nr. 153
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2001
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 29 november 2001.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 december 2001.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 21 maart 2000 te Berlijn totstandgekomen verdrag inzake toestemming
voor de doorreis van Joegoslavische staatsburgers zonder verblijfsrecht (Trb.
2001, 140 en 188).1
Een toelichtende nota bij dit Verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
1. Algemeen
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet
op de Raad van State).Op 21 maart 2000 is te Berlijn het Verdrag inzake toestemming
voor de doorreis van Joegoslavische staatsburgers zonder verblijfsrecht tot
stand gekomen. Op die datum werd het verdrag ondertekend voor Albanië,
Bosnië-Herzegowina, Duitsland, Hongarije, Italië, Kroatië,
Oostenrijk, Slovenië en Zwitserland. Op basis van het verdrag wordt de
mogelijkheid gecreëerd voor Joegoslavische staatsburgers, die niet meer
voldoen aan de geldende voorwaarden voor verblijf, ten behoeve van hun terugkeer
naar de Federale Republiek Joegoslavië eenmalig door te reizen via het
grondgebied van de verdragspartijen. Hieronder dient ook de vrijwillige eenmalige
doorreis naar Kosovo te worden verstaan.
Het verdrag biedt de mogelijkheid aan andere staten om toe te treden.
Voor het Koninkrijk werd reeds een verzoek tot toetreding gedaan, dat bedoeld
was als voorbereiding voor de verdere te volgen procedure. Aangezien dat verzoek
direct werd geaccepteerd, is het verdrag ingevolge artikel 8 op 11 augustus
2001 voor ons land van kracht geworden. Derhalve wordt hierbij de toetreding
ter parlementaire goedkeuring achteraf aangeboden, met een beroep op artikel
10 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Het faciliteren
van een zo spoedig mogelijke terugkeer van betrokkenen naar hun land is uiteraard
van het grootste belang, zowel voor henzelf als voor ons land.
De Nederlandse toetreding tot het verdrag kan een bijdrage leveren aan
de daadwerkelijke terugkeer van Joegoslavische staatsburgers die niet meer
voldoen aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland. Het verdrag bevat daartoe
praktische afspraken omtrent de te volgen procedure met betrekking tot de
eenmalige doorreis via het grondgebied van de staten die partij zijn bij het
verdrag. De praktijk heeft geleerd dat hiermee een mogelijkheid wordt gecreëerd
voor Joegoslavische staatsburgers, die niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden
voor verblijf, om over land terug te keren naar de Federale Republiek Joegoslavië,
zonder dat daarvoor een transitvisum vereist is.
2. Het Verdrag
In het verdrag worden geen verplichtingen aangegaan tot het verwijderen
van personen. Het bevat ook geen bepalingen die wijziging brengen in de rechtsbescherming
die een vreemdeling geniet naar het nationale recht van partijen. Het verdrag
strekt uitsluitend ertoe de feitelijke terugkeer van Joegoslavische staatsburgers
die op grond van het nationale recht van partijen geen recht hebben op verblijf,
te vergemakkelijken.
Zo regelt artikel 1 de voorwaarden voor de
doorreis van Joegoslavische staatsburgers. In het tweede lid worden de reisdocumenten
beschreven waarover ten behoeve van de terugreis beschikt dient te worden.
Voor de terugkeer naar Kosovo kan voor zover nodig een nationaal vervangend
reisdocument van de verdragspartijen (zie pagina 10 e.v. van het Tractatenblad)
of een internationaal vervangend reisdocument (EU-Laissez-Passer) worden verstrekt.
Het derde lid verplicht de staat van vertrek tot hernieuwde toelating van
personen voor wie de vrijwillige voortzetting van de reis door mogelijke transitstaten
of de binnenkomst in de staat van bestemming niet gewaarborgd is.
Artikel 2 dient in samenhang met het derde lid van artikel
1 te worden gelezen en verplicht de staat van vertrek gegevens ter identificatie
te registreren met het oog op de mogelijke hernieuwde toelating. De kosten
die voor een verdragspartij ontstaan door de hernieuwde toelating, worden
gedragen door de staat van vertrek.
Ter bescherming van persoonsgegevens bevat artikel
3 een aantal bepalingen waaraan het registreren en verstrekken van
persoonsgegevens is onderworpen. Persoonsgegevens mogen alleen worden geregistreerd
of verstrekt voorzover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het verdrag.
Ingevolge artikel 5 worden de verdragspartijen
verplicht problemen die zich bij de toepassing van het verdrag mochten voordoen,
in gezamenlijk overleg op te lossen.
3. Koninkrijkspositie
Het verdrag zal, wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen