Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28106 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28106 nr. 4 |
Vastgesteld 29 maart 2002
De vaste commissie voor Financiën1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over bovenvermelde nota. De minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 maart 2002. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Welke stappen worden er ondernomen om illegale geldstromen, zoals bij het ondergronds bankieren, op te sporen?
Zie antwoord op vraag 25.
Kan de regering aangeven welke van de in vraag 1 bedoelde maatregelen specifiek gericht zijn op de bestrijding van terrorisme? Welke initiatieven resulteren uit aantoonbare lacunes?
Zie antwoord op vraag 3.
Welke beleidsvoornemens hebben specifiek ten doel een bijdrage te vormen aan de bestrijding van terrorisme? Is het, gelet op het doel van de nota, niet aangewezen slechts die maatregelen te treffen die een aantoonbare bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van terrorisme?
In de bijlage bij de nota is een overzicht gegeven van de beleidsvoornemens die in deze nota aan de orde zijn en de relatie met de beleidsvoornemens uit het actieplan terrorismebestrijding en veiligheid van het kabinet. Het grootste deel van de beleidsvoornemens uit de nota wordt gedekt door deze onderdelen van het actieplan. Een aantal beleidsvoornemens is toegevoegd vanuit het oogmerk zoals omschreven in de inleiding van de nota zelf, te weten het presenteren van een samenhangende aanpak.
Daarbij geldt, zoals ook omschreven in de inleiding van de nota, dat terrorismebestrijding in een bredere context dient te worden geplaatst, net als overige criminaliteit, en dat effectieve terrorismebestrijding alleen maar mogelijk is indien adequate wet- en regelgeving aanwezig is en verantwoordelijke organisaties adequaat zijn toegerust om criminaliteit in brede zin te kunnen aanpakken.
De gepresenteerde plannen dateren veelal van voor 11 september 2001. Welke nieuwe initiatieven zijn er genomen aan de hand van inzichten ontwikkeld na 11 september 2001?
Nieuwe voornemens zijn in het bijzonder het toezicht op trustmaatschappijen, follow up van nieuwe aanbevelingen van de FATF, Herziening Sanctiewet 1977, bestrijding misbruik corparate entities, versterking van het FEC, versterking van het MOT en de versterking van de samenwerking van de FIOD-ECD met de KLPD.
Voor de overige plannen geldt dat zij veelal voor 11 september ter hand waren genomen en in de periode nadien hoge prioriteit hebben gekregen en/of zijn herijkt op aspecten van terrorismebestrijding.
Is er een risicoanalyse gemaakt naar de uitbreiding van de maatregelen in samenhang met de effectieve bestrijding van financiering van terrorisme?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat is de omvang van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van de maatregelen? Hoe hoog zijn de kosten die de toezichthouders doorberekenen aan de ondertoezichtgestelden?
Zie antwoord op vraag 33 en op vraag 75.
Op welke wijze wordt naast de opsporing en preventie de vervolging van verdachten, als onderdeel van de ketenbenadering, geïntensiveerd?
Voor de voorziene intensiveringen en verbeteringen op het terrein van de vervolging zij kortheidshalve verwezen naar 4.4 van de nota.
Het openbaar ministerie vervult een belangrijke rol in de keten van opsporing en vervolging van witwassen. De Landelijk officier van justitie geeft sturing aan het BLOM, dat analyses beschikbaar stelt aan de Nederlandse politie en hiermee fungeert als aanjager van opsporingsonderzoek naar witwassen. In dit kader is ook de zogenaamde Hit and Run Money laundering (HARM)-methode ontwikkeld. De HARM-methode is gericht op een snellere en meer slagvaardige aanpak van witwasdelicten. Zoals aangekondigd in de nota wordt de HARM-methode, die aanvankelijk als tijdelijk instrument was ingezet, structureel gemaakt. De daarvoor benodigde vervolgingscapaciteit zal dan ook in de toekomst aanwezig blijven. Voorts geeft het OM niet alleen sturing aan opsporingsonderzoeken naar witwasdelicten, maar participeert het ook in overleg met onder andere de financiële instellingen, de toezichthouders, het MOT en de BVD. Hiermee komt de ketenbenadering tot uitdrukking. Met de komst van het Functioneel openbaar ministerie (FOM) wordt deze benadering nog versterkt, en zal de sturing van de BOD'en (met name FIOD/ECD, waar het gaat om de bestrijding van witwassen) verder verbeteren.
Wordt door de toename van regelgeving voor ondertoezichtgestelden niet een te zware druk gelegd? Blijft internationaal het level playing field voor betrokkenen gewaarborgd?
Zie antwoord op vraag 75.
Veel van de genoemde voorstellen heeft een versnelling in besluitvorming ondergaan na 11 september 2001. Is een dergelijke versnelling in alle gevallen gewenst gelet op een zorgvuldige voorbereiding en (risico)analyse van de problematiek?
Zie antwoord op vraag 29.
Kan de regering nader preciseren welke verbanden er zijn tussen witwaspraktijken en het financieren van terrorisme? Welke concrete aanwijzingen zijn hiervoor?
Zowel bij witwassen als bij het financieren van terrorisme kan gebruik worden gemaakt van dezelfde methoden om de oorsprong van gelden te verhullen.
Zo zullen zowel de gelden uit criminele activiteiten als de gelden die gebruikt worden om terroristische activiteiten te financieren door middel van bijvoorbeeld money transfers verplaatst kunnen worden. Ook zullen zowel criminele als terroristische groeperingen gebruik maken van stromannen om gelden in het betalingsverkeer te krijgen en van ondoorzichtige constructies om de herkomst dan wel het doel van de gelden te verhullen.
Zijn de geconstateerde problemen bij het opsporen en ontsluiten van geldstromen tevens opgenomen in voorstellen voor de hervorming toezicht op de financiële marktsector? Zo ja, op welke wijze wordt hier rekening mee gehouden?
Zie antwoord op vraag 44.
Wanneer zal de inventarisatie voor technische bijstand aan Aruba en de Nederlandse Antillen gereed zijn? Welke budgettaire consequenties hebben deze maatregelen?
De inventarisatie van de technische Assistentie van de zijde van Financiën aan Aruba en de Nederlandse Antillen (NA) is gereed op het moment dat deze koninkrijksdelen aangegeven hebben waaraan men exact behoefte heeft. Op dit moment is de verwachting dat de Nederlandse Antillen behoefte hebben aan technische assistentie op wetgevingsgebied en aan versterking van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. De Nederlandse Antillen en Aruba hebben aangeven zo spoedig mogelijk een exacte opgave te doen van de noodzakelijke assistentie.
Voorts dient in dit kader vermeld te worden dat De Nederlandsche Bank reeds technische assistentie heeft toegezegd aan de Nederlandse Antillen.
Welke aanbevelingen/commentaren heeft de FATF gegeven over de prestaties van Aruba en de Nederlandse Antillen?
In het algemeen geldt dat de Nederlandse regering op het gebied van de FATF op een structurele basis samenwerkt met de Nederlandse Antillen en Aruba. Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba zijn gezamenlijk lid van de FATF als Koninkrijk. Naar aanleiding van de gezamenlijke verklaring van de drie premiers is afgesproken dat experts uit de drie landen vóór 1 maart 2002 samen zullen komen ter voorbereiding van de volgende evaluatie (waarschijnlijk 2003) van de FATF. Het afgelopen jaar hebben de Nederlandse Antillen en Aruba, net als alle andere leden van de FATF, een zelf-evaluatie uitgevoerd. De Nederlandse Antillen hebben aangeven dat zij aan 2 van de 40 aanbevelingen nog niet voldoen (op het gebied van geldtransactiekantoren), Aruba heeft aangeven aan 1 aanbeveling niet te voldoen (internationale uitwisseling van MOT-informatie) en aan 1 aanbeveling slechts deels te voldoen (niet alle niet-bancaire financiële instellingen worden gewaarschuwd tegen zakelijke transacties met landen die niet aan de FATF-aanbevelingen voldoen). Tijdens de volgende FATF-evaluatie zullen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba moeten voldoen aan alle FATF aanbevelingen. Hoewel de FATF de drie Koninkrijksdelen apart beoordeelt, zal het Koninkrijk als een geheel worden aangesproken op eventuele tekortkomingen.
Kan de regering nader ingaan op het wetsvoorstel Actualisering en harmonisatie financiële toezichtswetten? Op welke punten zal het wetsvoorstel m.n. iets toevoegen aan de integriteit van de financiële sector?
Het wetsvoorstel Actualisering en harmonisatie financiële toezichtwetten heeft tot doel de financiële toezichtwetgeving op een aantal onderdelen te actualiseren en te harmoniseren naar aanleiding van de notitie inzake samenhang en verschillen tussen de financiële toezichtwetten (de «kleine röntgenfoto»1 ), de Integriteitnota2 en de zogenaamde Tussenrapportage Nota Integriteit financiële sector3.
In het wetsvoorstel Actualisering en harmonisatie financiële toezichtwetten wordt integriteit geëxpliciteerd als doelstelling van toezicht. De integere bedrijfsvoering zal als vergunningvoorwaarde in de financiële toezichtwetten worden opgenomen. De integriteitbepaling zal een ruimere strekking hebben dan de bestaande bepaling met betrekking tot administratieve organisatie (AO) en interne controle (IC) die door de toezichthouders veelal wordt gehanteerd als grondslag voor het opstellen van richtlijnen met betrekking tot integriteitaspecten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen aan de onder toezicht staande instellingen regels worden voorgeschreven met betrekking tot integriteitonderwerpen zoals het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen, het «ken uw klant» principe en het voorkomen van betrokkenheid van de onder toezicht staande instelling en van haar werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de instelling of in de financiële markten in het algemeen schaden.
Het voordeel van de voorgestelde bepalingen is onder andere dat de toezichthouders afdwingbare regels kunnen stellen terwijl dit voorheen niet altijd of slechts indirect mogelijk was en dat wordt voorzien in de mogelijkheid de onder toezicht staande instellingen te verplichten bepaalde gegevens aan de toezichthouder te melden. Ook hiervoor bestaat thans geen wettelijke grondslag.
Het wetsvoorstel zal op deze wijze dan ook een bijdrage kunnen leveren aan de integriteit van de financiële sector.
Is de indruk juist dat de in paragraaf 2.2 gemaakte opmerkingen over integriteit als toezichtsdoelstelling regels betreft die in de uitvoeringssfeer verscherpt zullen worden toegepast? Kan de regering aangegeven waarom daartoe nieuwe wetgeving noodzakelijk is?
Zie antwoord op vraag 14.
Vallen niet aan kredietinstellingen verbonden bedrijven die trustactiviteiten verrichten (zoals fiscale, financiële of juridische adviseurs) die niet onder het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) vallen, wel onder de MOT c.q. de Wif?
Ja. Voorzien is om financiële dienstverlening door deze adviseurs tevens op te nemen in het Besluit MOT/Wif (AMvB).
De «integere bedrijfsvoering» zal als een doorlopende vergunningvereiste in de financiële toezichtwetten worden opgenomen. Kan de regering ingaan op wat concreet met «integere bedrijfsvoering» bedoeld wordt?
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Actualisering en harmonisatie financiële toezichtswetten wordt onder integriteit in het kader van een integere bedrijfsvoering verstaan:
a) de persoonlijke integriteit van bestuurders en medewerkers;
b) de organisatorische integriteit van de financiële instelling;
c) de relationele integriteit;
d) de integriteit met betrekking tot het marktgedrag van de financiële instelling.
Ad a) De financiële instellingen hebben een zorgplicht ten aanzien van de persoonlijke integriteit van hun bestuurders en medewerkers. Aandachtspunten bij het toezicht ten aanzien van persoonlijke integriteit zijn fraude en corruptie.
Ad b) De organisatorische integriteit betreft de interne procedures en maatregelen op het gebied van administratieve organisatie en interne controle ter bestrijding van onoorbaar gedrag.
Ad c) de relationele integriteit heeft betrekking op het marktgedrag van de financiële instelling in haar relatie tot derden alsmede op het gedrag van derden dat de integriteit van de financiële instelling aantast. Hierbij kan worden gedacht aan regels met betrekking tot het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de financiële instelling.
Ad d) Bij de integriteit met betrekking tot het marktgedrag van financiële instellingen kan gedacht worden aan het voorkomen van koersmanipulatie c.q. koersstabilisatie rond emissies, het «bijsturen» van koersen teneinde andere gerelateerde transacties te beïnvloeden en zaken zoals «frontrunning».
Kan de regering nader verduidelijken wat zij bedoeld met de alinea «Met betrekking... zijn gebaseerd»?
De toezichthouders kunnen op basis van de huidige toezichtswetgeving regels stellen met betrekking tot de administratieve organisatie (AO) en de interne controle (IC) alsmede met het oog op het voorkomen van belangenconflicten. Deze basis biedt een beperkte mogelijkheid tot het stellen van regels op het gebied van de integriteit van de onderneming. De toezichthouders hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij de tot nu toe door hen opgestelde regels voor integriteitaspecten. Deze wettelijke basis voor het vaststellen van regels met betrekking tot een integere bedrijfsvoering van financiële instellingen wordt in het wetsvoorstel Actualisering en harmonisatie financiële toezichtswetten zodanig verbreed, dat meer en beter gerichte regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot integriteitaspecten. (Zie ook het antwoord op vraag 14)
Aangezien financieringsmaatschappijen geen geldscheppend vermogen hebben vallen zij niet onder de Wtk. Wie ziet dan wel toe op het karakter van de door deze maatschappijen verrichte transacties?
Zie antwoord op vraag 84.
Kan de regering aangeven hoe het tijdschema eruit ziet m.b.t. wetgeving op het gebied van trustmaatschappijen?
De planning is om een wetsvoorstel voor toezicht op trustkantoren in het eerste halfjaar van 2002 aan de Raad van State te zenden.
Is de indruk juist dat ten aanzien van trust- en financieringsmaatschappijen sprake is van een beduidende leemte in de toezichtstructuur en dat derhalve in een aparte toezichtwet wordt voorzien? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze wet tegemoet zien?
Voor de eerste vraag, zie antwoord op vraag 22.
Voor de tweede vraag, zie antwoord op vraag 20.
Is er sprake van een natuurlijke kwetsbaarheid van trustmaatschappijen en/of financieringsmaatschappijen of is er sprake van een lacune in het toezicht op deze maatschappijen?
In diverse internationale fora zoals de OESO en de FATF komt inderdaad naar voren dat trustkantoren (corporate service providers) en «trusts» (Angelsaksische rechtsfiguur) een verhoogd risico lopen om misbruikt te worden voor witwassen en betrokken te raken bij financiering van terroristische activiteiten. Deze fora zijn dan ook voornemens om met aanbevelingen te komen; parallel hieraan wordt de Nederlandse wetgeving opgepakt.
Op welke wijze kunnen de toezichthouders effectief toezicht uitoefen op de ruim 10 000 financieringsmaatschappijen? Zijn de toezichthouders voldoende uitgerust voor deze taak?
In de opzet van de Ministeriële Regeling (Besluit van 21 december 2001, Staatscourant 2001, 248) is rekening gehouden met het grote aantal financieringsmaatschappijen. Er is daarom vooralsnog gekozen voor een regime, waarmee een beter inzicht kan worden verkregen in de spelers die bij de grote financiële stromen betrokken zijn dan tot nu toe het geval was. Volgens de regeling dienen financieringsmaatschappijen zich te laten registreren door het indienen van een standaard aanmeldingsformulier bij DNB (zie ook vraag 28).
Kan de regering nader ingaan op het instrument van de bestuurlijke boetes en dwangsommen, zoals dit enige jaren geleden is ingevoerd? Kan de regering nader ingaan op de ervaringen met dit instrument door toezichthouders, en de effectiviteit ervan tot nu toe?
De ervaringen van de toezichthouders zijn positief. De bevoegdheid tot het opleggen van lasten onder dwangsom en bestuurlijke boeten wordt gezien als een effectieve aanvulling op de reeds bestaande instrumenten.
Voor het jaar 2001, het tweede jaar dat de mogelijkheid bestaat, heeft zich een scherpe stijging van het gebruik van de bestuurlijke boetes en dwangsommen afgetekend ten opzichte van het jaar 2000.
Ter illustratie de volgende cijfers.
DNB heeft uit hoofde van toezicht en uit hoofde van statistische rapportages lasten onder dwangsom opgelegd
2000: 105 (toezicht: 2)
2001: 199 (toezicht: 14)
PVK heeft uit hoofde van toezicht lasten onder dwangsom opgelegd
2000: 149
2001: 289
De STE heeft uit hoofde van toezicht boetes en lasten onder dwangsom opgelegd
2000: 18 boetes
2001: 20 boetes
18 lasten onder dwangsom
Voorts dient in dit kader vermeld te worden dat in 2003 een evaluatie van de wet «Invoering dwangsom en bestuurlijke boete» zal volgen.
In hoeverre wordt, uitgaande van gezamenlijke inspanning, gewerkt aan het gericht zoeken naar financiële stromen die verband houden met criminele activiteiten en netwerken? Wat wordt gedaan om ook niet onder toezicht staande instellingen en / of personen in beeld te krijgen? Meer in het bijzonder: wat wordt gedaan om illegale activiteiten, zoals ondergronds bankieren op te sporen? De rol van bedrijfseconomisch toezichthouder vereist samenwerking, respect en vertrouwen in relatie tot de ondertoezichtgestelde. De rol van toezichthouder op de uitvoering van de wetten MOT en Wif is er een van sporing. Tast dit niet de relatie tussen partijen aan?
Zoals bekend vervult het openbaar ministerie een leidende rol waar het gaat om de opsporing van strafbare feiten. Daarbij wordt bijvoorbeeld in het kader van het Financieel Expertise Centrum (FEC) met de toezichthouders samengewerkt. Met betrekking tot ondergronds bankieren zal binnenkort een wetsvoorstel worden ingediend dat het toezicht regelt voor de money transferinstellingen. Het ligt in de verwachting dat dit toezicht een preventieve werking zal hebben waardoor een sanering van de bedrijfstak zal plaatsvinden Daarnaast heeft het FEC een speciale werkgroep in het leven geroepen die beoogt de kennis van de FEC-deelnemers m.b.t. financiering van terrorisme en criminaliteit te bundelen en hun activiteiten op dit terrein op elkaar af stemmen. Vanwege de aard van het onderwerp is ook de BVD betrokken bij deze werkgroep. De doelstellingen van de werkgroep zijn:
– Zicht krijgen op activiteiten en informatie van de FEC-deelnemers over financiële geldstromen gerelateerd aan terrorisme;
– De financieringsproblematiek beschrijven;
– De mogelijkheden voor detectie beschrijven;
– De mogelijkheden voor het afdekken van de risico's beschrijven.
Ten slotte zijn ook de analyses van het MOT en het BLOM speciaal gericht op het ontdekken en ontleden van de geldstromen rond criminele activiteiten. Hieruit valt immers de meeste informatie te verkrijgen over bijvoorbeeld de organisatie van criminele organisaties. Voorts kunnen hierdoor mogelijkheden worden gecreëerd om deze groepen op te sporen, te vervolgen al dan niet vergezeld met een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen gelden.
Voorts probeert Nederland ook in internationaal verband aandacht voor geldstroomonderzoek te vragen. De conferentie van de Egmont groep-conferentie in juni 2001en de Interpol Nigerianen-conferentie in januari 2002 waren hier op gericht. Tijdens beide conferenties zijn presentaties gegeven over criminele netwerken, die in beeld zijn gebracht aan de hand van analyse van bijvoorbeeld money transfers.
De rol die de toezichthouder krijgt op het gebied van het toezicht op de naleving van de Wet MOT en de WID is er geen van opsporing, maar een van toezicht ter bevordering van de integriteit van de financiële sector. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat deze rol de relatie tussen de partijen aantast.
Is de regering bereid een wetsvoorstel in te dienen waarmee financiële toezichthouders en eventueel rechters alsnog zullen vallen onder de reikwijdte van artikel 162 Wetboek tot Strafvordering opdat de verplichting zal ontstaan tot aangifte van strafbare feiten?
Een aangifteplicht van strafbare feiten voor de financiële toezichthouders is niet gewenst.
Op basis van artikel 161 WSv is iedereen bevoegd, maar niet verplicht om aangifte te doen van strafbare feiten die men ontdekt. Indien de financiële toezichthouders een overtreding van de financiële toezichtwetten constateren kunnen zij over gaan tot aangifte of besluiten een aanwijzing te geven of een boete of dwangsom op te leggen (bestuurlijke afdoening). Met het Openbaar Ministerie wordt afgestemd of dergelijke overtredingen langs bestuurlijke weg of langs strafrechtelijke weg zullen worden afgedaan. Bij een aangifteplicht voor de financiële toezichthouders kan een dergelijke afweging minder goed worden gemaakt.
De aangiftebevoegdheid van de financiële toezichthouders wordt geëxpliciteerd in het wetsvoorstel Actualisering en harmonisatie van de financiële toezichtwetten. In de nota is op blz. 36 aangegeven dat Financiën verdere uniformering in de bejegening van onder toezicht staande instellingen zal agenderen in het regulier overleg met de financiële toezichthouders. Daarbij kan worden gedacht aan stroomlijning van de inzet van het toezichtinstrumentarium (geven van een aanwijzing, opleggen van een boete of dwangsom) en het aangiftebeleid.
Een en ander is ook, voor zover het de financiële toezichthouders betreft, onderwerp van bespreking geweest tijdens het AO inzake Credit-Lyonnais op 22 november 2001 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 VI, nr. 40). Voor wat het standpunt van de regering over het doen van aangifte door rechters wordt hier kortheidshalve verwezen naar de brief van de Minister van Justitie d.d. 13 november (Kamerstukken II 2001–2002, 26 855, nr. 22).
Gesuggereerd wordt dat er problemen zijn m.b.t. de integriteit van het financiële stelsel in relatie tot terrorismebestrijding. Zijn hier aanwijzingen voor, en zo ja, welke? Wat hebben de zoekacties naar de namen opgeleverd? Is er zicht op de wijze waarop terroristen gebruik hebben gemaakt of maken van het financiële stelsel?
Er zijn geen aanwijzingen dat de integriteit van de financiële sector in relatie tot terrorismebestrijding in Nederland is aangetast. De onderhavige nota en alle maatregelen die erin worden besproken zijn juist erop gericht om de integriteit van de financiële sector – ook met het oog op de bestrijding van de financiering van het terrorisme – te waarborgen. De zoekacties hebben tot op heden geresulteerd in een aantal (exacte) overeenkomsten (ook op de zogenaamde watch-list) met namen van (rechts)personen en organisaties in de administratie van financiële instellingen. In totaal twee exacte overeenkomsten hebben geresulteerd in het bevriezen van de betreffende rekeningen, waarvan er één later weer ontdooid is omdat het om een andere (min of meer gelijknamige) entiteit bleek te gaan dan die bedoeld werd. De andere rekening betrof een tegoed op naam van DA Afghanistan Bank (de centrale bank van Afghanistan) ter grootte van USD 495 285,96. Dit tegoed werd aangehouden bij een in Nederland gevestigde bank. Na het besluit van het VN-sanctiecomité op 11 januari 2002 om de centrale bank van Afghanistan te schrappen van de lijst van entiteiten waartegen financiële sanctiemaatregelen zijn ingesteld (onder VNVR-resolutie 1267), heeft de EU – door middel van Verordening 105/2002 – op 18 januari bijlage I van Verordening 467/2001 dienovereenkomstig aangepast. Als gevolg van deze aanpassing is het tegoed van DA Afghanistan Bank vrijgegeven. Met deze ontdooiing komt in Nederland het aantal bevriezingen van tegoeden van entiteiten die op de bevriezingslijst staan op nul.
Daarnaast hebben financiële instellingen een groot aantal «mogelijke overeenkomsten» in hun administratie met namen van personen en organisaties op bevriezingslijsten gemeld aan hun toezichthouder. De BVD ontvangt deze informatie betreffende «mogelijke overeenkomsten» en beziet welke vervolgacties eventueel nodig zijn. Daarnaast heeft de BVD een aantal mogelijke hits in onderzoek betreffende namen van personen en organisaties die voorkomen op de watch-list. Deze tegoeden worden niet bevroren, maar alleen door de betreffende financiële instelling gemeld. Op basis van de huidige informatie, lijkt het Nederlandse financiële stelsel niet of nauwelijks door terroristen te worden gebruikt voor de financiering van hun activiteiten.
Vermeld dient tenslotte te worden dat de financiële sector zich bijzonder coöperatief heeft opgesteld bij het controleren van de verschillende lijsten van terroristische organisaties, zoals die na de aanslagen van 11 september 2001 zijn verspreid.
Hoe zit het met het huidige toezicht op wisselkantoren, geldtransactiepunten? Zijn de toezichthouders geëquipeerd om al hun voorgenomen taken te vervullen? Hoe zal de toezichthouder daadwerkelijk toezicht kunnen uitoefenen op alle trustmaatschappijen en de naar schatting 10 000 financieringsmaatschappijen? Op welke wijze wordt in controle voorzien en hoe is de handhaving verzekerd?
De Wet inzake de wisselkantoren (Wwk) en daarmee het toezicht op wisselkantoren is op 1 januari 1995 in werking getreden. Dit toezicht wordt door DNB uitgevoerd, DNB is daartoe ook voldoende geëquipeerd. Overigens zal de Wwk op afzienbare termijn worden vervangen door de Wet geldtransactiekantoren (Wgt). Het wetsontwerp daartoe is op 14 februari bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2001–2002, 28 229). De Wgt zal het toezicht op wisselkantoren en moneytransfer kantoren omvatten; deze laatste categorie valt thans onder toezicht via het regime van ontheffingen op grond van artikel 82 Wtk.
Het toezicht door DNB op financieringsmaatschappijen zal met name plaatsvinden door controle van de inrichting van de administratieve organisatie en de betrouwbaarheid van de (mede)beleidsbepalers. Deze controle zal plaatsvinden aan de hand van verklaringen over de aanwezigheid van antecedenten. Tevens zal controle plaatsvinden aan de hand van verklaringen over het voldoen aan de eisen die aan de administratieve organisatie van financieringsmaatschappijen worden gesteld.
In de opzet van de Ministeriële Regeling (Besluit van 21 december 2001, Staatscourant 2001, 248) is rekening gehouden met het grote aantal financieringsmaatschappijen. Er is daarom vooralsnog gekozen voor een regime, waarmee een beter inzicht kan worden verkregen in de spelers die bij de grote financiële stromen betrokken zijn dan tot nu toe het geval was. Volgens de regeling dienen financieringsmaatschappijen zich te laten registreren door het indienen van een standaard aanmeldingsformulier bij DNB.
Hoe is gewaarborgd dat per voorgestelde maatregel eerst de aard en omvang van het probleem, het te verwachten effect, de controleerbaarheid en de handhaafbaarheid voldoende duidelijk zijn?
Door middel van overleg met vertegenwoordigers van de sectoren tot wie de voorgestelde maatregelen zich richten en in samenwerking met de betrokken toezichthouders worden de omvang van de problemen alsmede het verwachte effect, controleerbaarheid en handhaafbaarheid in kaart gebracht.
Zal naast de preventieve werking van het wetsvoorstel inzake geldtransactiekantoren ook de daadwerkelijke opsporing van verdachte transacties worden vergroot?
Het wetsvoorstel inzake de geldtransactiekantoren, welke 14 februari bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken II 2001–2002, 28 229), regelt het toezicht op kantoren die wisseltransacties dan wel money transfers uitvoeren. De Nederlandsche Bank die het toezicht ingevolge het wetsvoorstel inzake de geldtransactiekantoren zal gaan uitvoeren, zal daarbij ook het toezicht op naleving van de Wet MOT en de WID betrekken.
Wisselkantoren vallen reeds vanaf 1 februari 1994 onder de meldplicht en money transferinstellingen vanaf 1 augustus 1998. Het MOT meldt veel van deze transacties als verdacht door aan de opsporingsinstanties.
Als het toezicht op de wisselkantoren en money transferinstellingen verbetert, zal naar alle waarschijnlijkheid het aantal door deze sectorgemelde ongebruikelijke transacties verder toenemen. Het ligt voor de hand dat ook het aantal door het MOT aan de politie als verdacht doorgemelde transacties zal stijgen.
De specifieke opsporingscapaciteit die benodigd is om de stijging van het aantal verdachte transacties te vertalen in concrete onderzoeken, wordt onder andere gecreëerd door het structureel maken van landelijke HARM-voorziening. Verder zullen meer afspraken worden gemaakt tussen OM en politie over aantallen op te pakken onderzoeken naar aanleiding van verdachte transacties.
Terecht wordt in de nota in paragraaf 2.4 bijzondere aandacht geschonken aan de zogenaamde money transfers. Deze zijn vaak voorzien van codes waardoor de eindgebruiker niet identificeerbaar is. Overweegt de regering hier een wet die een verbodsbepaling op zulke transacties inhoudt? Immers indien deze transacties voorzien zijn van codes wordt de uitvoering van de wet MOT zeer beperkt.
Omdat de money transfer voorziet in een maatschappelijk behoefte wordt geen verbodsbepaling op money transfers overwogen. Voor die gevallen dat de eindgebruiker in het buitenland verblijft is het voor een Nederlandse instelling niet mogelijk de eindgebruiker te identificeren. Bij melding aan het MOT van een money transfer zal zowel de naam van de opdrachtgever als van de begunstigde gemeld worden. De moneytransfer instelling zal derhalve bij het aangaan van de transactie de gegevens van de begunstigde moeten registreren. Indien het wordt nagelaten een van deze namen te melden, zal dit tot vragen van het MOT kunnen leiden.
Hoe vaak kwam tot nu toe de FIOD-ECD in actie in verband met het niet naleven van de Wet MOT en de WIF 1993, en hoeveel fte's waren belast met de naleving van deze twee wetten?
Naar aanleiding van signalen van het Meldpunt zijn er de afgelopen jaren op verzoek van het OM acht concrete opsporingsonderzoeken door de FIOD-ECD uitgevoerd inzake overtreding van de Wet MOT.
Daarnaast komt het geregeld voor dat tijdens een lopend strafrechtelijk onderzoek geconstateerd wordt dat de Wet MOT of de WID (Wet identificatie bij dienstverlening) wordt overtreden. Dit betreft dan meestal illegaal opererende financiële instellingen, zoals illegale wisselkantoren die in een dergelijk geval niet alleen worden verdacht van witwassen en het overtreden van de Wet inzake de wisselkantoren, maar ook van overtreding van de Wet MOT en de WID.
Hierbij dient men zich te realiseren dat de FIOD-ECD tot 1 januari 2002 uitsluitend nog een opsporingstaak had in het kader van deze wetgeving. Voor deze onderzoeken waren 5 tot 8 FTE's beschikbaar.
Kan de regering aangeven of de FIOD-ECD en de PVK, STE en DNB extra middelen tot hun beschikking krijgen om de uitgebreide meldings- en identificatieplicht te handhaven?
De FIOD-ECD heeft in het kader van de uitbreiding van de melden identificatieplicht en het toezicht op handelaren in goederen van grote waarde circa € 3 miljoen per jaar toebedeeld gekregen.
PVK, STE en DNB zullen het toezicht op de naleving van de Wet MOT en WID zoveel mogelijk laten meelopen in het huidige toezicht.
De uitbreiding van de meld- en identificatieplicht, betrekking hebbende op de zelfstandige juridische en bedrijfseconomische beroepsbeoefenaren, en het bijbehorende toezicht wordt in de komende maanden nader ingevuld in samenspraak met deze beroepsbeoefenaren en de betrokken toezichthouders, waarbij ook de vraag naar toekenning van extra financiële middelen verder aan de orde is.
Kan de regering nader ingaan op haar voornemen om door middel van nieuw te entameren wetgeving het toezichtsinstrumentarium ten behoeve van creditcardmaatschappijen, assurantietussenpersonen, casino's, handelaren in goederen van grote waarde en vrije beroepen te verbreden, met betrekking tot de naleving van de meldplicht uit hoofde van de wet MOT en de Wif, met name op het aspect van de identificatieplicht? Zou deze ook onverkort van toepassing zijn op alle bovengenoemde beroepsgroepen?
De identificatie- en meldingsplicht is vanaf 1 februari 1994 onverkort van toepassing op assurantietussenpersonen en vanaf 1 januari 1995 op casino's en creditcardmaatschappijen. Op 28 december 2001 is de identificatie- en meldingsplicht ook van kracht geworden voor handelaren en goederen van grote waarde. De identificatieplicht voor handelaren in goederen van grote waarde is alleen van toepassing op transacties tegen contante betalingen boven € 15 000, contante betalingen onder dit grensbedrag waarbij de transactie aan het MOT gemeld wordt, dan wel transacties tegen contante betaling in valuta die geen wettig betaalmiddel zijn (zoals bijv. de Nederlandse Gulden, Italiaanse Lire en Franse Frank).
De komende periode zal de identificatie- en meldingsplicht ook voor de vrije beroepen, zoals advocaten, notarissen, accountants, belastingadviseurs en makelaar, van toepassing worden.
De genoemde personen en instellingen vallen niet onder regulier toezicht zoals krediet- en financiële instellingen. Aanwijzing van toezichthouders in het kader van de Wet MOT en de WID wordt bij ministeriële regeling geregeld.
Is het waar dat boetes en dwangsommen zullen worden ingevoerd in het kader van de Wet MOT en de Wif 1993?
Om de toezichthouders een eigen mogelijkheid tot (reparatoire) sancties op niet naleving van de Wet MOT en de WID te geven en om zo het toezichtinstrumentarium te vervolmaken, ligt het in de rede om het instrumentarium van de bestuurlijke boete en dwangsom, gelijk als in de financiële toezichtwetten, ook voor de Wet MOT en de WID te regelen.
Kan de regering ingaan op de voortgang van de besprekingen in de Ecofin Raad betreffende de richtlijn «market abuse»?
Bij brief van 28 november 2001 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de inzet inzake de ontwerprichtlijn betreffende gebruik voorwetenschap en marktmanipulatie. In deze brief is tevens aangegeven dat het Belgische voorzitterschap in de Ecofin van 13 december een «politieke oriëntatie» zou willen bereiken. Inmiddels kan medegedeeld worden dat de Raad deze algemene oriëntatie heeft bereikt.1 Het Spaanse voorzitterschap heeft de richtlijn market abuse, evenals haar Belgische voorganger, als prioriteit bestempeld.
Thans bespreekt in het Europees Parlement de Commissie voor Economische en Monetaire Aangelegenheden het Commissievoorstel. Ten behoeve van deze bespreking heeft de rapporteur een conceptontwerp verslag gepubliceerd. 2 Wanneer de besprekingen in het Europees Parlement zijn afgerond is niet exact bekend. Verwacht wordt dat in maart het Europees Parlement de richtlijn plenair zal behandelen. Raad en Commissie zullen in aansluiting daarop zo spoedig mogelijk tot een gemeenschappelijk standpunt willen komen.
Wanneer verwacht de regering dat de EcoFin Raad komt met concrete voorstellen voor een richtlijn «market abuse»?
Zie antwoord op vraag 36.
Zijn er plannen om de «informele» FATF een meer formele positie te geven?
De FATF is een onafhankelijk internationaal samenwerkingsverband (www.fatf-gafi.org).
De FATF is het lichaam dat internationaal de standaard vaststelt in de strijd tegen witwassen en de financiering van terrorisme. De FATF opereert op basis van een ministerieel mandaat dat door de verantwoordelijke ministers uit de deelnemende staten gezamenlijk wordt vastgesteld.
Ook de uitbreiding van het mandaat met financiering van terrorisme is op deze wijze door de ministers gesanctioneerd. Deze uitbreiding bevindt zich momenteel in de formele goedkeuringsprocedure.
Kortom, de FATF werkt op basis van een formeel ministerieel mandaat, een werkwijze die tot goede resultaten heeft geleid.
Is voor handhaving van het uitgebreide mandaat geen formele status van de FATF nodig?
Zie vorige vraag.
Welke bevoegdheden kan de FATF ontlenen aan de uitbreiding van het mandaat?
De FATF werkt op basis van aanbevelingen waaraan de deelnemende staten moeten voldoen. Ook de uitbreiding van het werkterrein is in de vorm van 8 nieuwe aanbevelingen geschied. Leden die vervolgens niet overgaan tot het implementeren van de aanbevelingen in 's lands wetgeving worden door de FATF hierop aangesproken. Formele bevoegdheden heeft de FATF niet, «peer pressure» is tot nog toe voldoende gebleken.
Ter toetsing van niet deelnemende landen heeft de FATF criteria opgesteld die zijn afgeleid van de 40 aanbevelingen van de FATF, de zogenaamde Non Coöperative Countries and Territories (NCCT) criteria. Zoals door de minister van Financiën aan de kamer geschreven (FM 2001–1904 M en FM 2001–2128 M) worden deze landen, wanneer zij niet meewerken aan de totstandkoming van, en implementatie in, wetgeving ter bestrijding van witwassen, door de FATF op een zwarte lijst geplaatst (NCCT-lijst). Indien een NCCT-land volhardt in de weigering de anti-witwaswetgeving te herzien, dan verzoekt de FATF de deelnemende landen strafmaatregelen tegen dit land te treffen. Op dit moment is dit het geval bij Nauru.
Welke maatregelen kan de FATF ondernemen tegen NCCT's naast het plaatsen van deze landen op de zwarte lijst?
De FATF heeft de volgende vier maatregelen vastgesteld welke door de leden getroffen kunnen worden:
1. Identificatieverplichtingen bij transacties en financiële diensten met instellingen uit NCCT-landen en hun onderdanen (in Nederland via de Wet Identificatie bij dienstverlening, WID).
2. Verhoogde aandacht voor rapportering van transacties met NCCT-landen en instellingen of onderdanen uit NCCT landen (in Nederland via de Wet MOT).
3. Bij de vestiging van dochterondernemingen van banken uit NCCT-landen in Nederland dient de toezichthouder het feit dat deze bank haar hoofdzetel heeft in een NCCT-land te betrekken bij haar vergunningsbeslissing (in Nederland door DNB).
4. Niet financiële sectoren waarschuwen dat bij het zaken doen met bedrijven uit NCCT landen het gevaar van witwassen aanwezig is (in Nederland door middel van brieven aan het Parlement, de toezichthouders en persberichten).
Hoe verhoudt de opstelling van Zwitserland zich tot de werkzaamheden van de FATF?
Blijkens bijlage D bij het jaarrapport van de FATF over 2000–2001 zou het Zwitsers bankgeheim geen obstakel mogen vormen voor de realisering van administratieve en strafrechtelijke informatie-uitwisseling op het gebied van het witwassen, gelet op het feit dat Zwitserland zegt aan de desbetreffende FATF-aanbevelingen te voldoen.
In hoeverre is het mogelijk de aanbevelingen van de FATF zonder wijziging van wet- en regelgeving door te voeren? In de tekst wordt alleen gemeld dat de MOT en Wif enige aanpassing behoeven, de vraag is of de toezichthouders en opsporingsautoriteiten voldoende bevoegdheden hebben om bij verdenking van criminele geldstromen tot actie als bevriezing en confiscatie over te gaan?
Om de aanbevelingen van de FATF ter bestrijding van het terrorisme te kunnen doorvoeren is, voor zover niet reeds aanwezig, wet- en regelgeving nodig. Kortheidshalve zij voor de puntsgewijze uitwerking van de benodigde maatregelen verwezen naar 3.2.2., ad 4 van de nota.
Maakt de bestrijding van «terrorist financing« in de toekomst de komst van één internationale financiële toezichthouder met ruime bevoegdheden waarschijnlijker? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook recent aan de orde geweest in het Algemeen Overleg over hervorming van het financieel toezicht (d.d. 5 februari 2002) is integriteitstoezicht in het algemeen geen onderscheidend criterium bij de institutionele vormgeving van het toezicht, aangezien het als doelstelling van toezicht dient te zijn ingebed in zowel het prudentieel- als het gedragstoezicht. Om die reden ligt het niet voor de hand dat de bestrijding van internationaal terrorisme een bepalende factor is in de vormgeving van het financiële toezicht, nationaal noch internationaal.
Kan de regering nader verduidelijken op welke wijze non-profit organisaties kwetsbaar zijn voor financiering van terrorisme? Op welke organisatie wordt hier gedoeld?
Non-profitorganisaties zijn om twee redenen kwetsbaar. Ten eerste omdat de gulle gever vaak geen inzicht heeft in de besteding van zijn gift. Hij kan menen geld te geven aan een goed doel, terwijl de gelden rechtstreeks naar de financiering van bijvoorbeeld gewapende oppositiegroepen gaat.
Ten tweede kan de non-profit organisatie ook als dekmantel gebruikt worden voor de financiering van terrorisme. Het is bijv. in sommige religieuze gemeenschappen of sektarische groepen niet ongebruikelijk om een percentage van het inkomen af te staan aan goede doelen. Een belangrijk deel van het geld zal ook echt aan goede doelen besteed worden. Daarnaast bestaat echter de mogelijk dat een deel van de opbrengst rechtstreeks naar bijv. terroristische cellen gaat. De gelden die gebruikt worden voor scholing e.d. kunnen daarnaast tevens een voedingsbodem vormen voor een brede aanhang onder de bevolking.
Op welke wijze zal de werkingssfeer van de richtlijn witwassen worden uitgebreid tot meer dan de huidige drugsgerelateerde criminaliteit?
In de uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn witwassen waaraan in deze vraag wordt gerefereerd, is door de herziene richtlijn inzake witwassen voorzien door een verruiming van de in de richtlijn opgenomen criminele activiteiten die ten grondslag kunnen liggen aan het witwassen van geld. Door uitbreiding van de begripsomschrijving van «criminele activiteiten» valt onder dit verbod niet meer alleen het witwassen van geld dat verkregen is door drugshandel, maar ook het witwassen van geld dat verkregen is door het begaan van andere ernstige strafbare feiten. Daartoe behoren ingevolge de richtlijn onder meer ernstige economische strafbare feiten, fraude en corruptie. Gevolg van deze verruiming is dat lidstaten gehouden zijn hun nationale strafbaarstelling inzake het witwassen van geld aan te passen indien slechts strafbaar is het opzettelijk omzetten, overdragen, verhullen, verbergen etc. van voorwerpen (zoals gelden), wetende dat deze verworven zijn uit drugshandel. Door de richtlijn omschreven witwasactiviteiten dienen immers ook strafbaar gesteld te zijn wanneer zij verband houden met voorwerpen die verkregen zijn uit andere vormen van ernstige criminaliteit. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de Nederlandse wetgeving in dit opzicht reeds voldoet aan de verplichtingen uit hoofde van de herziene richtlijn: in titel XXXA van het Wetboek van Strafrecht is witwassen strafbaar gesteld zonder een beperking inzake de misdrijven waaruit de voorwerpen (zoals criminele gelden) afkomstig zijn.
Op welke wijze kan de eerste Integriteitsnota worden geëvalueerd? Kan de Tweede Kamer een nota tegemoet zien waarin de effecten van die nota worden geëvalueerd in relatie tot de oorspronkelijke doelstellingen en in relatie tot de ontwikkeling van de toezichtskosten, b.v. in de vorm van administratieve lasten?
De Nota Integriteit Financiële Sector is verschenen op 19 december 1997 (Kamerstukken II 1997–1998, 25 830, nr. 1 en 2). Over deze nota zijn, naast de parlementaire behandeling ervan, reeds voortgangsrapportages verschenen op 25 juni 1998 (25 830, nr. 4) en op 2 juli 1999 (25 830, nr. 9).
Bij deze laatste rapportage is aangegeven dat zal worden afgezien van afzonderlijke rapportages over de nota in totaliteit, maar dat de Kamer via de afzonderlijke wets- en beleidstrajecten betrokken en geïnformeerd zal worden.
Via deze route gaat uiteraard aandacht uit naar de aspecten die in de vraag zijn genoemd, zoals doeltreffendheid, administratieve lastendruk en ontwikkeling in de kosten van het toezicht.
Kan de regering nader ingaan op de werkzaamheden van de werkgroep binnen de FATF, die zich bezig houdt met de verschuiving die op zou treden naar het witwassen in andere sectoren, zoals bijvoorbeeld onroerende goed en diamanthandel?
De FATF heeft 3 werkgroepen geformeerd om te komen met voorstellen om de aanbevelingen van de FATF aan te scherpen. Een van de werkgroepen houdt zich bezig met «custumer-identification», de tweede werkgroep houdt zich bezig met toondereffecten en Angelsaksische trusts. En de derde werkgroep houdt zich bezig met de vrije beroepen en de handelaren in goederen van grote waarde. Het ligt in de bedoeling van de FATF om in een extra plenaire vergadering in begin mei 2001 een consultatie document vast te stellen. Daarin zullen een aantal realistisch geachte opties alsmede de door de FATF geprefereerde optie worden opgenomen. Hierna zal het document aan de markt voor consultatie worden voorgelegd.
Zal de meldingsplicht van financiële instellingen en de «handelaren van goederen in grote waarde» worden gekoppeld aan de eis of wel of niet is gehandeld in diamanten met een grote waarde?
Handelaren in goederen van grote waarde waaronder handelaren in edelstenen, sieraden en juwelen, moeten vanaf 28 december 2001 die transacties melden waarbij de verkochte goederen, zo ook diamanten, met € 15 000 in contanten, dan wel transacties tegen contante betaling in valuta die geen wettig betaalmiddel zijn (zoals bijv. de Nederlandse Gulden, Italiaanse Lire en Franse Frank) worden betaald.
De meldingsplicht van financiële instellingen richt zich op financiële transacties waarbij het niet van belang is of er gehandeld is in diamanten.
Hoe staat het met de lijst van terroristische organisaties die op Europees niveau wordt vastgesteld in het kader van de Verordening bevriezing tegoeden? Op grond van welke criteria worden personen en organisaties op die lijst gezet?
Zie ook het antwoord op vraag 55. Een eerste versie van de Europese lijst die gekoppeld is aan de Verordening 2580 is op 27 december door de Raad van de EU vastgesteld. De procedure is dat iedere lidstaat de mogelijkheid heeft om namen – die zijns inziens in aanmerking komen voor plaatsing op de lijst – voor te stellen. De lijst moet bij unanimiteit worden vastgesteld. Criteria voor plaatsing van personen, groepen en entiteiten op de lijst zijn in artikel 1, lid 4 van het GS 931/2001 beschreven. Daarin is bepaald dat de lijst wordt opgesteld aan de hand van welbepaalde inlichtingen of dossierelementen die aantonen dat door een bevoegde instantie (zoals de rechterlijke macht) een beslissing is genomen ten aanzien van de bedoelde personen, groepen of entiteiten. Hierbij kan het gaan om de inleiding van een onderzoek of een vervolging wegens een terroristische daad, poging tot het plegen van een dergelijke daad, of deelname aan of het vergemakkelijken van een dergelijke daad, op grond van bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen, dan wel om een veroordeling wegens dergelijke feiten. Daarnaast kunnen personen, groepen en entiteiten die de Veiligheidsraad van de VN in verband heeft gebracht met terrorisme en waartegen deze sancties heeft gelast, op de lijst worden geplaatst. De namen van de op de lijst geplaatste personen, groepen en entiteiten worden regelmatig (ten minste om de zes maanden) bezien om er zeker van te zijn dat hun plaatsing op de lijst nog steeds gerechtvaardigd is. Tevens wordt regelmatig bezien of het noodzakelijk is om nieuwe namen aan de lijst toe te voegen.
Hoe vaak zijn inmiddels op grond van de verschillende lijsten tegoeden bevroren door financiële instellingen? Waar het rechtsverzoeken of OM-onderzoeken betreft, op welke rechtsgrond wordt beslist of een organisatie al dan niet terroristisch is, zeker waar het organisaties betreft die alleen op de geheime lijsten staan?
Zie ook het antwoord op vraag 27. Sinds 21 januari 2002 – de dag waarop het tegoed van DA Afghanistan werd ontdooid – zijn er in Nederland geen middelen meer bevroren van enige entiteit die op de bevriezingslijst staat. Het openbaar ministerie kan in voorkomende gevallen tot strafrechtelijke bevriezing (inbeslagneming) overgaan wanneer sprake is van een verdenking van een strafbaar feit.
Los van het bevriezen of als vervolg hierop, kan er eventueel strafvorderlijk beslag worden gelegd op tegoeden. De rechtsgrond hiervoor kan een terzake ingediend rechtshulpverzoek zijn, of een verdenking voortvloeiend uit een eigen strafrechtelijk onderzoek. Aangrijpingspunt voor het gevolg geven aan een rechtshulpverzoek is niet of de daarin beschreven gedragingen of genoemde organisatie als terroristisch zijn aan te merken, maar de strafbaarheid en de kwalificatie die de onderliggende feiten naar Nederlands recht dienen te krijgen. Hetzelfde geldt bij het instellen van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek.
Naast de VN-lijst bestaan er nog een aantal andere lijsten zoals die van de FBI, de Presidential Order, de Treasury-lijst en nog enige andere Amerikaanse lijsten m.b.t. de Al-Qaeda-organisatie, de Taliban en Osama Bin Laden. Bestaan er voor de Nederlandse autoriteiten voldoende rechtsgronden om b.v. tot bevriezing van financiële tegoeden over te gaan? In dit kader wordt verwezen naar de Nederlandse Ministeriële Sanctieregeling. Geeft die regeling voldoende mogelijkheden tot ingrijpen en bestaan er voldoende aanwijzingen dat de op genoemde lijsten vermelde personen c.q. instellingen geldstromen generen die het terrorisme bevorderen dan wel mogelijk maken?
Nederland bevriest alleen tegoeden wanneer hiervoor een solide rechtsgrond bestaat. Deze rechtsgrond is – in het kader van de Sanctiewet – altijd een in internationaal verband gemaakte afspraak, waarin wordt besloten tot het bevriezen van middelen. Dit kan een afspraak zijn in VN-verband en/of EU-verband. De meeste lijsten die door de VS na 11 september zijn opgesteld zijn aangeboden aan het VN-Sanctiecomité Taliban. De EU heeft – na overname van de lijsten door de VN in het kader van Resolutie 1267 – dezelfde namen vervolgens overgenomen in zijn eigen Verordening 467/2001. Nederland heeft steeds vooruitlopend op dergelijke internationale besluitvorming (in achtereenvolgens VN- en EU-verband) ministeriële sanctieregelingen opgesteld waarmee tegoeden van de betreffende personen en organisaties konden worden bevroren. Na opname van de lijsten in EU-verordening 467/2001 (die directe werking heeft in Nederland) zijn de ministeriële sanctieregelingen ingetrokken. (Onderdelen van) lijsten betreffende personen en organisaties die geen verband hebben met de Taliban, Al-Qaeda of Bin Laden kunnen niet door het VN-sanctiecomité worden overgenomen en dus ook niet door de EU in Verordening 467/2001 worden opgenomen. Dergelijke namen zijn in Nederland toegevoegd aan de zogenaamde watch-list. Financiële instellingen vergelijken de namen op de watch-list wel op overeenkomsten met hun eigen administratie, maar bij een eventuele hit wordt het betreffende tegoed niet bevroren. Deze (mogelijke) hit wordt via de toezichthouder primair gemeld aan de BVD. Die bepalen welke nadere stappen eventueel nodig zijn. Zie voor het overige het antwoord op vraag 13/PvdA. Overigens heeft de VN eind januari VNVR-resoluties 1267 en 1333 (sancties tegen Afghanistan) vervangen door VNVR-resolutie 1390 (sancties tegen Al-Qaeda). Deze opvolgingsresolutie 1390 is niet meer gericht op een staat, maar slechts op personen zonder vaste territoriale basis. Omdat op basis van de huidige Sanctiewet geen financiële maatregelen genomen kunnen worden tegen personen zonder vaste territoriale basis, kan Nederland niet langer met ministeriële sanctieregelingen vooruitlopen op internationale afspraken om middelen van dergelijke personen te bevriezen. Nederland zal in dat geval moet wachten op besluitvorming in EU-verband. Deze situatie maakt duidelijk het grote belang dat de regering hecht aan een aanpassing van de Sanctiewet. Een voorstel tot wijziging van de Sanctiewet zal op korte termijn aan uw Kamer worden aangeboden.
Welke resultaten heeft onderzoek naar de lijst van 500 namen die is samengesteld door de DNB opgeleverd? Zijn er aantoonbare bewijzen voor misbruik van het financiële stelsel door terroristen?
Zie ook het antwoord op vraag 27. Het eerste resultaat van het door financiële instellingen zoeken in hun administratie naar overeenkomsten met namen van personen en organisaties op de lijst van ruim 500 namen (inclusief de watch-list van de FBI) heeft uiteindelijk geleid tot twee bevriezingen. Eén van de bevriezingen bleek bij nader onderzoek onterecht (de betreffende naam vertoonde overeenkomsten met een naam op de lijst, maar bleek uiteindelijk een andere entiteit te betreffen). Het andere bevroren tegoed is op 18 januari ontdooid (zie antwoord op vraag 13, PvdA). Daarnaast heeft de BVD een aantal mogelijke hits in onderzoek. Dit betreft overeenkomsten in administraties van financiële instellingen met personen en organisaties die staan op de watch-list (hits op de watch-list leiden niet tot bevriezingen).
In hoeverre zijn de in de onderhavige nota aangekondigde maatregelen overeenkomstig met maatregelen die in andere Europese landen genomen zijn of worden? En in welke mate heeft dat gevolgen voor de concurrentiepositie?
Het grootste deel van de beleidsvoornemens hangt samen met aanbevelingen van de FATF en de herziene EU richtlijn inzake witwassen (Richtlijn van 4 december 2001, 2001/97/EG).
Voor een aantal beleidsvoornemens, in het bijzonder de verankering van integriteitstoezicht in de financiële toezichtwetten en de introductie van toezicht op trustmaatschappen, geldt dat deze (nog) niet dwingend uit richtlijnen voortvloeien.
In het kader van het komende wetsvoorstel actualisering en harmonisatie wordt dan ook een flankerende actie ondernomen om integriteitstoezicht op de internationale agenda te plaatsen. Het toezicht op trustmaatschappijen vloeit mede voort uit aanbevelingen van de FATF die echter nog verder uitkristalliseren. Uiteraard wordt deze gedachtevorming in het oog gehouden bij de nadere uitwerking van de desbetreffende wet.
Een ander belangrijk deel van de nota heeft tenslotte betrekking op verbeteringen en verschuivingen in de samenwerking tussen toezichthouders en opsporingsinstanties. Deze initiatieven beïnvloeden de concurrentie van de sector niet in termen van administratieve lasten, integendeel, zij hebben tot oogmerk om via een versterking van de handhaving en de uitstraling daarvan op de integriteit van markten en partijen, bij te dragen aan de reputatie van de financiële sector en de financiële markten in Nederland.
Is de «verordening bestrijding financiering internationaal terrorisme» ook van toepassing op organisaties die wél een vaste standplaats hebben?
Op 27 december 2001 heeft de Raad van de Europese Unie een Gemeenschappelijk Standpunt en bijbehorende uitvoeringverordening 2580/2001 «inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme» aangenomen waarmee op basis van een lijst van organisaties de tegoeden van deze organisaties dienen te worden bevroren. Deze verordening is op 28 december 2001 gepubliceerd en in werking getreden. Deze lijst wordt door de Raad met unanimiteit vastgesteld en daarna indien wenselijk aangepast. De verordening is van toepassing op personen en organisaties voor zover die voornamelijk buiten de EU actief zijn, ongeacht of deze personen en organisaties een vaste standplaats en/of verblijfplaats hebben.
Welke beperkende financiële maatregelen worden bedoeld op blz. 23, en hoe verhouden deze zich tot de Wet MOT?
De bedoelde beperkende financiële maatregelen die in het kader van de Sanctiewet kunnen worden opgelegd betreft het bevriezen van middelen en het verbod tot het beschikbaar stellen van financiële middelen aan – in dit geval – personen en organisaties die door internationale gremia (VN, EU) in verband worden gebracht met terroristische activiteiten. Bij deze maatregelen is dus tevoren bekend van welke personen en organisaties middelen bevroren moeten worden – ongeacht of de middelen (zouden) worden aangewend voor ongebruikelijke transacties. Financiële sancties zijn in die zin subjectgericht en daarmee duidelijk afgebakend wat betreft de entiteiten tot welke de maatregelen zich richten. Dit is niet het geval bij de wet MOT. De wet MOT heeft als aangrijpingspunt een transactie, ongeacht het subject dat de transactie uitvoert. Als transacties als ongebruikelijk worden aangemerkt, dan moeten deze worden gemeld bij het MOT.
Geldt de op blz. 23 bedoelde meldplicht ook voor tussenpersonen?
Reeds sinds inwerkingtreding van de Wet MOT op 1 februari 1994 is de meldplicht van toepassing op assurantietussenpersonen (een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig levensverzekeringovereenkomsten sluit, alsmede het daarbij verlenen van bemiddeling).
Op welke wijze zal de identificatie van klanten bij het openen van bankrekeningen aangescherpt worden? Zal sprake zijn van registratie van bankrekeningen in een openbaar register? In welke landen is sprake van een centraal rekeningenregister?
De aanscherping van de identificatie ligt in het ongedaan maken van de zogenaamde grandfathering. Grandfathering in het kader van de Wif 1993 houdt in dat bij het afnemen van een financiële dienst de financiële instelling de verplichte identificatie mag afleiden van de gegevens die zijn vastgelegd bij een eerder verleende financiële dienst.
Deze gegevens dienen in principe te stammen uit een periode na 18 januari 1989, gezien het feit dat vanaf die datum de eisen die aan de identificatie gesteld werden conform de huidige wettelijke eisen zijn. Hieraan is op dit moment in de wet toegevoegd dat indien de eerder verleende financiële dienst betrof het openstellen van een rekening waarop een saldo in geld effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden, ook gegevens van voor 18 januari 1989 mogen worden gebruikt.
Dit is destijds (bij amendement) toegevoegd om bestaande rekeninghouders niet overmatig te belasten. Deze wijze van identificatie houdt echt het risico in zich dat er gebruik wordt gemaakt van gegevens welke niet (volledig) juist zijn. Om dit risico te ondervangen is besloten de mogelijkheid om gebruik te maken van de gegevens vastgelegd voor 18 januari 1989 uit de wet te schrappen. Gebruikmaking van deze gegevens is nog wel mogelijk indien vaststaat dat destijds geïdentificeerd is op een wijze die overeenkomt met de regels die thans gelden voor identiteitsvaststelling.
De wenselijkheid van een centrale registratie van bankrekeningen is momenteel onderwerp van onderzoek. In het kader van dit onderzoek zal bij de diverse partijen, OM en banken, de wenselijkheid van een dergelijk register geïnventariseerd worden. En hierbij zal tevens gekeken worden naar wat de mogelijkheden zijn.
Op dit moment heeft in elk geval Frankrijk een dergelijk register. Ook Duitsland heeft inmiddels tot invoering van een dergelijk register besloten.
In de wijziging van de Wet melding ongebruikelijke transacties (28 018) wordt slechts gesproken van het bestrijden van witwassen. Hiervoor dienen ook zaken van grote waarde onder het toezicht worden gebracht. Kan de regering verduidelijken op welke wijze zaken van grote waarde samenhangen met internationaal terrorisme? Op welke wijze kunnen dergelijke handelaren een bijdrage leveren aan de strijd tegen het terrorisme?
Recentelijk zijn handelaren in goederen van grote waarde onder de reikwijdte van de Wet MOT gebracht en is de FIOD-ECD aangewezen als toezichthouder op de naleving van de meldplicht door deze handelaren. Goederen van grote waarde zullen niet alleen gebruikt worden als investering of ten behoeve van een luxe levensstijl, maar ook als betaalmiddel (bijvoorbeeld edelstenen) of transportmiddel (bijvoorbeeld voertuigen en schepen). Terroristische groeperingen kunnen derhalve indien zij bij meldplichtige handelaren goederen aanschaffen die zij gebruiken ten behoeve van hun terroristische activiteiten of als betaling voor deze terroristische activiteiten gemeld worden aan het MOT en zo bekend raken bij de opsporingsinstanties.
In welke mate maken douane en Belastingdienst ook daadwerkelijk gebruik van de mogelijkheid om renseignementen te melden aan het meldpunt ongebruikelijke transacties?
De douane meldt bepaalde geldtransporten die via Schiphol verlopen en waarbij een Nederlands heffingsbelang in het geding is aan het Meldpunt. In 2001 is 150 maal een dergelijke melding gedaan. Na beoordeling van deze meldingen resulteerde dit in 42 gevallen van verdacht geldvervoer. Ten overvloede wordt er nog op gewezen dat het ontwerp van wet op basis waarvan de douane verplicht wordt alle gevallen van ongebruikelijk vervoer van geld te melden aan het Meldpunt spoedig zal worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Een onderzoek om te bezien of een algemene meldplicht voor de Belastingdienst waardevol kan zijn, zal in de loop van het eerste kwartaal van 2002 worden afgerond.
Zijn er aanwijzingen dat pensioenfondsen en schadeverzekeraars kwetsbaar zijn voor het witwassen van geld en de financiering van terroristische activiteiten? Zo ja, op welke manier manifesteren deze kwetsbaarheden zich?
Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat in Nederland pensioenfondsen en schadeverzekeraars kwetsbaar zijn voor het witwassen van gelden en de financiering van terroristische activiteiten. In het vooruitzicht van de komende derde mutual evaluation van Nederland door de FATF onderzoekt de Begeleidingscommissie-MOT e.e.a., te meer daar andere landen wel een meldplicht voor deze instellingen hebben.
Welke bevoegdheden heeft de Nederlandse douane momenteel bij het ongebruikelijk vervoer van geld? Welke criteria worden gehanteerd voor ongebruikelijke hoeveelheden of vervoer van geld?
De Douane heeft op grond van de bestaande helingsbepalingen in het Wetboek van Strafrecht en artikel 161 Wetboek van Strafvordering de mogelijkheid verdachte transacties aan de politie te melden. In gevallen dat daarvan sprake is, zal de Douane melden aan het BLOM onder zending van een afschrift aan het MOT.
De Douane is binnen het huidige wettelijk kader bevoegd ongebruikelijke transacties met betrekking tot binnenlandse belastingplichtigen, die zij bij de uitoefening van haar wettelijke bepalingen tegenkomt, aan het MOT te melden. Opgemerkt wordt dat de huidige wetgeving niet voorziet ongebruikelijke transacties van buitenlandse belastingplichtigen te melden. In deze lacune wordt voorzien in het wetsvoorstel «Wet melding door de douane van ongebruikelijk vervoer van geld en daarmee gelijkgestelde zaken».
Voor wat betreft de gehanteerde criteria wordt aangesloten bij de Wet MOT (zie ook vraag 64).
Welke gevolgen heeft de uitbreiding van de meldplicht van de Wet MOT voor het Openbaar Ministerie? Wordt voor deze uitbreiding het OM kwalitatief en kwantitatief versterkt?
Zie antwoord vraag 7.
Welke op blz. 25 genoemde indicatoren worden bedoeld voor melding van ongebruikelijk vervoer van geld en daarmee gelijk te stellen zaken?
De indicatoren waaraan wordt gedacht, om ongebruikelijk vervoer van geld en daarmee gelijk te stellen zaken door de douane aan het MOT te laten melden, nadat het desbetreffende wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen, betreffen de volgende:
• Het door de douane, bij de uitvoering van de wettelijke aan haar opgedragen taken, aantreffen bij reizigers en andere personen van contant geld in euro, guldens of vreemde valuta, cheques of daarmee gelijk te stellen waarden, effecten of daarmee gelijk te stellen waarden, edelstenen, edelmetalen en juwelen, rekening houdend met het gebruikelijke handelsverkeer.
• Vervoer van geld, dat in verband met witwassen aan de politie en justitie wordt gemeld, moet ook aan het meldpunt worden gemeld.
• Vervoer van geld, waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat het verband kan houden met witwassen.
• Voorkeur van de vervoerder voor het vervoer van geld onder het grensbedrag waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat deze daarmee melding wil voorkomen.
Welke sporen worden op blz. 25 bedoeld? Bankrekeningen zijn toch sporen? Kan de regering hierop ingaan?
Een witwasser zal bij zijn witwasactiviteiten altijd proberen zo min mogelijk sporen achter te laten. Met deze sporen wordt gedoeld op alle vastleggingen in de boeken van financiële instellingen of andere personen en instellingen waar een crimineel gebruik van maakt om zijn uit criminele activiteiten verworven gelden een legale schijn te geven. Door gebruikmaking van toonderstukken of ondoorzichtige constructies en off shore landen zal de crimineel zo veel mogelijk buiten de boeken van financiële instellingen proberen te blijven, waardoor het voor opsporingsinstanties moeilijk wordt om de herkomst van de criminele gelden te achterhalen.
Worden beleggingsproducten van verzekeraars en banken onderling verhandeld en aangekocht? Bestaat de mogelijkheid dat er derhalve met koersen gemanipuleerd kan worden en wordt?
Er is een diversiteit aan beleggingsproducten die door banken en verzekeraars worden aangeboden, denk bijvoorbeeld aan beleggingshypotheken en leaseplannen. Deze producten zijn geen effecten in de zin van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Er wordt ook geen markt (beurs) onderhouden in deze producten. Dit in ogenschouw nemend kan bij zulke producten als zodanig manipulatie van een koers niet plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat wanneer er door de aanbieders effecten, onderliggend aan deze producten, worden gehouden of verhandeld, zij zich moeten houden aan de regelgeving met betrekking tot koersmanipulatie. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kan sprake zijn van overtreding van artikel 334 van het Wetboek van Strafrecht (bedrog) of artikel 47 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (bedrog) of van artikel 32 van de Nadere Regeling (koersmanipulatie en overige misleidende handelingen).
Kunnen voorbeelden genoemd worden van ongebruikelijke transacties voor pensioenfondsen en schadeverzekeraars?
Zie antwoord op vraag 68.
Is er inmiddels meer zicht op de mogelijke oorzaken van het beperkte aantal meldingen van ongebruikelijke transacties bij levensverzekeraars?
Er bestaan vermoedens waarom het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties bij levensverzekeraars beperkt is. Zo kent Nederland bijvoorbeeld geen toonderpolissen en loopt het betalingsverkeer tussen verzekeringsinstellingen/assurantietussenpersonen en de klant normaliter giraal via het bankwezen. Om evenwel in het kader van de komende derde mutual evaluation van Nederland door de FATF goed beslagen ten ijs te komen is dit punt momenteel in onderzoek bij de Begeleidingscommissie-MOT.
Waarom waren money transfers tot nu toe geen financiële dienst in de zin van de Wif 1993?
Tot nu toe gold indirect dat, vanwege het feit dat een geldtransfer als dienst op grond van de Wet MOT is aangewezen, tevens bij deze vorm van dienstverlening identificatie van de cliënt diende plaats te vinden. Om alle onduidelijkheid weg te nemen zal deze identificatieverplichting binnenkort worden geëxpliciteerd.
Aangeven wordt dat het overmaken van geld via money transferkantoren typisch gepaard gaat met codes i.p.v. identificatie. Heeft het invoeren van de Wif-plicht gevolgen voor het functioneren en voortbestaan van de money transferkantoren?
Net zomin het wenselijk is dat bij financiële instellingen anonieme rekeningen kunnen worden aangehouden, is het voor het bestrijden van witwassen gewenst dat bij money transfer de identiteit een degene die betrokken is bij een money transfer onbekend blijft. In het kader van de integriteit van het financiële stelsel en het ken-uw-cliënt beginsel zal een money transferkantoor zijn klanten moeten identificeren, zeker indien een transactie als ongebruikelijk aan het MOT gemeld moet worden.
Is het genoemde rapport over toondereffecten reeds gepresenteerd? Welke aanbevelingen doet de werkgroep?
De werkgroep Effecten aan toonder heeft in december 2001 een interim-rapportage uitgebracht. De Tweede Kamer zal zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd over de bevindingen en aanbevelingen van de werkgroep, alsmede over het kabinetsstandpunt ter zake.
Voldoet het inrichten van een centraal rekeningenregister aan de wettelijke eisen die gesteld zijn aan privacy? Is hiervoor advies ingewonnen bij de registratiekamer?
Het centraal rekeningenregister is onderwerp van onderzoek, waarbij ook gekeken zal worden naar de privacywetgeving. Overigens lijkt de sector zelf inmiddels stappen te ondernemen die moeten leiden tot een CRR. Een en ander hangt samen met de last bij financiële instellingen indien voor opsporingsonderzoeken telkens apart een financiële instelling bevraagd moet worden.
Kan de regering aangeven op welke wijze het centraal rekeningenregister een bijdrage kan leveren aan de strijd tegen internationaal terrorisme?
Een CRR kan de zoektocht naar rekeninggegevens van personen in het kader van strafvorderlijke procedures aanzienlijk vereenvoudigen. In plaats van telkenmale alle financiële instellingen te bevragen voor elk onderzoek, kan het CRR geraadpleegd worden. Dit zou, mits het CRR juist geautomatiseerd kan worden, op den duur tevens kunnen leiden tot lagere administratieve lasten voor financiële instellingen.
Wat zullen de gevolgen zijn van de aangekondigde maatregelen, in termen van personeelsformatie bij de toezichthoudende instellingen en de opsporingsinstanties en douane?
Voor de toezichthoudende taak van de FIOD-ECD vanwege de recente uitbreiding van de wet MOT (toezicht op de handelaren in goederen van grote waarde) is in eerste instantie een uitbreiding van 20 FTE's voorzien voor 2002. Dit aantal zal, afhankelijk van de handhavingresultaten in de komende twee jaar, worden aangevuld tot 40 FTE's.
De FIOD-ECD heeft vanouds een verantwoordelijkheid bij de handhaving van de integriteit van de financiële sector. Door de gebeurtenissen in de VS is de invalshoek waarmee de reguliere werkzaamheden worden verricht veranderd. Sinds 11 september 2001 gaat bijzondere aandacht uit naar activiteiten binnen het taakgebied die gerelateerd kunnen zijn aan terrorisme. Het perspectief van FIOD-ECD daarbij is het voorkomen van terrorisme door het afsnijden van geld- en goederenstromen en niet de bestrijding van de terroristische activiteiten op zich. De directe gevolgen van deze veranderde prioritering in de werkzaamheden van de FIOD-ECD zijn in eerste aanleg zoveel mogelijk binnen de organisatie opgevangen. De structurele verzwaring van de taak op dit terrein vereist verdere uitbreiding van de formatie. Deze is begroot op 40 FTE's in 2002 en dit aantal loopt op tot 60 in 2006.
Voor de overige uitbreidingen, voor zover nu te overzien, wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de nota.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de onder toezicht staande financiële instellingen, in termen van administratieve lastendruk?
In de afgelopen periode na 11 september zijn de gevolgen voor de financiële instellingen in termen van administratieve lasten zonder meer hoog geweest; de financiële instellingen hebben daarbij uitzonderlijke inspanningen geleverd. Uiteraard zal in de nadere uitwerking van de beleidsvoornemens en de wetstrajecten uit de nota adequate aandacht worden besteed aan de meer structurele administratieve lastendruk die daarmee kan samenhangen. De inzet daarbij is uiteraard om die zo beperkt mogelijk te houden; daarnaast is in het bijzonder het voornemen tot vergroting van de effectiviteit van de wet MOT mede ingegeven door de wens om de administratieve lastendruk voor financiële instellingen juist sterk te verminderen.
Aan welke verruiming denkt de regering voor ruimere mogelijkheden bij het raadplegen van het Centraal Rekeningenregister? Welke wijzigingen zijn nodig in de Wet Bescherming Persoonsgegevens?
Welke en/of wetgeving aangepast moet worden voor het CRR is onderzoek van studie en overleg met de financiële instellingen en de Registratiekamer.
Zijn verzekeraars niet verplicht om met het door beleggers/polishouders gestorte geld voor hun producten, daadwerkelijke fysieke participaties te kopen voor deze klant, maar dat een ingenomen positie in hun eigen product voldoende is? Waar blijft dan het geld van hun beleggers/polishouders? Kan dit een mogelijke bron van fraude zijn?
In Nederland is het toezicht op verzekeraars gericht op de juridische entiteiten. Bedrijfsonderdelen die levensverzekeringsproducten verkopen dienen in juridisch zin afgescheiden te zijn van de rest van een financiële groep. De PVK houdt toezicht op de juridische entiteiten van een financiële groep die dergelijke verzekeringsactiviteiten ontplooien. De PVK ziet toe op een goede administratieve organisatie en interne controleprocedures van de verzekeraar mede met als doel om de kans op fraude zo veel mogelijk te beperken.
Een polishouder wordt niet de eigenaar van beleggingen die gekocht zijn met zijn gestorte premies (na aftrek van kosten en risicopremies). De verzekeraar is de eigenaar van de beleggingen en de polishouder bouwt daarentegen rechten op.
De taak van de toezichthouder is onder meer om te beoordelen of een verzekeraar op de balans voldoende voorzieningen vormt om te kunnen voldoen aan de door polishouders opgebouwde rechten.
Wanneer een polishouder kiest voor beleggingsverzekeringen dient de verzekeraar de waarde van de beleggingen die toekomt aan polishouder ook als voorziening op te voeren op de balans.
Per saldo zal een verzekeraar die premies t.b.v. een beleggingsverzekering ontvangt deze moeten beleggen in de aan de klant toegezegde beleggingsvorm. Mocht een verzekeraar niet de overeenkomstige beleggingen in zijn bezit hebben, dan kan de PVK een hogere solvabiliteitseis opleggen omdat de verzekeraar naast verzekeringstechnisch risico ook beleggingsrisico loopt.
Op welke wijze denkt de regering de afhandeling van zaken door de toezichthouders beter te gaan monitoren?
In het kort is daarvoor de benadering voorzien zoals die in de paragrafen 4.2 en 4.4 van de nota is geschetst, bestaande uit verbetering van het inzicht in het aantal bestuursrechtelijke afdoeningen en strafrechtelijke aangiften door de financiële toezichthouders en de follow up die daaraan wordt gegeven door opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie.
Voorzien is deze verbetering te realiseren door een aantal gefragmenteerde overleggen tussen betrokken instanties te centraliseren in het Financieel Expertisecentrum, alsmede door de totstandkoming van het Functioneel OM, opdat dergelijke zaken onder verantwoordelijkheid van één onderdeel van het OM kunnen worden afgedaan.
Kan de regering nader ingaan op de verschillen in de wijze van uitoefening van toezicht tussen de diverse toezichthouders? Hoe kunnen deze verschillen verklaard worden ?
De aard van de waargenomen verschillen is nader toegelicht in de nota (pag. 32). Aan het bestaan van verschillen op zichzelf is niet op voorhand een waardeoordeel toegekend, anders dan het voornemen om ongerechtvaardigde of uitsluitend historisch gegroeide verschillen te doen laten verdwijnen.
Bij deze analyse zullen ook de verklarende factoren aan de orde komen. Zonder hierop vooruit te lopen is een belangrijk startpunt daarbij uiteraard de verschillen in soorten financiële personen en instellingen die onder het toezicht van de verschillende toezichthouders staan.
Kan de regering nader ingaan op de categorie personen en instellingen (blz. 33) die weliswaar onder specifieke toezichtswetten valt, maar bewust of onbewust geen instemming zoekt voor bepaalde activiteiten? Kan de regering hier concrete voorbeelden van noemen? Is het juist dat bedoelde personen en instellingen dan op papier wel, maar in de praktijk niet, onder toezicht staan?
Het gaat hier bijvoorbeeld om gevallen waarbij een persoon of instelling gelden uit de markt aantrekt waarbij men – bewust of onbewust – zich niet aan de toezichtwetten houdt en waarvan de toezichthouder op verschillende wijzen, veelal bij toeval, op de hoogte komt. De bedoeling is dat toezichthouders systematisch bekijken in hoeverre er partijen zijn die zich op de markt begeven maar die zich niet bij een toezichthouder melden voor een vergunning of een ontheffing. Indien dit het geval is zal de toezichthouder door middel van een aanschrijven de betrokken partij op de hoogte stellen van de wettelijk plicht tot vergunning of ontheffing teneinde toezicht te bewerkstelligen.
In welke gevallen geeft de minister algemene aanwijzingen? En in welke gevallen zijn desondanks toch bijzondere aanwijzingen mogelijk?
Zoals in paragraaf 4.2 van de nota is aangegeven kan de minister geen bijzondere aanwijzingen geven aan de financiële toezichthouders. Voor het geven algemene aanwijzingen, in de vorm van voorschriften bestaat in de toezichtswetgeving een aantal mogelijkheden, zoals het stellen van voorschriften aan een rechtspersoon aan wie toezicht wordt overgedragen en de mogelijkheid om voorschriften te geven met betrekking tot de uitvoering van EU-richtlijnen; zie bijv. artikel 40 Wet toezicht effectenverkeer.
Wat is capaciteitsvergroting van de rechtsprekende macht op basis van de structurele intensivering van 2 mln. gulden? Wat zijn de gemiddelde kosten van een «megazaak»?
De in de nota onderkende behoefte van capaciteitsvergroting voor de rechtsprekende macht ziet met name op de behandeling van zogeheten megazaken. De rechtbank Rotterdam is hiertoe als «coördinatiepunt» aangewezen. Op korte termijn komt een plan van aanpak gereed, waarin de structurele voorziening voor de behandeling van megazaken wordt vormgegeven. Voorts wordt periodiek overleg gevoerd tussen de Raad voor de rechtspraak en het OM om tot een goede afstemming te komen met betrekking tot de gewenste capaciteit voor megazaken. Vanwege de enorme diversiteit van de daadwerkelijke of zo genoemde megazaken is het niet mogelijk eenduidige kengetallen te geven over dit soort zaken.
In het kader van de vergroting van het kennisniveau van de rechtsprekende macht op het gebied van met name financiële criminaliteit in samenhang tot terroristische activiteiten, is Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) gevraagd om het bestaande aanbod van opleidingen te inventariseren en, indien nodig, opleidingen te ontwikkelen.
Welke oorzaken zijn aan te wijzen voor het lage aantal veroordelingen?
Het aantal veroordelingen ter zake van witwassen in ogenschouw nemende, kan de effectiviteit van de witwasbestrijding in Nederland laag lijken. Hierbij moeten echter belangrijke kanttekeningen worden geplaatst.
Op de eerste plaats worden door het hoge aantal ongebruikelijke transacties valse verwachtingen gewekt.
Zeventienduizend verdachte transacties zijn niet gelijk te stellen aan zeventienduizend verdachten of zeventienduizend onderzoeken. Veel meldingen horen namelijk bij elkaar: sommige verdachten hebben honderden ongebruikelijke transacties op hun naam staan.
Ten tweede worden veel meldingen gebruikt in reeds lopende onderzoeken die niet specifiek op witwassen gericht zijn. De informatie bevestigt dan bijvoorbeeld het vermoeden dat reeds bestond van drugshandel of deelneming aan een criminele organisatie.
Ten derde is in december 2001 de zelfstandige strafbaarstelling van witwassen (artikel 420bis Sr. e.v.) in werking getreden. Tot die tijd was witwassen een vorm van heling. Dit maakte het vrijwel onmogelijk om uit de bestaande registratiesystemen betrouwbare cijfers over veroordelingen voor witwassen te geven, omdat de heler van geld (witwasser) en de heler van fietsen in de statistieken in dezelfde categorie vallen. Dit jaar zullen de eerste veroordelingen voor witwassen (in plaats van heling) worden uitgesproken en kan een meer betrouwbaar beeld van het aantal veroordelingen worden gegeven.
Ten vierde blijkt een groot deel van de verdachte transacties te zeer verouderd te zijn op het moment dat ze bij de opsporingsinstanties terechtkomen. Dit is voor een deel te wijten aan de lange tijd die financiële instellingen nodig hebben om ongebruikelijke transacties bij het MOT te melden.
Is inmiddels de exacte afbakening bekend van financieringsinstellingen die onder toezicht zullen worden gebracht? Op grond van welke criteria wordt bepaald of een instelling er al dan niet onder valt?
Bij Ministeriële Regeling (Besluit van 4 februari 1993, Stcrt. 29, zoals gewijzigd bij Besluit van 8 september 1995, Stcrt.177, 23 augustus 1996, Stcrt. 166, 11 juli 1997, Stcrt. 133) zijn financieringsmaatschappijen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de Wtk 1992 vanwege hun speciale karakter en beperkte doelstelling. Bij Ministeriële Regeling (Besluit van 21 december 2001, Stcrt. 248) zijn de voorwaarden waaronder financieringsmaatschappijen een beroep op de regeling kunnen doen aangescherpt. Deze aanvullende voorwaarden betreffen vooral integriteitaspecten zoals de betrouwbaarheid van bestuurders en andere beleidsbepalers. In de regeling is beschreven dat de aanvullende eisen in een aantal gevallen niet worden gesteld. Dit betreft bijvoorbeeld de gemeentelijke kredietbanken en vergunninghouders op het gebied van consumentenkrediet, omdat daar al voldoende waarborgen aanwezig worden geacht.
In de Regeling van 21 december 2001 is tevens aangekondigd dat de reeds bestaande Regeling op economisch vlak onderwerp van onderzoek is. De eventuele wijzigingen die daaruit voortvloeien, zullen naar verwachting in de eerste helft van dit jaar in werking treden, zodat op dat moment onomstotelijk vaststaat welke financieringsmaatschappijen onder de Regeling vallen.
Welke concrete voorstellen zijn er om MOT en BLOM te integreren?
De nota brengt veel nieuwe regelgeving en taken op het gebied van de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme. Daarom is er inmiddels een apart plan van aanpak opgesteld ter uitvoering van de maatregelen die betrekking hebben op het MOT en het BLOM. Daarnaast wordt in dit plan van aanpak ook aangegeven welke gevolgen de uitvoering zal hebben voor de middelen en capaciteit van MOT en BLOM. Kernpunten van het plan van aanpak zijn versterking van de samenwerking tussen MOT en BLOM, met als eerste stap de oprichting van een gezamenlijke selectie-unit MOT/BLOM en het continueren van de HARM-methode.
Hoe zal de financiële sector betrokken worden bij de uitwerking van de voorstellen?
De financiële sector is op de gebruikelijke wijze betrokken bij de uitwerking van de voorstellen. In de periode na het verschijnen van de nota heeft nader overleg plaatsgevonden over de uitwerking van de voorstellen in zijn totaliteit. Daarnaast zal de sector per onderwerp op de gebruikelijke wijze worden betrokken, zoals raadpleging bij wetsvoorstellen.
Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Crone (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie), C. Cörüz (CDA), Vacature (PvdA).
Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Vacature (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP), J. Ten Hoopen (CDA), Duijkers (PvdA).
Brief van de Minister van Financiën met het verslag van de vergadering van de Ecofin Raad van 13 december 2001, Kamerstukken 2001/02, 21 501-07, nr. 343.
Ontwerpverslag van 30 november 2001 over het voorstel van het Europees Parlement en de Raad betreffende handel met voorkennis en marktmanipulatie (marktmisbruik), 2001/0118 (COD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28106-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.