28 122
Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector

nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 29 januari 2003

Op 26 november 2001 heeft het kabinet de nota «Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector» aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden (Kamerstuk 28 122, nr. 2).

In de nota is inhoudelijk niet ingegaan op het toezicht op uitvoerders van pensioenregelingen inzake de Pensioen- en spaarfondsenwet. Dit maakt een afzonderlijke afweging bij het toezicht op uitvoerders van pensioenregelingen binnen het grotere kader dat in de nota is geschetst mogelijk.

Daartoe heeft mijn voorganger een ambtelijke werkgroep samengesteld waarin vertegenwoordigers van sociale partners en koepels van uitvoerders van pensioenregelingen hebben deelgenomen.

Het eindrapport van de werkgroep «Toekomstbestendig toezicht» treft u bijgaand aan1. Het rapport geniet een groot draagvlak.

In 2002 is met instemming van de Tweede Kamer het toezicht op de financiële marktsector hervormd. De voorliggende brief en het ambtelijke rapport houden rekening met deze hervorming en de intensivering van de samenwerking tussen en (mogelijke) integratie van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK). Inzake de verdere toenadering van DNB en PVK tot elkaar verwijs ik naar de brief van de minister van Financiën die u op 29 januari 2003 is aangeboden (Kamerstuk 28 122, nr. 10).

Deze brief in combinatie met het ambtelijke rapport zijn aanvullend op en nevenschikkend aan het kabinetsstandpunt dat met de nota «Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector» aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden.

Positionering

Het toezicht op de financiële marktsector kent een prudentiële en gedragscomponent, het toezicht op de uitvoerders van pensioenregelingen kent daarnaast ook een materiële component, namelijk het toezicht op de inhoudelijke bepalingen in de wet.

Het is mogelijk om de onderwerpen van het toezicht op uitvoerders van pensioenregelingen te splitsen in materieel, prudentieel en gedragstoezicht en dienovereenkomstig toe te delen aan verschillende toezichthouders.

Mede met het oog op mogelijke toezichtarbitrage en witte vlekken in het toezicht heb ik een nadere analyse laten uitvoeren. Hieruit blijkt dat splitsing van de uitvoering van het materiële en prudentiële toezicht niet wenselijk is en leidt tot een niet beoogde complexiteit.

Gelet op de vigerende wet- en regelgeving zijn er geen redenen aanwezig die een splitsing van het materiële en prudentiële toezicht over meerdere toezichthouders rechtvaardigen. Ik schaar mij hiermee op hoofdlijnen achter het ambtelijke rapport.

Ik kies ervoor om het materiële en prudentiële toezicht integraal onder te brengen bij een van de prudentiële toezichthouders. Vooralsnog geniet de PVK hier de voorkeur. Na een (mogelijke) integratie van DNB en de PVK tot een nieuwe prudentiële toezichthouder geniet de zo ontstane nieuwe prudentiële toezichthouder de voorkeur.

Inzake het toezicht op transparantie en informatievoorziening het volgende:

1. In de huidige Pensioen- en spaarfondsenwet zijn geen vormvereisten gesteld aan transparantie en informatievoorziening. Transparantie en informatievoorziening kunnen om die reden thans geen onderwerp van toezicht zijn.

2. De bepalingen inzake transparantie en informatievoorziening zullen worden aangescherpt en worden opgenomen in de Pensioenwet.

3. Als duidelijk is welke wettelijke eisen in de Pensioenwet worden gesteld aan transparantie en informatievoorziening is de volgende vraag of daarop toezicht wenselijk of noodzakelijk is. En vervolgens van welke aard dit toezicht (repressief of preventief) moet zijn.

4. Eerst nadat over inhoud van regelgeving, de wenselijkheid / noodzaak en de aard van het toezicht is besloten, is de vraag aan de orde welke toezichthouder het meest geschikt is om dit toezicht ook daadwerkelijk uit te voeren.

Bestuurlijke inrichting

Inzake de bestuurlijke verhouding tussen de minister en de toezichthouder het volgende. Op hoofdlijnen schaar ik mij achter de inhoud van het ambtelijke rapport.

Het voornemen is de bevoegdheden van de minister van SZW toe te snijden op pensioenterrein. Het gaat dan om onder andere de bevoegdheid tot goedkeuring van de begroting, een inlichtingenrecht en een aanwijzingsrecht. Tegelijkertijd moeten de nadelen die samenhangen met een dubbele aansturing worden voorkomen.

Inzake het benoemen van leden van het beleidsbepalende orgaan, in casu het bestuur of de directie al naar gelang de rechtsvorm van de toezichthouder, ben ik van mening dat dit de verantwoordelijkheid moet zijn van één vakminister. Het ligt in de rede dat ten aanzien van de systeem-, prudentiële en gedragstoezichthouder op de financiële instellingen deze verantwoordelijkheid bij de minister van Financiën blijft.

De benoeming of het ontslag van de voorzitter van het bestuur of de president-directeur van de directie wordt reeds geagendeerd voor de Ministerraad. Hierin zal ook in de toekomst geen verandering komen.

Het beleidsbepalende orgaan, bestuur of directie, kent thans een collectieve verantwoordelijkheid. Dit laat onverlet dat er binnen het bestuur of de directie een afspraak wordt gemaakt over een taakverdeling.

De minister van Financiën zal zijn voornemen voor benoeming of ontslag van het lid, dat primair verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoerders van pensioenregelingen, vooraf ter kennis brengen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Financiering van het toezicht

De financiering van het toezicht op de uitvoering van pensioenregelingen vindt momenteel plaats op basis van het profijtbeginsel; de onder toezicht gestelde instellingen betalen hun eigen toezicht.

Met de voorgestelde bestuurlijke (her)inrichting van het toezichtstelsel wordt niet beoogd om de relatie tussen de toezichthouder en de onder toezicht gestelde instellingen, in casu de uitvoerders van pensioenregelingen, te wijzigen. Ik acht dan ook geen redenen aanwezig om tot wijziging van de bekostiging van het toezicht over te gaan.

Realisatie

Bovenstaande kan worden gerealiseerd binnen de nieuwe Pensioenwet. De vormgeving van het toezicht zal daarin een duidelijke plek krijgen. Dat betekent dat de voortgang in de realisatie gelijke tred zal houden met de voortgang van de Pensioenwet.

De ontwikkeling van de Pensioenwet loopt parallel aan de ontwikkeling van de nieuwe toezichtwetgeving op de financiële markten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven