nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2004
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel goedkeuring
van Protocol nr. 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden (Handelingen II, 10 september
2003, blz. 91–5225 e.v.) zegde mijn ambtsvoorganger uw Kamer toe na
afloop van de IGC betreffende het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet
voor Europa te rapporteren over de uitkomsten van de onderhandelingen met
betrekking tot het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie voor
wat betreft het verbod van discriminatie op grond van seksuele geaardheid
en het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Deze toezegging volgde op de door het lid Koenders geuite vrees dat de
genoemde bepalingen, die niet uitdrukkelijk waren verwoord in het Protocol
nr. 12, eveneens zouden worden geschrapt uit het Handvest van de Grondrechten.
Hoewel de IGC pas met de ondertekening van de slotakte op 29 oktober
a.s. zal zijn afgerond, kan ik u nu al wel berichten omtrent het verloop van
de IGC-besprekingen over het Handvest van de Grondrechten.
Tijdens de IGC bleek dat de consensus die zich in de Conventie had ontwikkeld
over de ongewijzigde overneming van het Handvest van de Grondrechten in het
tot stand te brengen verdrag, onverminderd werd gedeeld door de deelnemende
regeringen. Algemeen was het gevoelen dat een hernieuwde bespreking van de
teksten van het Handvest haaks zou staan op de aanvaarding ervan in 2000.
De formulering van de rechten, vrijheden en beginselen is inhoudelijk dan
ook op geen onderdeel aangepast.
Dat betekent dat de desbetreffende bepalingen onverkort zijn gehandhaafd.
Het verbod van discriminatie naar seksuele gerichtheid is thans opgenomen
in artikel II-81 lid 1, van het Grondwettelijk Verdrag en het beginsel van
gelijke behandeling van mannen en vrouwen in artikel II-83.
Artikel II-81, lid 1, luidt als volgt: «Iedere discriminatie, met
name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische
kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden,
het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap,
leeftijd of seksuele gerichtheid, is verboden.»
Artikel II-83 luidt: «De gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden
gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en
beloning. Het beginsel van gelijkheid belet niet dat maatregelen worden gehandhaafd
of genomen waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten gunste van het
ondervertegenwoordigde geslacht.».
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot