28 135
Wijziging van de WPO in verband met onder meer de invoering van een regeling voor de bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs en een regionaal zorgbudget

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 31 januari 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben in eerste instantie vooral vragen bij het onderhavige wetsvoorstel. Kan de staatssecretaris toelichten waarom zij dit wetsvoorstel indient al zo kort nadat zij met de Kamer heeft gesproken over de regeling regionale verwijzingscommissies en zorgbudget voortgezet onderwijs 2002–2003 (24 578, nr. 42)? Welke gevolgen zal het aannemen van dit wetsvoorstel hebben voor de monitoring van de situatie aan «de randen van het systeem» en de mogelijkheden om hieraan consequenties te verbinden? Deze leden zijn nog niet geheel gerustgesteld over de wijze waarop bijvoorbeeld autistische leerlingen in de toekomst zullen worden opgevangen. Kan de staatssecretaris daarom nog helder toelichten op welke wijze leerlingen met sociaal-emotionele problemen maar nog zonder achterstanden in aanmerking kunnen komen voor extra zorg? Kan zij tevens verhelderen op welke ondersteuning een leerling kan rekenen die later dan na het verlaten van de basisschool achterstanden oploopt?

Voorgesteld wordt (memorie van toelichting, blz. 2) de inspectie toezicht te laten houden op de beoordeling door de regionale verwijzingscommissies. De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan een uitvoerige toelichting op de vraag waarom niet, net als bij het basisonderwijs en de regionale expertisecentra is gekozen voor een landelijke toezichtcommissie dan wel het aanwijzen van de bestaande LCTI als toezichthouder op de verwijzing door de Regionale Verwijzingscommissies (RVC's). Niet goed valt in te zien waarom de beslissingen van de RVC's van meer technische aard zijn dan van de commissies voor indicatiestelling verbonden aan de expertisecentra.

Deze leden vragen zich verder af hoe bij de voorgestelde structuur waarbij het toezicht op verwijzing en indicatiestelling zo is opgesplitst, zoals nu is voorgesteld, kan worden voorkomen dat indicatiecriteria en verwijzing zodanig verschillend worden uitgelegd dat leerlingen tussen wal en schip vallen.

Het feit dat LGF-indicaties zich in sommige gevallen laten lenen als basis voor een beschikking van een RVC geeft juist aan dat er potentieel een groot risico bestaat dat LGF-indicaties in vele gevallen ook geen basis zullen zijn voor RVC-verwijzingen. Wanneer is een LGF-indicatie wel basis, wanneer niet?

Hoe kunnen de indicatiecriteria, de toepassing ervan en het toezicht erop voor de verschillende schoolsoorten en schoolvormen sluitend op elkaar worden afgestemd? Indicatiecriteria zijn op zichzelf objectief vast te stellen. De leden van de PvdA-fractie zien echter onder ogen dat het hanteren van zeer verschillende vormen van financiering die verbonden zijn aan indicatiestelling voor LGF, wsns, lwoo en pro een aanzuigende of afstotende werking kan hebben die door kan klinken in de wijze waarop de indicatiecriteria worden toegepast. Op welke manier kunnen zulke onbedoelde effecten zich voordoen en hoe kunnen die worden tegengegaan?

Terecht wordt inzake het regionaal zorgbudget gesteld dat bij indicatiestelling voor eigen zorg er altijd leerlingen zullen zijn die net niet aan de criteria voldoen maar die toch vormen van zorg nodig hebben. Om scholen in staat te stellen die zorg dan te verlenen en te financieren is in een regionaal zorgbudget voorzien. Deze leden achten het van belang om leerlingen (en hun ouders) de zekerheid te geven dat de eventuele behoefte aan extra zorg van een leerling die net niet aan de criteria voldoet, toch gegeven kan worden.

Welke mogelijkheden hebben ouders om van een school gerichte inzet van zorg en middelen daartoe te vragen als de school geen aan de leerling gekoppelde financiering ontvangt en er mogelijk een meningsverschil over is ontstaan?

De scholen hebben de vrijheid leerlingen al dan niet toe te laten. Het zou kunnen gebeuren dat scholen de neiging kunnen ontwikkelen de leerlingen die extra zorg nodig hebben maar waarvoor geen aan de leerling gekoppelde financiering is, minder makkelijk toe te laten. Welke mogelijkheden zijn er voor ouders om scholen aan te spreken op hun besluiten over toelating of verwijdering indien het vermoeden bestaat dat leerlingen worden geweigerd die al dan niet met formele indicatie extra zorg nodig hebben. De gang naar de rechter staat altijd open, maar dat is een procedure die jaren duurt, die ouders en scholen tegenstaat vanwege de emotionele inspanning die procederen kost, veel geld kost en een eventueel meningsverschil al te snel onnodig scherp stelt. Overweegt de regering een advies- en begeleidingscommissie in het leven te roepen waarbij ouders en scholen een advies kunnen inwinnen indien er een meningsverschil is over een voorgenomen besluit tot verwijdering, weigering tot toelating of over de inzet van extra zorg?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

In december 2001 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de vervanging van een wettelijke budgettering van zorgleerlingen door een zogenaamd «gemengd model».

Voor het schooljaar 2002–2003 worden de uitgangspunten van dit model via ministeriële regeling van toepassing verklaard op de indicatiestelling van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het leerwegondersteunend onderwijs in dat schooljaar.

De Tweede Kamer heeft over deze conceptregeling zowel schriftelijk als mondeling overleg gevoerd. De aan het woord zijnde leden vragen waarom de staatssecretaris gewacht heeft met het indienen van het wetsvoorstel tot de Kamer de ministeriële regeling had goedgekeurd. Verder vragen deze leden waarom gekozen is voor een ministeriële regeling, aangezien ook op basis van het wetsvoorstel met de daarbij behorende AMvB (met zorgbudget en indicatiecriteria) het nieuwe bekostigingsmodel in het schooljaar 2002–2003 kon worden ingevoerd.

Kan de staatssecretaris aangeven of het wetsvoorstel afwijkt van de ministeriële regeling? Zo ja, op welke punten?

De zaken betreffende indicatiecriteria, testinstrumenten, leerlingtelling, samenstelling/werkwijze/vergoeding RVC's, regionaal zorgbudget zullen worden vastgelegd in een AMvB. Is de staatssecretaris bereid om in de nota naar aanleiding van het verslag in te gaan op de belangrijkste punten uit deze AMvB?

De leden van de VVD-fractie vragen of de budgetten voor het leerwegondersteunend onderwijs voldoende zijn om de leerlingen die daarvoor positief zijn geïndiceerd, de noodzakelijke zorg te geven. Kan de staatssecretaris onderbouwen waarom naar haar oordeel voldoende middelen hiervoor beschikbaar zijn?

Welke regelingen zullen naast het gemengd model en leerling gebonden financiering worden gehandhaafd om op deze manier lacunes te voorkomen in de overgangsperiode? Hoe verhouden deze regelingen zich tot elkaar?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de voorstellen in belangrijke mate sporen met de voorstellen die in de verschillende overleggen met de regering aan de orde zijn geweest. De voorstellen worden ook in belangrijke mate gedragen door het onderwijsveld. Deze leden kunnen onder voorwaarden in grote lijnen instemmen met de voorliggende voorstellen. Als randvoorwaarden willen zij noemen:

1. Een flexibele manier van invoering. Er moet ruimte zijn om knelpunten die zich in de praktijk voordoen snel en duidelijk op schoolniveau op te lossen.

2. De budgetten zijn behoorlijk, maar de vraag naar zorg neemt ook toe. De leden van de CDA-fractie houden de regering aan de uitspraak dat iedere leerling via dit systeem die zorg krijgt die nodig is.

3. Deze leden willen dat de regering de invoering nauwkeurig volgt en de Kamer tenminste twee maal per jaar informeert over het verloop van de invoering en de eventueel tussentijds ontstane problemen.

De vorm van het budget is bewust gekozen, deels een open eind financiering direct gebonden aan de zorgleerlingen en deels een vast regionaal bedrag. De aan het woord zijnde leden stemmen in met dit gemengde model. Het zorgt er voor dat de school voor leerlingen die volgens de RVC's objectief die zorg nodig hebben ook daadwerkelijk extra geld krijgt. Ook kan de school extra geld krijgen voor leerlingen waarvan de school vindt dat zij extra zorg nodig hebben en de RVC niet. Zo kan de school maatwerk leveren. Maar dan moet het wel zo zijn dat in grote lijnen de RVC indicaties kloppen met de visie van de school. Wanneer dit niet zo is zullen er problemen ontstaan. Onderschrijft de regering deze stelling? Is het ook overal zo dat de visie met betrekking tot indicatie van het RVC goed overeenstemt met de versie van de scholen in het samenwerkingsverband?

De scholen krijgen grote vrijheid hoe zij de zorg vorm geven. De leden van de CDA-fractie zijn daarvoor. Zij willen graag de scholen de ruimte geven in de overtuiging dat die ruimte ook goed ingevuld wordt door de scholen. Het moet wel duidelijk zijn voor ouders hoe scholen dat doen. Transparantie is hier geboden. De handelingsplannen die voor de zorgleerlingen moeten worden opgesteld vinden zij daarom van belang. Worden scholen ook gestimuleerd in deze handelingsplannen en zo ja, hoe?

Deze leden vinden dat ouders nadrukkelijk betrokken moeten worden bij de adviezen van de RVC's.

De ratio leraar/leerling van de Regeling personele vergoeding culturele minderheidsgroepen en anderstalige leerlingen WVO (cumi-vo-regeling) zal worden verhoogd voor alle leerlingen die op 1 oktober van een schooljaar nog geen jaar in Nederland zijn (cumi-vo+regeling). Hoe groot zullen die verhogingen zijn, hoe worden die verhogingen bepaald en hoe verhouden deze voornoemde vergoedingen zich tot de extra lwoo vergoedingen?

De mogelijkheid van bekostiging van het lwoo wordt vooralsnog beperkt tot de bevoegde gezagsorganen die al voor bekostiging daarvan in aanmerking komen op grond van de vmbo-wet. Dit betekent dat er witte vlekken kunnen ontstaan waarin niet binnen redelijke afstand lwoo kan worden bekostigd. De minister kan ook aan andere scholen toestemming verlenen om lwoo te geven indien dat gelet op het bestaande aanbod van lwoo doelmatig is en de meerderheid van de overige mavo-, vboen pro-scholen in het samenwerkingsverband met de aanvraag instemt. De leden van de CDA-fractie vinden dat elke leerling die daar objectief voor in aanmerking komt in het vmbo binnen redelijke afstand de benodigde zorgondersteuning moet kunnen krijgen. Kan de regering dit garanderen gelet op de vereiste medewerking van de scholen in het samenwerkingsverband?

De RVC en de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) krijgen ieder een aparte rol in de zorgadvisering. Hoe wordt voorkomen dat die rollen toch gaan vermengen, hetgeen alleen maar tot dubbel werk en verwarring aanleiding geeft.

De inspectie toetst de RVC op de beoordeling van het aangewezen zijn op lwoo en praktijk onderwijs. Gaat het hierom een procedurele of om een inhoudelijke toetsing?

Graag willen de leden van de D66-fractie in het kader van voorliggend wetvoorstel dat afgestemd is op een ministeriele regeling waarop in een later stadium de inhoud van de AMvB zal worden afgestemd, het volgende onder de aandacht brengen.

Hebben zij het goed begrepen dat met deze regeling nog steeds wordt vastgehouden aan één peildatum voor instroom in het lwoo? Deze leden vinden dat niet passen bij zorg op maat. Zij willen dan ook graag weten waarom het niet mogelijk is zij-instroom en indicering op andere momenten dan bij aanvang van het voortgezet onderwijs mogelijk te maken? De aan het woord zijnde leden zijn bezorgd dat met onderhavige regeling de leerlingen met sociaal-emotionele problemen buiten de boot dreigen te vallen. De leden van de D66-fractie denken dat het verwijzen van deze leerlingen naar LGF-financiering in cluster 4 en het regionale zorgbudget geen oplossing is. Gezien de geringe financiën is er immers een grote kans dat scholen deze leerlingen zullen weigeren. Om deze redenen vragen zij aan de staatssecretaris waarom zij niet sociaal-emotionele problemen, eventueel samen met leer/onderwijsproblemen als eigenstandig toelatingscriterium voor lwoo wil opnemen?

De aan het woord zijnde leden willen graag weten waarom in het wetsvoorstel niet de in ministeriele regeling opgenomen bepaling is overgenomen dat ouders via de school een afschrift ontvangen van de beschikking van de RVC. Waarom kunnen de ouders niet rechtstreeks van de RVC een afschrift van de beschikking krijgen?

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), ondervoorzitter, Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).

Naar boven