28 114
Planologische Kernbeslissing Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2)

nr. 13
DEEL 3 A: KABINETSSTANDPUNT NA BEHANDELING DOOR DE TWEEDE KAMER

De Planologische Kernbeslissing

Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is een planologische kernbeslissing die de hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. Het ligt in het verlengde van het Eerste Structuurschema Militaire Terreinen, de beide partiële herzieningen daarvan en de Defensienota 2000. De beslissingen van wezenlijk belang zijn onderstreept.De concrete beleidsbeslissingen zijn cursief weergegeven. Het SMT-2 heeft een geldigheidsduur van tien jaar. De PKB is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten.

Doelstelling van het SMT-2 is het scheppen van de noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor de gereedstelling en instandhouding van de krijgsmacht. Verwezenlijking van de infrastructuur voor huisvesten, opleiden en oefenen van de krijgsmacht, doelmatige benutting van het ruimtebeslag, versterking van de ruimtelijke kwaliteit en verweving van functies waar mogelijk/scheiding waar nodig zijn sleutelwoorden bij het vastleggen van het ruimtegebruik door Defensie. Binnen dat kader wordt een bijdrage geleverd aan het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur, milieu, recreatie en cultuurhistorie. Relevant rijksbeleid, zoals neergelegd in de Nota Ruimte, de Derde Nota Waddenzee, de nota Belvedère alsmede de Prinsjesdagbrief, is betrokken bij het opstellen van het SMT-2. Tijdens de geldigheidsduur van het SMT-2 zal verder worden gewerkt aan het samengaan van defensiegebruik met andere functies, bijvoorbeeld natuur en recreatie, om een verdere synergie te bereiken.

Op grond van de monitoring en inventarisaties die sinds 1996 op defensieterreinen worden uitgevoerd, in samenwerking met het Expertisecentrum van het ministerie van LNV, wordt een gericht beheer gevoerd om de aanwezige natuurwaarden in stand te houden en verder te ontwikkelen. Hierbij is de voorlopige versie van de landelijke natuurdoelenkaart, die eind 2003 tussen het ministerie van LNV en het ministerie van Defensie overeengekomen is, het uitgangspunt.

Defensie wil met het oog op beheerskosten en doelmatig ruimtegebruik in beginsel niet meer terreinen aanhouden dan zij nodig heeft. Door de herstructurering en verkleining van de krijgsmacht kan opnieuw van een aanzienlijk deel van de oefenterreinen de militaire functie worden beëindigd. Het gaat om ruim 4600 ha. van de ruim 16 000 ha.

De oefenbehoefte van de krijgsmacht is uitgangspunt voor de ruimtebehoefte in dit SMT-2.

In Nederland bestaat een behoefte aan de volgende ingerichte oefenterreinen: twee compagniesoefenterreinen voor gemechaniseerde eenheden (COT'n: Marnewaard en Oirschot), een oefenterrein primair voor compagnieën van de luchtmobiele brigade (OLB: Eder- en Ginkelse Heide), een oefenterrein primair voor pelotons van de luchtmobiele brigade (De Haar), twee dubbele eenheidsoefenterreinen (dEOT'n: Leusderheide, Havelte-West) en een eenheidsoefenterrein (EOT: Stroese Zand) (in totaal bijna 5300 ha).De Eder- en Ginkelse heide wordt definitief het oefenterrein voor de Luchtmobiele Brigade.De regering heeft het voornemen ruim 6 100 ha. aan overige oefenterreinen aan te houden ten behoeve van de diverse elementaire opleidingen.

Alle terreinen zijn reeds eigendom van of in gebruik bij Defensie.

Sommige militaire terreinen kennen een intensief gebruik. Daar wordt scheiding van functies voorgestaan; het intensieve gebruik valt moeilijk te rijmen met de doelstelling van de ecologische hoofdstructuur. De intensief gebruikte militaire terreinen die niet binnen Habitat- en Vogelrichtlijngebieden vallen, te weten de COT'n Marnewaard en Oirschot, de (d)EOT'n De Haar, Havelte-West en de Leusderheide en de overige oefenterreinen (OOT'n) de Vlasakkers en Oirschot vak B, worden buiten de netto ecologische hoofdstructuur gehouden dan wel gebracht. Zij dienen een primaire bestemming «militair terrein» te krijgen. Defensie conformeert zich aan de vast te stellen natuurdoelen en neemt een inspanningsverplichting op zich deze doelen te realiseren en te handhaven. Opneming in de ecologische hoofdstructuur is gewaarborgd als de militaire functie voor (delen van) deze terreinen vervalt. Voor de COT'n en (d)EOT'n die zich wel kwalificeren als Habitat- en/of Vogelrichtlijngebied (het Stroese Zand en de Eder- en Ginkelse heide) zullen beheersplannen in de zin van deze richtlijnen worden opgesteld.

In Nederland bestaat een behoefte aan de volgende schietterreinen: het artillerieschietkamp (ASK) te Oldebroek, het infanterieschietkamp (ISK) bij Harskamp, de schietbaan voor het 25 mm wapen in de Marnewaard, de schietrange op de Vliehors en de schietgebieden voor beproeving bij Den Helder, Petten en op Breezanddijk, evenals de schietgebieden op de Noordzee voor de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht. De bovengenoemde schietterreinen worden gehandhaafd op hun huidige locatie. Het Cavalerieschietkamp (CSK) op Vlieland en het Luchtdoelartillerieschietkamp (Luask) op Botgat (Zijpe) en op Falga (Den Helder) zullen buiten gebruik worden gesteld. Het CSK kan in bijzondere omstandigheden worden gereactiveerd.

Voor de schietterreinen met een onveilig gebied die zich kwalificeren als Habitat- en/of Vogelrichtlijngebied zullen beheersplannen worden opgesteld.

Voor de schietbanen voor kleinkaliberwapens geldt dat de schietbaan Anloo zal worden gesloten wanneer de milieuvergunning van de schietbaan Witten onherroepelijk is geworden. De open schietbaan op de Leusderheide zal worden gesloten na de modernisering van het infanterieschietkamp. De schietbaan Heumensoord blijft in gebruik totdat een alternatief is gerealiseerd. De schermenschietbanen Havelte, Harderwijk, Arnhem, Den Helder, Waalsdorp, Oirschot en Budel en op de vliegbasis Volkel blijven in beginsel gehandhaafd. Dit geldt ook voor de handgranaatbanen op Havelte-West, het ISK, Arnhemse heide en Kruispeel-Achterbroek. Op de vliegbases Gilze-Rijen en Woensdrecht zullen schermenschietbanen worden gerealiseerd. De schermenbanen te Crailo en Vught zullen worden gesloten.

Het springterrein Schaijk blijft gehandhaafd.

Andere overheden dienen met de aanwezigheid van een schietterrein rekening te houden door geen ontwikkelingen toe te staan die in conflict kunnen komen met de aanwezigheid van het schietterrein. Er is voortdurend aandacht voor het bestrijden van de geluidsbelasting die een gevolg is van het schieten. Maatregelen aan de bron hebben prioriteit.

Voor het goed kunnen functioneren van haar bestand aan vliegtuigen, helikopters engeleide wapens heeft de krijgsmacht behoefte aan de volgende militaire luchtvaartterreinen: het vliegkamp De Kooy, de vliegbases Leeuwarden, Volkel, Eindhoven, Gilze-Rijen, Woensdrecht, De Peel en Deelen.

Militaire luchtvaartterreinen kennen civiel medegebruik.

Het marinevliegkamp Valkenburg, de vliegbases Twenthe en Soesterberg zullen worden gesloten.

Het indirecte ruimtebeslag rondom militaire luchtvaartterreinen, zoals de verschillende geluidzones en obstakelvrije zones, en de daaruit voortvloeiende beperkingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen. Dit geldt ook voor beperkingen bij zend- en ontvangstinstallaties.

Conform de ICAO-normen wordt rondom de vliegbasis een obstakelvrij vlak gehanteerd dat begint met een horizontaal vlak van 45 m hoog met een straal van 4 km rond de landingsdrempels dat overgaat in een conisch vlak met een helling oplopend van 45 m tot 145 m over een afstand van 2 km. Dit obstakelvrij vlak geldt naast de reeds bestaande invliegfunnel. Ten aanzien van bestaande projecten of bouwplannen rondom gedeactiveerde bases kan hiervan in bijzondere gevallen worden afgeweken.

De vlootbasis Den Helder blijft op de huidige locatie gehandhaafd.

Naast de genoemde terreinen en objecten beschikt de krijgsmacht over kazernes, logistieke inrichtingen en andere complexen. Voor kazernes, werk- en opslagplaatsen groter dan 5 hectare die deels of geheel zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur, gelden binnen het hekwerk geen beperkingen aan veranderingen in de bebouwing en terreinverharding. Voor oefenterreinen, schietterreinen, vliegbases en vliegkampen geldt deze vrijstelling in beginsel alleen voor het verharde en bebouwde gedeelte.

Door de herstructurering en verkleining van de krijgsmacht kunnen enkele kazernes en een aantal munitie- en magazijnencomplexen worden afgestoten. Hoeveel en welke is onder meer afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen in de bedrijfsvoering van de krijgsmachtdelen, ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid en de mogelijkheden een geschikte vervolgbestemming te vinden. Dat geldt ook voor het tijdstip van afstoting.

Voor de externe veiligheid rondom munitiecomplexen geldt een veiligheidsbeleid zoals geformuleerd in de Circulaire Van Houwelingen uit 1988. De veiligheidszones rond munitiecomplexen en de daaruit voortvloeiende beperkingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen.

Defensie maakt niet alleen gebruik van objecten en terreinen op de grond maar ook van het luchtruim. Voor het ruimtelijk beleid is met name het laagvliegen relevant.

De laagvliegroute 10 voor vliegtuigen en de route voor helikopters worden gehandhaafd. Het gebruik van de laagvliegroute 10A voor jachtvliegtuigen wordt opgeschort. Bij bepaalde oefeningen op de schietrange de Vliehors wordt nog wel laaggevlogen.

Voor de helikopters van de krijgsmacht bestaat de behoefte aan ongeveer 10 000 uren laagvliegen in Nederland per jaar, waarvan ongeveer 3 000 bij duisternis. Oefengebieden voor laagvliegen (laagvlieggebieden) dienen tezamen een verscheidenheid aan terreineigenschappen te bevatten waarmee alle aspecten van laagvliegtraining kunnen worden geoefend. De gebieden dienen voldoende ruim te zijn om te voorkomen dat laagvliegen de lokale bevolking onevenredig hindert. De bebouwde kernen van Harderwijk, Ermelo en Putten (laagvlieggebied VII), Spijkenisse, Brielle en Hellevoetsluis (laagvlieggebied Voorne-Putten), Oss (laagvlieggebied Maaswaal) en Venlo (laagvlieggebied VIII) worden buiten de laagvlieggebieden gebracht. Verder wordt door gebruiksbeperkingen binnen de laagvlieggebieden te grote overlast voor de bevolking vermeden. Indien mogelijk worden ook kwetsbare natuurwaarden vermeden. Opheffen van een of meerdere laagvlieggebieden is vooralsnog niet mogelijk. Aanpassen van de ligging van gebieden en routes is bespreekbaar mits de trainingswaarde niet afneemt en de vliegveiligheid niet in gevaar komt.

Het gebruik van de oefengebieden voor nachtzichtapparatuur, de nachtvluchtgebieden Ia, Ib, II, III,IV, VIa en VIb, wordt opgeschort.

Gegevens over het laagvliegen met helikopters worden sinds 1 januari 2000 ingevoerd in een registratiesysteem. Tijdens de eerste helft van de geldigheidsduur van het SMT-2 zullen deze geregistreerde gegevens worden geëvalueerd.

Aan de hand van de uitkomsten zal worden bezien of het mogelijk en wenselijk is de laagvlieggebieden anders te situeren.

Laagvlieggebieden en laagvliegroutes zijn indicatief op een kaart opgenomen. Laagvlieggebieden en de helikopterlaagvliegroute dienen als indicatieve aanduiding in het streekplan en het bestemmingsplan te worden opgenomen. Onder de laagvliegroutes voor vliegtuigen dient het bestemmingsplan zeer terughoudend te zijn in het voorzien van bouwmogelijkheden voor masten, windmolens en andere hoge objecten onder de route.

In een zone rond de defensiebrandstofleidingen gelden beperkingen ten aanzien van bebouwing en diepwortelende beplanting. De omvang van de zone wordt bepaald door de NEN (Nederlandse Norm) 3650. De beperkende bepalingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen.

Naar boven