28 131
Reïntegratie arbeidsongeschikten

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 februari 2002

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben naar aanleiding van het Algemene Rekenkamerrapport «Reïntegratie arbeidsongeschikten» (kamerstuk 28 131, nrs. 1–2), de navolgende vragen ter beantwoording aan de Algemene Rekenkamer voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op 13 februari 2002 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Walsem

De griffier voor deze lijst,

Stolk

1

Kan de Rekenkamer aangeven of het meenemen van alle arbeidsgehandicapten in haar onderzoek tot grote verschuivingen in de uitkomsten van haar onderzoek zou kunnen leiden (p. 9)?

In het onderzoek richtte de Algemene Rekenkamer zich specifiek op de groep arbeidsongeschikten die onder verantwoordelijkheid vallen van de uitvoeringsinstellingen en die het werk hadden hervat na het doorlopen van een reïntegratietraject. Aangezien het Gak en de USZO samen 70 tot 80% van de reïntegratie-activiteiten van de uitvoeringsinstellingen voor hun rekening nemen, heeft de Rekenkamer zich in het bijzonder op deze instellingen gericht. Het meenemen van de andere uitvoeringsinstellingen had naar alle waarschijnlijkheid niet tot andere uitkomsten geleid.

De uitkomsten van het onderzoek kunnen echter niet geëxtrapoleerd worden naar alle arbeidsgehandicapten die tot de doelgroep van de Wet Rea behoren. Arbeidsgehandicapten die vallen onder verantwoordelijkheid van gemeenten of van de Centra voor Werk en Inkomen (zoals personen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering en ex-werknemers in de sociale werkvoorziening) kunnen op een aantal relevante kenmerken verschillen van de uvi-populatie.

2

Is de Rekenkamer op de hoogte van het feit dat de regering in de aanbiedingsbrief bij het TNO-rapport «De Realiteit: integrale rapportage evaluatie Wet Rea» reeds constateert dat er slechts ruim 40 000 van de ingekochte trajecten daadwerkelijk gestart zijn (p. 18)?

Ja, het genoemde aantal is ook opgenomen in de tabel op p. 16 van het rapport. Wanneer dit aantal wordt afgezet tegen de doelstelling van 58 760 in te kopen trajecten geeft dit naar de mening van de Algemene Rekenkamer een reëel beeld van de gerealiseerde prestatie op dit punt.

3

Heeft de Rekenkamer de resultaten inzake haar enquête omtrent de duurzaamheid en kwaliteit van de werkhervatting na een reïntegratietraject ook afgezet tegen resultaten inzake duurzaamheid en kwaliteit onder arbeidsongeschikten die zonder reïntegratietraject aan werk zijn gekomen? Zo ja, wat zijn daar de resultaten van?

Nee, er is nauwelijks onderzoek beschikbaar over de duurzaamheid en kwaliteit van de werkhervatting onder arbeidsongeschikten. Om die reden heeft de Algemene Rekenkamer hier zelf onderzoek naar gedaan. Zij heeft zich gericht op de arbeidsongeschikten die na het doorlopen van een reïntegratietraject aan het werk zijn gekomen, omdat de uitvoeringsinstellingen voor deze groep de werkhervatting en de duurzaamheid ervan het meest kan beïnvloeden.

4

Is de conclusie juist dat de respondenten in het onderzoek van de Rekenkamer waarschijnlijk behoren tot de «makkelijkere» gevallen, zoals ook is gesteld in het TNO-rapport «De Realiteit: integrale rapportage evaluatie Wet REA (p. 19 tot 24)?

In het TNO-rapport is gekeken naar het aantal werkhervattingen anderhalf jaar na de invoering van de Wet Rea. Op dat moment waren veel reïntegratietrajecten nog niet afgerond. De veronderstelling daarbij was dat de «makkelijkere» trajecten het eerst worden afgerond, terwijl de langere lopende trajecten veelal de «moeilijkere» gevallen betreft. In het onderzoek van de Rekenkamer is niet nagegaan hoe lang de reïntegratietrajecten van de werkhervatters hebben geduurd. Hierop is overigens ook niet geselecteerd bij de steekproeftrekking. Het is dus goed mogelijk dat er personen geënquêteerd zijn die een langdurig traject achter de rug hadden op het moment van plaatsing. In de steekproef waren in ieder geval ook personen opgenomen die al meer jaren arbeidsongeschikt waren. Deze groep is mogelijk moeilijker te reïntegreren dan personen die nog maar kort geleden gekeurd zijn voor de WAO. Overigens is uit de analyses van de Rekenkamer gebleken dat de kans op uitval groter is naarmate er meer tijd verstreken is tussen de WAO-keuring en de plaatsing (zie p. 23).

5

Heeft de groep van 37% die op zoek is gegaan naar een andere baan op eigen kracht een nieuwe baan gevonden, of zijn zij opnieuw geplaatst (p. 20)?

De Algemene Rekenkamer heeft vastgesteld dat op het moment van ondervragen 37% van de arbeidsongeschikten in het onderzoek al eerder een baan had gehad. Of zij hun huidige of eerdere baan zelf hebben gevonden of hierbij hulp hebben gehad, is niet bekend.

6

Kan worden geconcludeerd dat de gezondheid van de betrokkene een belangrijker rol speelt bij de duurzaamheid van de werkhervatting dan de aard van het dienstverband (p. 22 en 23)?

Nee, de aard van het dienstverband heeft de grootste invloed op de duurzaamheid van de werkhervatting. Na de aard van het dienstverband speelt de gezondheid van de betrokkene de belangrijkste rol.

7

In hoeverre is de groep van 415 geselecteerden waarmee een gesprek is gevoerd representatief ten opzichte van de totale populatie (p. 35)?

Ten behoeve van onze enquête zijn door zowel het Gak als door Uszo 600 personen geselecteerd die tussen 1 juli 1999 en 1 juli 2000 aan het werk zijn gegaan, na het doorlopen van een reintegratietraject. Na opschoning bleken er 743 geschikt voor interviews. Naast de 415 geslaagde gesprekken, moesten 157 gesprekken worden afgebroken omdat niet voldaan werd aan de steekproefcriteria. In deze 415 zijn Gak en Uszo voor respectievelijk 203 en 212 personen vertegenwoordigd. Deze uitvoeringsinstellingen nemen samen 70 tot 80% van de reïntegratie-activiteiten van de uitvoeringsinstellingen voor hun rekening. Er was sprake van een hoge respons: slechts 10% van de bruikbare steekproef heeft vooraf of bij de telefonische benadering te kennen gegeven niet aan het onderzoek te willen meedoen. Vanwege de hoge respons en vanwege de representativiteit van Gak en Uszo voor alle uitvoeringsinstellingen is de groep van 415 geselecteerden representatief ten opzichte van de totale populatie te achten.

8

Hoe kan het dat er door de uvi's namen zijn aangeleverd van personen die telefonisch aangaven niet ziek te zijn geweest (p. 35)?

Een mogelijke verklaring is dat de door het Gak en de USZO geleverde gegevens niet geheel betrouwbaar zijn.

Een tweede mogelijke verklaring is dat respondenten zich hun ziekte niet meer konden herinneren of deze niet als ziekte hebben ervaren.

9

Wat is de reden dat de Algemene Rekenkamer niet heeft kunnen vaststellen of en in welke mate de door de uvi's geleverde gegevens niet geheel betrouwbaar zijn (p. 36)?

Om te kunnen nagaan of het Gak en de USZO juiste gegevens hadden geleverd, had op persoonsniveau informatie opgevraagd moeten worden bij de betreffende uitvoeringsinstelling. De geënquêteerden is om privacyredenen echter toegezegd dat gegevens niet op persoonsniveau met de uitvoeringsinstelling afgestemd zouden worden.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), ondervoorzitter, Rosenmöller (GroenLinks), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Van Walsem (D66), voorzitter, Th. A. M. Meijer (CDA), De Haan (CDA), Wagenaar (PvdA), Van den Akker (CDA), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Hindriks (PvdA), Remak (VVD), Weekers (VVD), Kuijper (PvdA), Blok (VVD), De Swart (VVD) en Duivesteijn (PvdA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Lambrechts (D66), Kant (SP), Feenstra (PvdA), Slob (ChristenUnie), Van der Vlies (SGP), Schimmel (D66), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Hindriks (PvdA), Rietkerk (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Vacature CDA, Rabbae (GroenLinks), Udo (VVD), Geluk (VVD), Smits (PvdA), Balemans (VVD), De Vries (VVD) en Depla (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Van Lente (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA) en Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Hamer (PvdA).

Naar boven