nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid,
een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien bij of krachtens deze wet wordt bepaald dat een regionaal openbaar
lichaam wordt opgeheven of dat een gemeente ophoudt deel te nemen aan een
regeling, besluit het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam
binnen zes maanden over de gevolgen daarvan. Deze termijn kan door gedeputeerde
staten met ten hoogste zes maanden worden verlengd. Indien het besluit niet
binnen de gestelde termijn is genomen, besluiten gedeputeerde staten.
B
In artikel 31 komt de wijziging van de Wet personenvervoer 2000, genoemd
onder 2, te luiden:
2. In artikel 20, wordt «een samenwerkingsgebied als bedoeld in
artikel 1 van de Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door «een
stedelijke regio als bedoeld in artikel 2 van de Wet bestuur in stedelijke
regio's» en wordt in de daaropvolgende zin «een samenwerkingsgebied»
vervangen door: «een stedelijke regio» en «dat samenwerkingsgebied»
door: die regio.
C
Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 34a
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 september 2000 ingediende
voorstel van wet op het BTW-compensatiefonds (27 293) tot wet wordt verheven
en in werking is getreden, wordt die wet als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1, onder d, komt te luiden:
d. regionaal openbaar lichaam: een regionaal openbaar lichaam als bedoeld
in artikel 4 van de Wet bestuur in stedelijke regio's;.
2. Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 13a
Tot het tijdstip waarop Kaderwet bestuur in verandering vervalt, wordt
onder een regionaal openbaar lichaam mede verstaan een regionaal openbaar
lichaam als bedoeld in artikel 1, onder d, van die wet.
D
In artikel 38 wordt «De Kaderwet bestuur in verandering wordt ingetrokken»
vervangen door: De Kaderwet bestuur in verandering vervalt.
Toelichting
A
Bij (eerste) nota van wijziging is bepaald dat bij de voortzetting als
stedelijke regio het huidige Kaderwetgebied BRU kleiner wordt: de regio zal
bestaan uit 10 gemeenten, terwijl nu 23 gemeenten deelnemen aan de samenwerkingsregeling.
Het is denkbaar dat ook in de toekomst een stedelijke regio kleiner wordt
of wordt opgeheven. Het is van belang dat de gevolgen van die beslissing door
de direct betrokkenen worden geregeld. Het voorgestelde derde lid van artikel
2 voorziet in een uitdrukkelijke opdracht daartoe op dezelfde voet als artikel
9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dat in dit geval niet van toepassing
is omdat de verkleining of opheffing hier niet geschiedt op initiatief van
een of meer deelnemers, maar bij of krachtens de wet. De ingevoegde bepaling
sluit aan bij artikel 41 van de Wet algemene regels herindeling én
bij de systematiek van het onderhavige wetsvoorstel, waarin gedeputeerde staten –
bij de totstandkoming van de gemeenschappelijke regeling zo nodig bij oplegging –
de finale beslissing nemen. Aangezien het van belang is dat spoedig duidelijkheid
bestaat over de gevolgen, bevat de bepaling tevens termijnen.
B
Deze wijziging is noodzakelijk om zeker te stellen dat de terminologische
aanpassing van de Wet Personenvervoer 2000 aan de Wet bestuur in stedelijke
regio's ook kan worden doorgevoerd na een wijziging van de Wet Personenvervoer
2000 die leidt tot een vernummering binnen artikel 20 van die wet
C
De wijziging betreft een terminologische aanpassing in de Wet op het BTW-compensatiefonds
(Kamerstukken II 1999/00, 27 293, nrs. 1–3). Artikel 1, onder d,
van die wet bepaalt dat onder regionaal openbaar lichaam in de zin van die
wet moet worden verstaan een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel
1, onder d, van de Kaderwet bestuur in verandering. Na de inwerkingtreding
van de Wet bestuur in stedelijke regio's dient dit te worden gewijzigd in:
een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4 van de Wet bestuur in stedelijke
regio's.
Deze wijziging vindt plaats terstond bij de inwerkingtreding van de Wet
bestuur in stedelijke regio's (Wet BSR). Op dat moment zullen er nog niet
direct openbare lichamen als bedoeld in de Wet BSR zijn, want in die wet is een overgangstermijn voorzien waarbinnen de bestaande regelingen,
die zijn gebaseerd op de Kaderwet bestuur in verandering (Kaderwet), moeten
worden aangepast aan de Wet BSR. Daartoe blijft de Kaderwet nog 18 maanden
van kracht na de inwerkingtreding van de Wet BSR. Om problemen te voorkomen,
wordt nu bepaald dat zolang de Kaderwet niet is vervallen, een openbaar lichaam
als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Kaderwet, valt binnen het begrip
«een regionaal openbaar lichaam» zoals dat in de Wet op het BTW-compensatiefonds
wordt gebruikt. Zodoende is er ook voor de nog niet «aangepaste»
openbare lichamen een grondslag voor het ontvangen van een bijdrage uit het
BTW-compensatiefonds.
D
Deze wijziging betreft een terminologische aanpassing. Dit artikel bepaalt
dat de Kaderwet bestuur in verandering eindigt na het verstrijken van een
bepaalde periode, zonder dat daarvoor een nadere actie is vereist. De juiste
aanduiding daarvoor is: vervalt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries