wordt aanbevolen om de doelstelling van de regelingen aan te scherpen, zodat de effectiviteit van de regelingen beter kan worden vastgesteld.

2) Reactie

Ik onderschrijf de hoofdconclusies van het rapport en ben – in lijn met de Kabinetsreactie op het IBO-rapport – al bezig enkele aanbevelingen uit te voeren. Ik volg daarbij de volgende aanpak:

1. In samenspraak met de betrokken ministeries streef ik ernaar om zo mogelijk met ingang van 2002 het aantal free riders in de EIA/EINP 2002 te beperken door aanpassing van de regeling. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan om het aanpassen van de prestatie-eis waaraan energiebesparende investeringen moeten voldoen (zodat ook minder rendabele maatregelen voor aftrek in aanmerking komen) en het aanpassen van de energielijst voor de investeringen waar het free rider-effect het grootst is.

2. Eveneens in 2002 zal de doorlooptijd van de dossierafhandeling sterk moeten zijn teruggebracht. Hiertoe zijn met de uitvoeringsorganisatie Senter afspraken gemaakt en is inmiddels een start gemaakt met een aantal maatregelen die de dossierafhandeling zullen versnellen.

3. In de loop van 2002 zal ik de aanpassing van de EIA/EINP bezien in een meer fundamentele heroverweging van de gehele instrumentenmix voor energiebesparing. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de conclusies uit het thans lopende onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de instrumenten van het klimaatbeleid, het IBO-onderzoek ter zake en de reeds in gang gezette heroverwegingen duurzame energiebeleid en energiebesparingsbeleid.

In het licht van deze in- en externe evaluaties en heroverwegingen is een bredere afweging van het instrumentarium om te komen tot een goede instrumentenmix noodzakelijk. Daarbij zal tevens de aanbeveling van PWC om de beleidsdoelstellingen van de regelingen helderder te formuleren worden meegenomen.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven