28 095
Regels voor het bestuur in stedelijke regio's (Wet bestuur in stedelijke regio's)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels voor het bestuur in stedelijke regio's (Wet bestuur in stedelijke regio's).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage, 16 november 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verplichte intergemeentelijke samenwerking in stedelijke regio's voort te zetten, met het oog op een samenhangende ontwikkeling en uitvoering van beleid op regionaal niveau ten aanzien van ruimtelijke ordening, wonen, verkeer en vervoer, economische ontwikkeling, grondbeleid en milieu;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN OVER BESTUUR IN STEDELIJKE REGIO'S

§ 1.1 Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. stedelijke regio: een aaneengesloten gebied met stedelijke kenmerken, dat wordt gevormd door het grondgebied van meer dan een gemeente;

c. regeling: een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 3;

d. regionaal openbaar lichaam: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4.

Artikel 2

1. Deze wet is van toepassing op de gemeenten die overeenkomstig de bijlage bij deze wet een stedelijke regio vormen.

2. De grenzen van de in de bijlage bij deze wet opgenomen stedelijke regio's kunnen worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister.

3. Een krachtens het tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.

4. Indien een stedelijke regio in meer dan één provincie is gelegen, oefent het provinciaal bestuur op wiens grondgebied de stedelijke regio grotendeels is gelegen, voor de gehele stedelijke regio de bevoegdheden uit die bij of krachtens de wet met betrekking tot de regeling aan het provinciaal bestuur zijn toegekend. Het provinciaal bestuur, bedoeld in de eerst volzin, pleegt daaromtrent overleg met het betrokken andere provinciaal bestuur en deelt genomen besluiten met betrekking tot de regeling daaraan onverwijld mee.

Artikel 3

1. De besturen van de gemeenten die een stedelijke regio vormen, treffen met het oog op een samenhangende beleidsvoering ten behoeve van de stedelijke regio een regeling als bedoeld in hoofdstuk I van de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin de in dit hoofdstuk bedoelde voorzieningen zijn getroffen.

2. De besturen leggen binnen 26 weken een regeling ter goedkeuring voor aan gedeputeerde staten. Tegelijk met de verzending ter goedkeuring wordt een afschrift van de regeling gezonden aan Onze Minister.

3. Indien gedeputeerde staten hun goedkeuring aan een regeling onthouden, stellen zij de besturen, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid hun binnen vier weken een aangepaste regeling ter goedkeuring voor te leggen.

4. Indien het besluit omtrent goedkeuring niet binnen acht weken na ontvangst van de regeling dan wel vier weken na de ontvangst van de gewijzigde regeling is bekendgemaakt, wordt een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen.

5. In afwijking van artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit omtrent goedkeuring niet worden verdaagd. Van hun besluit zenden gedeputeerde staten onverwijld afschrift aan Onze Minister.

§ 1.2 Afwijkingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen

Artikel 4

In afwijking van artikel 8, eerste lid, eerste volzin, van de Wet gemeenschappelijke regelingen voorziet een regeling in de instelling van een regionaal openbaar lichaam.

Artikel 5

1. In afwijking van artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, kan in een regeling worden bepaald dat als lid van het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam tevens kunnen worden aangewezen degenen die voorkomen op de kandidatenlijsten voor de laatst gehouden verkiezingen van de raden van de gemeenten die een stedelijke regio vormen, maar niet raadslid zijn. Op deze bestuursleden zijn de artikelen 12 tot en met 15 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

2. In afwijking van artikel 13, negende lid, van de Wet gemeenschappelijk regelingen, kan het algemeen bestuur een voorzitter aanwijzen van buiten de kring van het algemeen bestuur.

3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, is artikel 21 van de Wet gemeenschappelijke regelingen op de voorzitter niet van toepassing. Bij of krachtens regeling van het algemeen bestuur, wordt de bezoldiging van de voorzitter geregeld, alsmede aangelegenheden zijn rechtspositie betreffende die regeling behoeven.

4. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid zijn de artikelen 66, tweede tot en met vierde lid, en 67 tot en met 71 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

1. In een regeling kan worden bepaald dat het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam commissies kan instellen waaraan de behartiging van de belangen van een deel van de gemeenten in een stedelijke regio is opgedragen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en samenstelling.

2. De artikelen 94 en 139 tot en met 144 van de Gemeentewet en de artikelen 21, 23, eerste en tweede lid, en 25, tweede tot en met zevende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

In een regeling kan worden bepaald dat artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen niet van toepassing is. In dat geval voorziet de regeling anderszins in de beslechting van geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling, voorzover zij niet behoren tot die, vermeld in artikel 112, eerste lid, van de Grondwet of tot die, waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid, van de Grondwet is opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren.

Artikel 8

In afwijking van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, kan aan het bestuur van het regionaal openbaar lichaam de bevoegdheid worden overgedragen de baatbelasting, genoemd in artikel 222 van de Gemeentewet, te heffen.

§ 1.3 Taken en bevoegdheden van het regionaal openbaar lichaam

Artikel 9

1. Een regeling voorziet in de bevoegdheid van het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam een huisvestingsverordening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet vast te stellen.

2. Een regeling voorziet in de bevoegdheid van het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam regels te stellen inzake de uitoefening van de aan het regionaal openbaar lichaam krachtens artikel 81, derde lid, van de Woningwet overgedragen bevoegdheden en verplichtingen.

Artikel 10

1. Een regeling voorziet erin dat het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam een regionaal verkeers- en vervoerplan vaststelt als bedoeld in artikel 11a van de Planwet verkeer en vervoer.

2. Financiële bijdragen aan de regionale openbare lichamen met betrekking tot het terrein verkeer en vervoer worden geregeld bij of krachtens de wet.

3. Artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet, is op de bijdragen, bedoeld in het tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

Een regeling voorziet in de behartiging door het regionaal openbaar lichaam van het belang van de economische ontwikkeling van de stedelijke regio. Hiertoe voorziet de regeling er ten minste in dat het regionaal openbaar lichaam:

a. periodiek een regionaal-economische ontwikkelingsstrategie opstelt;

b. bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op het terrein van de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, milieu en arbeidsmarktbeleid, rekening houdt met de regionaal-economische ontwikkelingsstrategie;

c. het beleid aangeeft ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot bedrijfsterreinen, kantoorlocaties en detailhandelsvoorzieningen die van regionaal belang zijn, daaronder mede begrepen de zee- en luchthavens en de daarbij behorende bedrijfslocaties;

d. het regionaal economisch onderzoek bevordert;

e. de hoofdlijnen vaststelt van een regionaal promotie- en acquisitiebeleid gericht op bedrijfsvestiging en toerisme.

Artikel 12

1. Een regeling voorziet in de bevoegdheid van het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam voorschriften te geven met betrekking tot het door de gemeenten in een stedelijke regio verwerven en uitgeven van gronden, de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, het verhaal van kosten daarvan, alsmede de mate waarin de financiële gevolgen worden verdeeld over de gemeenten in de stedelijke regio.

2. Een regeling voorziet tevens in de bevoegdheid van het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam gebieden aan te wijzen, ten aanzien waarvan dat bestuur kan bepalen dat de verwerving en de uitgifte van de gronden, de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, alsmede het verhaal van kosten daarvan, uitsluitend door of vanwege het bestuur van het regionale openbaar lichaam kan plaatsvinden.

3. Een regeling voorziet voorts in de bevoegdheid van het bestuur van het regionaal openbaar lichaam voorschriften te geven met betrekking tot het onderhoud en het beheer van de in het eerste en het tweede lid bedoelde gronden.

Artikel 13

Onverminderd artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet, kan het provinciaal bestuur bevoegdheden van regeling en bestuur, gevorderd bij of krachtens een andere wet dan de Provinciewet, voor de gemeenten in een stedelijke regio overdragen aan het bestuur van het regionaal openbaar lichaam, voor zover die bevoegdheden zich naar hun aard en schaal daartoe lenen en dat bestuur daarmee instemt. Artikel 107, tweede tot en met achtste lid, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1. Het bestuur van een gemeente in een stedelijke regio verleent zijn medewerking aan de uitvoering van besluiten die het bestuur van het regionaal openbaar lichaam neemt in verband met de uitoefening van de aan dat bestuur opgedragen bevoegdheden.

2. Indien het bestuur van een gemeente naar het oordeel van het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam de in het eerste lid bedoelde medewerking niet of niet in voldoende mate verleent, kan het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam zelf ten laste van de betrokken gemeente een besluit uitvoeren of doen uitvoeren.

3. Alvorens over te gaan tot toepassing van het tweede lid, wordt het bestuur van de betrokken gemeente in kennis gesteld van het daarop gerichte voornemen.

§ 1.4 Oplegging van een regeling

Artikel 15

Bij een oplegging als bedoeld in deze paragraaf treden de artikelen 16, 17 en 18 in de plaats van hoofdstuk X van de Wet gemeenschappelijke regelingen en zijn de artikelen 9 tot en met 35 van die wet van toepassing.

Artikel 16

1. Indien niet binnen de termijn van 26 weken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, door de besturen van de desbetreffende gemeenten een regeling ter goedkeuring aan gedeputeerde staten is voorgelegd, leggen gedeputeerde staten een regeling op binnen acht weken na het verstrijken van de termijn.

2. Alvorens een regeling op te leggen, horen gedeputeerde staten de besturen van de betrokken gemeenten.

3. Indien niet binnen de termijn van vier weken, bedoeld in artikel 3, derde lid, door de besturen van de desbetreffende gemeenten een aangepaste regeling ter goedkeuring aan gedeputeerde staten is voorgelegd, dan wel indien gedeputeerde staten hun goedkeuring niet verlenen aan de aangepaste regeling, leggen gedeputeerde staten een regeling op binnen vier weken na het verstrijken van de termijn.

4. Gedeputeerde staten zenden een afschrift van de opgelegde regeling aan Onze Minister.

Artikel 17

1. Indien Onze Minister, gelet op de door het bestuur van een regionaal openbaar lichaam uit te oefenen bevoegdheden, bedenkingen heeft tegen een door gedeputeerde staten ingevolge artikel 16 opgelegde regeling, geeft hij, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, binnen acht weken na de datum waarop gedeputeerde staten de regeling hebben opgelegd, een aanwijzing aan gedeputeerde staten die inhoudt dat gedeputeerde staten een nieuwe regeling moeten opleggen overeenkomstig het in de aanwijzing bepaalde.

2. De aanwijzing wordt niet gegeven dan nadat Onze Minister het bestuur van de betrokken provincie of provincies heeft gehoord.

3. Bij de aanwijzing stelt Onze Minister een termijn binnen welke gedeputeerde staten een nieuwe regeling moeten opleggen.

Artikel 18

1. Indien niet binnen de termijn van acht weken, genoemd in artikel 16, eerste lid, dan wel de termijn van vier weken, genoemd in artikel 16, derde lid, door gedeputeerde staten een regeling is opgelegd, wordt een regeling opgelegd bij koninklijk besluit. In dat geval is artikel 16, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

2. Een regeling wordt voorts bij koninklijk besluit opgelegd, indien niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 17, derde lid, in de oplegging is voorzien.

§ 1.5 Verplichte uitvoering

Artikel 19

1. Indien het bestuur van een regionaal openbaar lichaam tekort schiet in de uitoefening van een aan dat bestuur krachtens de regeling of bij of krachtens de wet op- of overgedragen bevoegdheid of opgedragen taak, kunnen gedeputeerde staten aan dat bestuur een aanwijzing geven die inhoudt dat het bestuur die bevoegdheid of taak uitoefent op de wijze als in de aanwijzing bepaald.

2. De aanwijzing wordt niet gegeven dan nadat gedeputeerde staten het bestuur van het regionaal openbaar lichaam hebben gehoord.

3. Bij de aanwijzing stellen gedeputeerde staten een termijn binnen welke het bestuur van het regionaal openbaar lichaam aan de aanwijzing moet voldoen.

4. Indien het bestuur van het regionaal openbaar lichaam niet binnen de termijn, bedoeld in het derde lid, aan de aanwijzing voldoet, oefenen gedeputeerde staten de desbetreffende bevoegdheid of taak uit namens het bestuur van het regionaal openbaar lichaam en ten laste van dat openbaar lichaam.

Artikel 20

1. Onze Minister wie het aangaat, kan, in overeenstemming met Onze Minister, gedeputeerde staten uitnodigen toepassing te geven aan artikel 19, eerste lid. De uitnodiging vermeldt de termijn binnen welke een aanwijzing dient te worden gegeven.

2. Indien gedeputeerde staten aan de uitnodiging geen gevolg geven, wordt de aanwijzing gegeven door Onze Minister wie het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister. Artikel 19, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

Indien het bestuur van een gemeente in een stedelijke regio beroep instelt tegen een besluit van het bestuur van het regionaal openbaar lichaam, is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 22

Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 16 en 18 en tegen een aanwijzing als bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, en 20, tweede lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

HOOFDSTUK 2. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

§ 2.1 Ruimtelijke ordening

Artikel 23

De Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 19, eerste lid, wordt «intergemeentelijk structuurplan» vervangen door: intergemeentelijk dan wel regionaal structuurplan.

B

In artikel 36a wordt in onderdeel a «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

C

Artikel 36a, onderdeel b, komt te luiden:

b. stedelijke regio: een stedelijke regio als bedoeld in artikel 2 van de Wet bestuur in stedelijke regio's.

D

In artikel 36b wordt «samenwerkingsgebied» vervangen door: stedelijke regio.

E

In artikel 36c, eerste lid, wordt «het samenwerkingsgebied» vervangen door: de stedelijke regio.

Artikel 24

De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 51a wordt «een samenwerkingsgebied als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: een stedelijke regio als bedoeld in artikel 2 van de Wet bestuur in stedelijke regio's.

§ 2.2 Wonen

Artikel 25

De Huisvestingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, vijfde lid, wordt «een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: een stedelijke regio als bedoeld in artikel 2 van de Wet bestuur in stedelijke regio's.

B

Artikel 60g komt te luiden:

Artikel 60g

1. Het dagelijks bestuur van een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Wet bestuur in stedelijke regio's treedt voor de toepassing van de artikelen 60c, 60e en 60f in de plaats van gedeputeerde staten.

2. Artikel 19 van de Wet bestuur in stedelijke regio's is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

De rechten en verplichtingen, voortvloeiende uit de door het bestuur van een regionaal openbaar lichaam voor de inwerkingtreding van deze wet ondertekend Vinex-convenant, gaan over op het bestuur van het regionaal openbaar lichaam in een stedelijke regio, totdat de verantwoording over de besteding van de door het Rijk verstrekte gelden krachtens het Besluit locatiegebonden subsidies is goedgekeurd.

§ 2.3 Verkeer en vervoer

Artikel 27

De Planwet verkeer en vervoer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt de punt aan het einde van het artikel vervangen door een puntkomma en wordt de volgende tekst toegevoegd:

regionaal openbaar lichaam: een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4 van de Wet bestuur in stedelijke regio's.

stedelijke regio: een stedelijke regio als bedoeld in artikel 2 van de Wet bestuur in stedelijke regio's.

essentiële onderdelen van het regionale verkeers- en vervoerplan: regionale doelstellingen en andere onderdelen van het regionale verkeers- en vervoerbeleid die een uitwerking vormen van de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan.

B

In de artikelen 2, tweede lid, 3, derde lid, onderdeel b, 12, tweede lid, 13, eerste lid, en 14 wordt na «gemeenten» ingevoegd: dan wel van de regionale openbare lichamen.

C

Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

1. Het provinciaal bestuur betrekt bij de voorbereiding van het provinciale verkeers- en vervoerplan in ieder geval Onze Minister, de besturen van gemeenten dan wel van de regionale openbare lichamen, van aangrenzende provincies en van waterschappen die tevens wegbeheerder zijn.

D

In artikel 8 en in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, wordt «het provinciale verkeers- en vervoerplan» vervangen door: het provinciale dan wel regionale verkeers- en vervoerplan.

E

Artikel 10, eerste lid, komt te luiden:

1. Het gemeentebestuur betrekt bij de voorbereiding van het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid of van het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan in ieder geval de besturen van aangrenzende gemeenten en de besturen van betrokken waterschappen die tevens wegbeheerder zijn, en in voorkomende gevallen Onze Minister en het bestuur van het regionaal openbaar lichaam, en stelt hen op de hoogte van het door het gemeentebestuur te voeren beleid.

F

Voor § 5 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, die komt te luiden:

§ 4a Het regionale verkeers- en vervoerplan

Artikel 11a

1. Het bestuur van een regionaal openbaar lichaam stelt een regionaal verkeers- en vervoerplan vast, dat richting geeft aan de voor de stedelijke regio te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer. Het bestuur neemt hierbij de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan in acht.

2. Het plan bevat de hoofdzaken van het voor de stedelijke regio te voeren verkeers- en vervoerbeleid.

3. Het plan bevat in ieder geval:

a. de uitwerking van de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan;

b. de afstemming met andere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening, economie en milieu;

c. de fasering, de prioriteitsstelling en een indicatie van de bekostiging van de uitvoering en van de voor de stedelijke regio beschikbare middelen;

d. de termijn waarvoor het plan geldt;

e. de termijn waarbinnen het gemeentelijk beleid in overeenstemming moet zijn gebracht met het plan.

4. Voor afloop van de in het derde lid, onder d, bedoelde termijn stelt het bestuur van het regionaal openbaar lichaam een nieuw regionaal verkeers- en vervoerplan vast.

Artikel 11b

1. Het bestuur van een regionaal openbaar lichaam betrekt bij de voorbereiding van het regionale verkeers- en vervoerplan in ieder geval Onze Minister, de besturen van de betrokken provincies en regionale openbare lichamen en van de betrokken waterschappen die tevens wegbeheerder zijn.

2. Op de voorbereiding van het regionale verkeers- en vervoerplan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

3. Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt het vastgestelde of herziene regionale verkeers- en vervoerplan voor een ieder ter inzage gelegd in de gemeentehuizen van de gemeenten in de stedelijke regio. Artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Van het vastgestelde of herziene regionale verkeers- en vervoerplan wordt tevens mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 11c

1. Onze Minister verstrekt uit 's Rijks kas een bijdrage aan het bestuur van een regionaal openbaar lichaam met het oog op het voorbereiden en opstellen van een plan als bedoeld in artikel 11a, eerste lid.

2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de verstrekking als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11d

1. Onze Minister kan het bestuur van een regionaal openbaar lichaam een aanwijzing geven omtrent de inhoud van het regionale verkeers- en vervoerplan. De aanwijzing kan alleen worden gegeven voor zover het een essentieel onderdeel van het nationale verkeers- en vervoerplan betreft. De aanwijzing wordt slechts gegeven nadat met het bestuur ter zake overleg is gepleegd.

2. Bij de aanwijzing stelt Onze Minister de termijn vast waarbinnen het regionale verkeers- en vervoerplan in overeenstemming dient te zijn gebracht met de aanwijzing. Onze Minister doet van het besluit, houdende de aanwijzing, mededeling aan de Staten-Generaal en publiceert het besluit in de Staatscourant.

Artikel 11e

1. Het in artikel 5 bedoelde provinciale verkeers- en vervoerplan heeft geen betrekking op een in de provincie gelegen stedelijke regio.

2. In stedelijke regio's treedt voor de toepassing van de artikelen 9 en 11 het bestuur van het regionaal openbaar lichaam in de plaats van het provinciaal bestuur.

G

Artikel 12, eerste lid, komt te luiden

1. Met het oog op de uitvoering van het nationale verkeers- en vervoerplan, de provinciale of regionale verkeers- en vervoerplannen en het verkeers- en vervoerbeleid van gemeenten kunnen bestuurlijke overeenkomsten worden gesloten. De noodzaak daartoe kan in het nationale, provinciale of regionale verkeers- en vervoerplan of in het gemeentelijke beleid worden aangegeven.

H

Artikel 16 komt te vervallen.

Artikel 28

In artikel 1 van de Wet van 24 april 1991, houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat wordt na «gemeente» ingevoegd: dan wel aan een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4 van de Wet bestuur in stedelijke regio's.

Artikel 29

In artikel 1, onderdeel bb, van de Tracéwet wordt «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

Artikel 30

In artikel 1, onderdeel i, van de Wet infrastructuurfonds wordt «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

Artikel 31

De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1, onderdeel b, wordt «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

2. In artikel 20, eerste lid, wordt in de eerste volzin «een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door «een stedelijke regio als bedoeld in artikel 2 van de Wet bestuur in stedelijke regio's» en wordt in de tweede volzin «een samenwerkingsgebied» vervangen door: «een stedelijke regio» en «dat samenwerkingsgebied» door: die regio.

3. In artikel 21 wordt «de samenwerkingsgebieden als bedoeld in artikel 1 van de Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door «de stedelijke regio's, bedoeld in artikel 2 van de Wet bestuur in stedelijke regio's».

4. Artikel 121, eerste lid, komt te luiden:

1. Indien een regeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bestuur in stedelijke regio's wordt opgeheven, zijn de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die de desbetreffende stedelijke regio vormden, bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer ten behoeve van die gemeenten, voor zover zij daartoe door Onze Minister zijn aangewezen.

§ 2.4 Milieu

Artikel 32

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.15a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel 4 van de Wet bestuur in stedelijke regio's, kan een regionaal milieubeleidsplan vaststellen, dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan beslissingen tot het nemen waarvan de bevoegdheid bij of krachtens de wet aan een orgaan van dat lichaam is toegekend.

2. In het tweede lid wordt «het gebied van het regionaal openbaar lichaam» vervangen door: de stedelijke regio.

B

In artikel 4.15b, eerste lid, wordt «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

C

Na artikel 4.15b, tweede lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. Indien het algemeen bestuur van een regionaal lichaam geen plan heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 4.15a doet het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam jaarlijks in het regionale milieuprogramma verslag op welke wijze bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op het terrein van ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, economische ontwikkeling en grondbeleid rekening is gehouden met milieubelangen.

D

In artikel 8.2a, eerste lid, wordt «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

E

Artikel 8.2b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het gebied van het regionaal openbaar lichaam» vervangen door: de stedelijke regio.

2. Na artikel 8.2b, derde lid, wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. Ten aanzien van de overgedragen bevoegdheden, genoemd in het eerste lid, doen burgemeester en wethouders van de in de stedelijke regio gelegen gemeenten jaarlijks verslag aan het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam over de wijze waarop aan deze bevoegdheden uitvoering is gegeven.

F

In artikel 12.1, tweede lid, onder b, wordt «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

Artikel 33

Artikel 88 van de Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Kaderwet bestuur in verandering» vervangen door: Wet bestuur in stedelijke regio's.

2. In het vierde lid wordt «het gebied van het openbaar lichaam» vervangen door: de stedelijke regio.

§ 2.5 Overige wijzigingen

Artikel 34

De Wet op de jeugdhulpverlening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien de desbetreffende provinciale besturen de bevoegdheden inzake de uitvoering van hun taken in het kader van de jeugdhulpverlening op grond van artikel 13 van de Wet bestuur in stedelijke regio's hebben overgedragen aan het bestuur van het regionaal openbaar lichaam van de stedelijke regio waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam onderscheidenlijk 's-Gravenhage deel uitmaakt, wordt deze stedelijke regio voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een provincie.

B

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, komt te luiden:

1. Er is voor elke provincie en voor elke stedelijke regio die ingevolge artikel 4, tweede lid, van deze wet wordt gelijkgesteld met een provincie, een klachtencommissie, belast met de behandeling van de in artikel 50 bedoelde klachten tegen uitvoerders en instellingen die in de betrokken provincie onderscheidenlijk stedelijke regio zijn gevestigd. De klachtencommissies voor de provincies waarin de in de eerste volzin bedoelde stedelijke regio's zijn gelegen, zijn niet bevoegd klachten in behandeling te nemen met betrekking tot een voorziening of instelling die is gevestigd in de desbetreffende stedelijke regio.

2. In het tweede lid komt het woord «provinciale» beide malen te vervallen en wordt «samenwerkingsgebieden» vervangen door: stedelijke regio.

C

Artikel 55, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. «het samenwerkingsgebied dat» wordt vervangen door: het regionaal openbaar lichaam in de stedelijke regio die.

2. «door het bestuur van het samenwerkingsgebied verleende subsidies» wordt vervangen door: door genoemd bestuur verleende subsidies.

HOOFDSTUK 3. OVERGANGS- EN SLOTARTIKELEN

Artikel 35

De besturen van de gemeenten die op de datum van inwerkingtreding van deze wet deelnemen aan een krachtens de Kaderwet bestuur in verandering getroffen gemeenschappelijke regeling en die tevens een stedelijke regio vormen, geven toepassing aan artikel 3, eerste lid, door wijziging van die regeling.

Artikel 36

Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, kan in afwijking van artikel 31, derde lid, van de Kaderwet bestuur in verandering de geldigheid van een krachtens die wet getroffen regeling worden verlengd voor een periode van ten hoogste achttien maanden. Onze Minister stelt het bestuur van het betrokken regionaal openbaar lichaam onverwijld in kennis van de voordracht.

Artikel 37

De voorzitter en de bestuursleden van het regionaal openbaar lichaam, die op het moment van inwerkingtreding van deze wet als zodanig zijn aangewezen, kunnen, indien het algemeen bestuur daartoe besluit, ook na de inwerkingtreding van deze wet hun functie vervullen tot het einde van de periode waarvoor zij zijn aangewezen.

Artikel 38

De Kaderwet bestuur in verandering wordt ingetrokken met ingang van de achttiende maand na inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 39

1. Deze wet treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking.

2. Indien voor de inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 16 november 2001 ingediende voorstel van wet tot extra verlenging van de gemeenschappelijke regelingen die krachtens de Kaderwet bestuur in verandering zijn getroffen (Kamerstukken II 2001/02, 28 094, nrs. 1–3) tot wet is verheven, wordt die wet ingetrokken.

Artikel 40

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bestuur in stedelijke regio's.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage bij de Wet bestuur in stedelijke regio's

Overzicht van de stedelijke regio's, bedoeld in artikel 2 van deze wet

1 Aalsmeer Amstelveen Amsterdam Beemster Diemen Edam-Volendam Haarlemmermeer Landsmeer Oostzaan Ouder-Amstel Purmerend Uithoorn Waterland Wormerland Zaanstad Zeevang 5 Asten Bergeijk Best Bladel Cranendonck Deurne Eersel Eindhoven Geldrop Gemert-Bakel Heeze-Leende Helmond Laarbeek Mierlo Nuenen c.a. Oirschot Reusel-De Mierden Someren Son en Breugel Valkenswaard Veldhoven Waalre 2 Albrandswaard Barendrecht Bergschenhoek Berkel en Rodenrijs Bernisse Bleiswijk Brielle Capelle a/d IJssel Hellevoetsluis Krimpen a/d IJssel Maassluis Ridderkerk Rotterdam Rozenburg Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne 6 Almelo Borne Denekamp Enschede Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Neede Oldenzaal Rijssen Tubbergen Vriezenveen Wierden3 De Lier Delft Leidschendam Maasland Monster Naaldwijk Nootdorp Pijnacker Rijswijk Schipluiden 's-Gravenhage 's-Gravenzande Voorburg Wassenaar Wateringen Zoetermeer 7 Angerlo Arnhem Bemmel Beuningen Didam Doesburg Duiven Ede Groesbeek Heumen Mook en Middelaar Nijmegen Overbetuwe Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Westervoort Wijchen Zevenaar 4 Abcoude Amerongen Breukelen Bunnik De Bilt De Ronde Venen Doorn Driebergen-Rijsenburg Houten Leersum Loenen Lopik Maarn Maarssen Montfoort Nieuwegein Oudewater Utrecht Vianen Wijk bij Duurstede Woerden IJsselstein Zeist
Naar boven