nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
De gemeenschappelijke regelingen die op de Kaderwet bestuur in verandering
(Kaderwet) zijn gebaseerd, verliezen hun geldigheid tussen 31 december
2002 en 1 juli 2003. Dit vloeit voort uit de verlengingen van de diverse
regelingen die in 1998 bij koninklijk besluit hebben plaatsgevonden.1 Bij koninklijke boodschap van 16 november 2001 is
een wetsvoorstel ingediend dat voorziet in een nieuwe wettelijke regeling
van de verplichte intergemeentelijke samenwerking (Wet bestuur in stedelijke
regio's; Kamerstukken II 2001/02, 28 095, nrs. 1–3). Beoogd is
dat de gemeenten in de samenwerkingsgebieden die nu op basis van de Kaderwet
deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, deze samenwerking na de inwerkingtreding
van de nieuwe wet zullen voortzetten. Wel zullen de regelingen moeten worden
aangepast, hetgeen enige tijd vergt. Er zal bovendien tijd beschikbaar moeten
zijn voor de goedkeuring en eventueel oplegging van de regelingen. De Wet
bestuur in stedelijke regio's bevat daartoe voorzieningen. Het is dan wel
noodzakelijk dat die wet uiterlijk met ingang van 1 december 2002 in
werking treedt.
Aangezien niet met zekerheid kan worden gezegd of en wanneer dat wetsvoorstel
kracht van wet krijgt en in werking treedt, bestaat het risico dat een of
meer van de bedoelde gemeenschappelijke regelingen eindigen vóórdat
een nieuwe wettelijke voorziening in werking is getreden. Mocht in de loop
van 2002 blijken dat die situatie dreigt, dan is het vermoedelijk te laat
om alsnog een noodvoorziening te treffen. Om dat risico uit te sluiten, is
het onderhavige wetsvoorstel ingediend, met het oogmerk dat dit kracht van
wet zal hebben verkregen in de loop van 2002.
Het wetsvoorstel strekt ertoe te waarborgen dat verlenging van een op
de Kaderwet gebaseerde gemeenschappelijke regeling mogelijk is, indien op
1 december 2002 de Wet bestuur in stedelijke regio's nog niet in werking is
getreden. Om te benadrukken dat ernaar wordt gestreefd dat de Wet bestuur
in stedelijke regio's voordien in werking treedt, is de inwerkingtreding van
het onderhavige voorstel eerst voorzien met ingang van 1 december 2002. Dat
biedt de maximale kans dat het onderhavige voorstel niet effectief behoeft
te worden.
Met het oog op de Tijdelijke referendumwet is het noodzakelijk dat ten
minste zes weken voor 1 december 2002 bekend is gemaakt dat het onderhavige wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen. Dit strookt geheel
met de opzet reeds in de loop van 2002 de parlementaire behandeling van dit
voorstel afgerond te hebben.
De Wet bestuur in stedelijke regio's voorziet erin dat deze vangnetwet
wordt ingetrokken, indien de Wet bestuur in stedelijke regio's in werking
treedt vóórdat het onderhavige voorstel, nadat het kracht van
wet heeft gekregen, in werking is getreden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
XNoot
1Samenwerkingsgebied Den Haag 1 maart 2003 (zie Stb. 1998, 246); Samenwerkingsgebied
Amsterdam 1 januari 2003 (Stb. 1998, 247); Samenwerkingsgebied Utrecht
1 juli 2003 (zie Stb. 1998, 248); Samenwerkingsgebied Arnhem –
Nijmegen 1 maart 2003 (zie Stb. 1998, 249); Samenwerkingsgebied Eindhoven –
Helmond 1 januari 2003 (zie Stb. 1998, 693); Samenwerkingsgebied Twente
1 januari 2003 (zie Stb. 1998, 694); Samenwerkingsgebied Rotterdam 1 januari
2003 (zie Stb. 1998, 736).