28 113
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde gegevens; Berlijn, 18 april 2001

nr. 146
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2001

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 november 2001.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 27 december 2001.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 18 april 2001 te Berlijn totstandgekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde gegevens (Trb. 2001, 100).1

Een toelichtende nota bij dit Verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Op verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland is de op 4 maart 1985 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van geclassificeerde gegevens (Trb. 1985, 41), die op een aantal punten was verouderd of achterhaald, herzien, waarvan het onderhavige, nieuwe verdrag het resultaat is. Hoewel in dit verdrag de regeringen als partijen worden genoemd, zal het verdrag uiteraard tussen beide staten gelden.

Ten opzichte van het verdrag van 1985 zijn in het onderhavige verdrag enkele artikelen inhoudelijk herschikt, hetgeen niet tot inhoudelijke wijziging heeft geleid. Voorts is de zogenaamde «Berlijn-clausule», die sedert de eenwording van Duitsland overbodig was geworden, niet meer in het onderhavige verdrag opgenomen. De rubriceringen zijn in overeenstemming gebracht met de huidige nationale beveiligingsvoorschriften, zoals voor Nederland neergelegd in de Aanwijzigingen van 20 januari 1989 voor de beveiliging van staatsgeheimen en vitale onderdelen van de Rijksdienst (Stcrt. 1989, 26). Het is ook op grond van deze regels, dat de term «classificatie» is gewijzigd in «rubricering», zonder dat dat inhoudelijk verschil met zich meebrengt. De artikelen 1, 6, 11 en 12, die nieuw zijn ten opzichte van het verdrag van 1985, worden hieronder toegelicht. De artikelen 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 zijn gelijk gebleven, op enkele redactionele aanpassingen na. De artikelen 2 en 10, die werden besproken in de toelichting op het verdrag van 1985 (Kamerstukken II 1984/85, 18 993, nr. 1), worden hieronder eveneens toegelicht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel geeft een definitie van de gerubriceerde gegevens, alsmede een vergelijkingstabel van de rubriceringsniveaus in de twee landen. Tevens is hierin een verwijzing opgenomen naar een nota van 14 februari 1994 van Nederland aan de Duitse Bondsrepubliek, waarin wordt aangegeven hoe Nederland omgaat met de Duitse rubricering «VS-nur für den Dienstgebrauch», omdat hiervoor in Nederland geen equivalent bestaat sedert de inwerkingtreding van de voornoemde Aanwijzing.

Artikel 2

In dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat het verdrag een kaderovereenkomst is. De beveiliging van gerubriceerde gegevens geschiedt volgens de beveiligingsvoorschriften van het ontvangende land. Deze zijn wat Nederland betreft de eerdergenoemde Aanwijzingen.

Voor wat betreft het in het tweede lid bepaalde kan worden vermeld dat met betrekking tot het inschakelen van burgers van derde landen is afgesproken dat met betrekking tot als confidentieel en hoger gerubriceerde gegevens in elk geval een veiligheidsonderzoek dient plaats te vinden.

Ten opzichte van het verdrag van 1985, bevat dit artikel geen verwijzing naar de gerubriceerde gegevens van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). De reden hiervoor is dat de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde NAVO-gegevens geregeld is in het op 6 maart 1997 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Partijen bij het Noord-Atlantisch Verdrag inzake de beveiliging van gegevens (Trb. 1998, 187 en 1999, 54).

Artikel 6

Het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel zijn in overeenstemming met artikel 6 van het verdrag van 4 maart 1985. Nieuw aan dit artikel is het vijfde lid dat de regeling voor het verzenden van gegevens met de rubricering «VS-nur für den Dienstgebrauch» versoepelt, in die zin dat van een normale postverbinding gebruik kan worden gemaakt.

Artikel 10

De aan te wijzen bevoegde Nederlandse autoriteiten zijn voor wat betreft de beveiliging van de binnen de overheid te rubriceren en gerubriceerde gegevens, conform de geldende beveiligingsvoorschriften, de betreffende departementen. Deze blijven verantwoordelijk voor de beveiliging van de gerubriceerde gegevens die zij naar buiten brengen. Voor wat betreft de gerubriceerde militaire gegevens die aan het bedrijfsleven en aan instellingen worden overgedragen, geldt dat het hoofd van de Militaire Inlichtingendienst door de Minister van Defensie met de verantwoordelijkheid is belast.

Artikel 11

Artikel 11, eerste en tweede lid, regelt dat het onderhavige verdrag het verdrag uit 1985 vervangt, waarbij tevens geregeld wordt dat de gerubriceerde gegevens die onder het verdrag uit 1985 zijn uitgewisseld, worden beveiligd onder het onderhavige verdrag. Het derde lid is in overeenstemming met artikel 11 van het verdrag van 1985.

Artikel 12

Naast de in het eerste lid neergelegde en ook in het verdrag van 1985 opgenomen bepaling omtrent het kennisnemen van de op het grondgebied van de wederpartij geldende beveiligingsbepalingen is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen elkaar op verzoek te consulteren.

Het derde lid bevat bepaling die aan de verstrekkende partij de mogelijkheid verschaft na te gaan of haar gerubriceerde gegevens door de ontvangende partij op adequate wijze worden beveiligd. Een dergelijke bepaling vormt momenteel een vast onderdeel van bilaterale en multilaterale verdragen, waarin de beveiliging van gegevens wordt geregeld.

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal, evenals de Overeenkomst van 1985, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven