Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 28089 nr. 25 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 28089 nr. 25 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2009
Op 2 juli 2008 spraken de staatssecretaris van Onderwijs Cultuur & Wetenschap en de toenmalige minister voor Wonen Wijken en Integratie tijdens een Algemeen Overleg met uw Kamer over de kabinetsvisie op het binnenmilieu van basisscholen. Tijdens dit overleg werd onder meer toegezegd aan de Rijksbouwmeester advies te vragen over de vraag in hoeverre de huidige manier van bouwen van basisscholen voldoende toekomstbestendig is om een goed binnenmilieu te borgen. Deze adviesaanvraag is op 8 september 2008 aan de Rijksbouwmeester gedaan.
Op 8 juli jl. hebben de minister voor WWI en een afgevaardigde van het ministerie van OC&W het advies «Gezond en goed- Scholenbouw in topconditie» van de Rijksbouwmeester, mevrouw Van der Pol, in ontvangst mogen nemen en op dezelfde datum1 doorgestuurd naar uw Kamer. Hierbij werd aangegeven dat wij na de zomer, maar in elk geval voor eind oktober 2009, met een beleidsreactie zouden komen. Bij brief van 10 september jl. heeft de Vaste commissie voor WWI gevraagd de termijn van deze beleidsreactie zo mogelijk te versnellen en bij brief van 1 oktober jl. werd gevraagd deze reactie in elk geval voor het geplande Algemeen Overleg over Bouwregelgeving en brandveiligheid op 12 november a.s. naar de Tweede Kamer te sturen. Deze beleidsreactie bieden wij u hierbij aan.
Het advies «Gezond en goed – Scholenbouw in topconditie»
De Rijksbouwmeester constateert naar aanleiding van een groot aantal gesprekken met onderwijsinstellingen, koepels, andere bij scholenbouw betrokken organisaties en deskundigen dat een kwaliteitslag van de Nederlandse scholenbouw nodig is. Dit gezien de veranderende aard, intensiteit en duur van het gebruik van scholen ten opzichte van enkele jaren geleden. Gegeven het feit dat een gezond en stimulerend schoolgebouw van groot belang is voor kinderen en hun schoolprestaties pleit de Rijksbouwmeester voor verbeterde programma’s van eisen, zodat schoolgebouwen beter aan eisen behorende bij hun nieuw rol voldoen. In het advies geeft de Rijksbouwmeester concrete adviezen, onder meer gericht op actualisering van relevante wet- en regelgeving, de benodigde financiële middelen, opbouw van kennis, overdracht van informatie en ondersteuning en begeleiding van opdrachtgevende partijen tijdens het bouw (en gebruiks)proces.
De Rijksbouwmeester juicht toe dat het kabinet € 165 mlnextra middelen beschikbaar heeft gesteld. Dat geld wordt ingezet om het binnenklimaat in scholen te verbeteren. Onder het hoofdstuk «Besteding crisismiddelen» wordt hier nader op ingegaan.
In het onderstaande zullen wij eerst kort ingaan op de hoofdlijnen van het advies. Vervolgens zullen wij ingaan op de concrete aanbevelingen met betrekking tot de verschillende aangegeven thema’s.
Algemene reactie op het advies
Meer dan 1,6 miljoen kinderen tussen de vier en twaalf jaar gaan elke dag naar de basisschool of naar het speciaal onderwijs. Dat betekent één op de tien inwoners van Nederland. In de kabinetsvisie binnenmilieu basisscholen1 heeft het kabinet reeds aangegeven dat het bewerkstelligen van een gezonde en veilige leefomgeving voor kinderen één van de speerpunten is van dit kabinet. Immers een slecht binnenmilieu heeft gevolgen voor de gezondheid en leerprestaties van kinderen en de gezondheid van werknemers. Docenten en leerlingen ondervinden last van (te hoge dan wel te lage) temperatuur of klagen over gebrekkige ventilatiemogelijkheden. Verder ondervindt men geluidshinder. Om goed te kunnen leren en goed les te kunnen geven worden er (bouwtechnische) eisen gesteld aan het schoolgebouw. Juiste uitvoering van de voorzieningen, gebruik van en gedrag in de ruimten bepalen de uiteindelijke kwaliteit van het binnenmilieu van de school. De problematiek rondom binnenmilieu staat natuurlijk niet op zichzelf, het heeft een relatie met klimaat en energie en een integrale aanpak van deze problematiek is dan ook gewenst.
Zoals ook in de kabinetsvisie is aangegeven heeft de rijksoverheid geen directe verantwoordelijkheid voor scholenbouw en onderhoud. Wel stelt het Rijk de algemene wettelijke kaders waarbinnen de lokale publieke partijen invulling geven aan hun verplichtingen.
Zo is de gemeente verantwoordelijk voor adequate huisvesting van scholen. Veelal is de gemeente ook de opdrachtgever voor de bouw. Een goed beheer van de schoolgebouwen en het daarbij zorgdragen voor een gezond binnenmilieu behoren tot de wettelijke taken van het schoolbestuur dat meestal ook het juridisch eigendom van het schoolgebouw heeft.
Duidelijk moge echter zijn dat er een gezamenlijke, morele verantwoordelijkheid bestaat voor het bewerkstelligen van een gezonde leefomgeving voor kinderen, zowel binnen als buiten de schoolomgeving. Kinderen zijn immers een kwetsbare groep, nog volop in ontwikkeling, die in Nederland vanaf hun 5e levensjaar verplicht naar school moeten. Aangezien kinderen onze toekomst zijn, is het dan ook in het algemeen belang om gezamenlijk een gezonde leefomgeving te bewerkstelligen.
Om deze reden zijn wij verheugd over de inhoud van het advies van de Rijksbouwmeester. Het maakt helder dat er in het veld een grote betrokkenheid bestaat bij het verhogen van de kwaliteit van basisscholen. Het maakt concreet en inzichtelijk waar aangrijpingspunten liggen voor actie van de diverse betrokken partijen. Het advies maakt echter ook duidelijk waar knelpunten liggen en onzekerheden bestaan.
In het navolgende gaan we in op de concrete aanbevelingen uit het advies en de wijze waarop deze zullen worden opgepakt.
De Rijksbouwmeester constateert dat de huidige programma’s van eisen die bij de bouw van basisscholen worden gehanteerd in de praktijk vaak tot een kwalitatief onvoldoende binnenmilieu blijken te leiden en tot gebouwen die niet aan de verwachtingen voldoen. Daarom beveelt zij aan om enkele inspirerende en innovatieve programma’s van eisen te ontwikkelen voor basisscholen, die als voorbeeld kunnen dienen voor goede, moderne schoolgebouwen. Deze aanbeveling zal worden opgepakt. Zoals terecht geconstateerd wordt, dienen de algemene programma’s van eisen recht te doen aan de hedendaagse praktijk. In de afgelopen jaren is het gebruik van een school veranderd. Werd de school eerst alleen benut voor puur lesgeven, nu is het vaak een plek waar kinderen de hele dag kunnen verblijven (de brede school aanpak). Dit heeft consequenties voor de noodzakelijke kwaliteit van het gebouw. De Rijksbouwmeester noemt hierbij een aantal cruciale begrippen, zoals onder meer de aloude begrippen «licht, lucht en ruimte», alsmede modernere zoals oriëntatie, samenhang en integraliteit, flexibiliteit, educatieve meerwaarde en duurzaamheid.
Zoals de Rijksbouwmeester al aangeeft, zijn er reeds een aantal inspirerende voorbeelden te noemen van programma’s van eisen die een hoog kwaliteitsniveau nastreven. Het is zaak om deze voorbeelden breder onder de aandacht te brengen, zodat ze navolging kunnen krijgen. Wij willen hiermee dan ook actief aan de slag om lokale partijen te faciliteren. In elk geval zullen goede voorbeelden via de huidige reguliere kanalen, denk hierbij aan de website van Senternovem www.frisse-scholen.nl en www.onderwijspaleis.nl ter beschikking worden gesteld. Bezien zal worden in hoeverre ook de Rijksbouwmeester hierin en bij het ontwikkelen van meer innovatieve, actuele programma’s van eisen,een rol kan vervullen.
Specifiek voor het binnenmilieu het volgende. Een veel gebruikte handleiding voor de kwaliteit van het binnenmilieu is de publicatie Binnenklimaat scholen, uitgebracht door het kennisinstituut in de installatiebranche ISSO. De publicatie benoemt drie kwaliteitsklassen A, B en C. Bij klasse C is uitgegaan van de wettelijke minimumeisen en bij de klassen A en B wordt uitgegaan van hogere eisen. Op basis van deze publicatie heeft Senternovem in 2008 de leidraad Programma van Eisen (PvE) Frisse Scholen uitgebracht, waarin energie en binnenmilieu integraal worden benaderd. Diverse gemeenten werken met de ISSO-publicatie Binnenklimaat Scholen en het PvE Frisse Scholen en streven naar een hoger ambitieniveau dan het wettelijk minimum. De Rijksbouwmeester beveelt aan dat elke gemeente en elk schoolbestuur bij renovatie of nieuwbouw van een toekomstbestendige school uitgaat van het hoogste ambitieniveau, klasse A, of in ieder geval op zijn minst van klasse B. Wij ondersteunen het van harte als gemeenten in hun rol als opdrachtgever streven naar hogere kwaliteitsniveaus dan wettelijk is voorgeschreven. Wij zullen het «PvE Frisse Scholen» dat goede opdrachtverlening ondersteunt in het programma Kompas 2010 van Senternovem hierop laten aansluiten. Tegelijkertijd worden dan ook afrekenbare prestatie-eisen geformuleerd als onderlegger voor het bestek (een andere aanbeveling van de Rijksbouwmeester). In de uitwerking zal samenwerking worden gezocht met producten van de Stichting STABU (standaardbestekken), zoals ook de Rijksbouwmeester in een aanbeveling onder de noemer «borging en monitoring» benoemt.
Wet- en regelgeving actualiseren
De Rijksbouwmeester beveelt aan op een aantal punten de regelgeving aan te passen, vooral waar het gaat om de voorschriften met betrekking tot de ventilatie en luchtverversing in klaslokalen. Wij zullen deze aanbevelingen graag overnemen. In eerdere brieven aan uw Kamer heeft de minister voor WWI al laten weten dat in de bouwregelgeving eisen zullen worden opgenomen ten aanzien van het maximale geluidniveau van mechanische ventilatiesystemen (inclusief warmteterugwinning). Hiermee wordt bereikt dat ventilatiesystemen niet op een lagere stand dan wenselijk is worden gezet of zelfs uit worden gezet in verband met geluidoverlast. Ook zullen voor het basisonderwijs eisen worden opgenomen ten aanzien van de spuiventilatie (voor snelle aan- en afvoer van lucht, om de klas snel te kunnen luchten) en te openen ramen. Verder zal een minimum ventilatiecapaciteit geëist worden die direct gerelateerd is aan het aantal personen dat de verblijfsruimte daadwerkelijk zal gaan gebruiken (inschatting daarvan is aan de opdrachtgever) in plaats dat met de huidige, meer schematische bezettingsgraadklassen wordt gewerkt. Hierbij zal de waarde worden aangehouden van klasse B van de ISSO-publicatie 89–2008 «Binnenklimaat in scholen» (zie hierboven). Deze waarde typeert de Rijksbouwmeester als een ambitieniveau voor een goed binnenklimaat. Indien een multifunctionele ruimte ook bedoeld is als onderwijsfunctie, gelden de eisen voor de onderwijsfunctie ook voor die ruimte. Alle hierboven beschreven wijzigingen zullen bij de eerstkomende wijziging van het Bouwbesluit (verwacht per 1 januari 2011) van kracht worden.
De Rijksbouwmeester beveelt aan een Onderzoeksagenda op te stellen voor kennis en informatie over budgetstromen en de bouwopgave.
De Rijksbouwmeester geeft aan dat de gescheiden geldstromen naar gemeenten en schoolbestuur een effectieve besteding van deze middelen kunnen belemmeren. Alvorens hierop in te gaan, volgt hieronder een kort weergave van het huidige financieringssysteem voor de bouwen van scholen.
Het geld voor de scholenbouw word verdeeld via het gemeentefonds. Het jaarlijkse fictief budget voor de onderwijshuisvesting van scholen in het primair en voortgezet onderwijs in het gemeentefonds is na de decentralisatie opgelopen van € 770 miljoen in 1997 naar € 1,4 miljard nu.
De bedragen in het gemeentefonds zijn niet geoormerkt. Het is aan de gemeente zelf om, afhankelijk van en toegesneden op de lokale situatie, een budget voor de onderwijshuisvesting vast te stellen.
Op grond van de «Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs» kan de gemeente jaarlijks de normbedragen voor de scholenbouw vaststellen. Met andere woorden: op voorhand ligt vast wat het maximale budget mag zijn, waarvoor een school gebouwd kan worden. Deze aanpak kan er, bijvoorbeeld in het geval van tegenvallende aanbestedingen, toe leiden dat er gedurende het bouwproces ingegrepen (bezuinigd) wordt. De gemeente kan ook besluiten om zonder normkostenmodel te werken. Dan wordt gekeken naar het resultaat van de aanbesteding. Het gaat bij de hoogte van de budgetten vooral over de rol en de invulling daarvan door de gemeente. Welke bedrag wordt er voor scholenbouw ingezet, en op welke wijze pakt de gemeente het nieuwbouwproces aan? Dit is aan de gemeente om te beslissen: ingrijpen van de Rijksoverheid past hier niet in.
Gedurende de eerste 10 jaar na de decentralisatie van de verantwoordelijkheid van de onderwijshuisvesting zijn de inkomsten en uitgaven op dat terrein met elkaar vergeleken. Hieruit bleek dat in die periode de uitgaven gemiddeld gelijke tred hielden met de inkomsten. Na 2004 zijn de ontwikkelingen gevolgd via het Periodiek Onderhoudsrapport (POR). Dit is een rapport dat elk jaar als bijlage wordt gevoegd bij de begroting van het gemeentefonds, die aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Het POR geeft inzicht in de verhouding tussen de inkomsten en uitgaven bij gemeenten; de algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt vergeleken met de cijfers uit de gemeentelijke begrotingen. De gegevens uit het POR 2010 geven het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanleiding nader onderzoek te doen naar onder andere het uitgavencluster Educatie. De feitelijke uitgaven van gemeenten aan schoolgebouwen zijn weliswaar toegenomen, maar in totaal geven de gemeenten gezamenlijk minder uit aan Educatie dan het ijkpunt (de verdeelformule voor onderwijshuisvesting in het gemeentefonds). De resultaten van het onderzoek worden rond de zomer van 2010 verwacht. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
De Rijksbouwmeester adviseert in kaart te brengen welke consequenties actuele programma»s van eisen (met meer kwaliteit) hebben voor de normvergoeding. Als aangegeven is het fictieve aandeel voor onderwijshuisvesting in het gemeentefonds ca. 1,4 miljard per jaar. De term «fictief» wordt gehanteerd omdat bedragen in het gemeentefonds niet zijn geoormerkt. Uit het POR 2010 blijkt dat er een onderschrijding van het fictief budget is van ca. 300 mln. euro. Met andere woorden: gemeenten zetten minder middelen in ten behoeve van de onderwijshuisvesting dan op grond van de verdeelsleutel verwacht mag worden.
In dat verband is het raadzaam meer duidelijkheid en zekerheid te krijgen over de drijfveren van de gemeenten bij de inzet van middelen voor scholenbouw. Hierop zal eveneens worden ingegaan in het hierboven aangekondigde onderzoek.
Voor wat betreft de constatering van de Rijksbouwmeester dat de gescheiden geldstromen naar gemeenten en schoolbestuur een effectieve besteding kunnen belemmeren het volgende. Zoals gezegd ontvangen gemeenten via het gemeentefonds een budget voor de bekostiging van de onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs. De schoolbesturen ontvangen jaarlijks een lumpsumbedrag ter bestrijding van de personele en materiële kosten.
Deze gescheiden geldstroom kan, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van nieuwbouwprojecten, inderdaad leiden tot tegenstrijdige belangen. De gemeente heeft belang bij lage stichtingskosten, terwijl het schoolbestuur de exploitatie (en de kosten voor een comfortabel binnenklimaat) zo laag mogelijk wil houden.
Het ministerie van OC&W start binnenkort, samen met de VNG en de vertegenwoordigers van de besturenorganisaties in het primair en voortgezet onderwijs, een verkenning naar de mogelijkheden om te komen tot afspraken die eventuele nadelen van de gescheiden geldstromen, weg kunnen nemen, zodat duurzame en energiezuinige schoolgebouwen gerealiseerd kunnen worden.
Doel van deze verkenning is welke randvoorwaarden en afwegingen een centrale rol spelen bij de keuze voor het neerleggen van de verantwoordelijkheid voor huisvesting? Het gaat hierbij zowel om een economische als een bestuurlijke invalshoek.
De Rijksbouwmeester constateert op basis van haar inventarisatieronde en onderzoek in het veld dat de technische uitvoering van met name installaties in scholen en de naleving van de bouwregelgeving in het algemeen te wensen overlaat. Zij adviseert hierin verbetering te brengen en doet ook daarvoor een aantal concrete aanbevelingen.
De minister voor WWI herkent deze constateringen. Onderzoek van onder meer de VROM-Inspectie heeft uitgewezen dat de naleving van bijvoorbeeld de ventilatievoorschriften in de bouw in zijn algemeenheid te kort schiet. Het naleven van de voorschriften bij ontwerp en bouw, het toezicht tijdens de bouw door opdrachtgever en bevoegd gezag alsmede het controleren van de prestaties van gebouwen en installaties bijvoorbeeld met een opleveringskeuring, is van groot belang. Op die manier kan, indien noodzakelijk, nog tijdens het bouwproces worden bijgestuurd en kan kapitaalsvernietiging door curatieve ingrepen achteraf worden voorkomen.
Geen misverstand mag bestaan over de verantwoordelijkheidsverdeling in de bouw. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering op de bouwplaats en in het verlengde hiervan de wenselijkheid van privaat toezicht op de bouw is in zijn algemeenheid al verduidelijkt in een wijziging van de Woningwet per 1 april 2007: de opdrachtgever is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bouwwerk dat hij realiseert. De eigenaar/gebruiker blijft dat tijdens de levensduur van het gebouw. Wordt door de 1e lijnstoezichthouder (de gemeente) een nalevingtekort gerealiseerd, dan zal hiertegen handhavend moeten worden opgetreden.
Op dit moment werkt de VROM-Inspectie, die als 2e lijnstoezichthouder stelseltoezicht houdt en de naleving van de bouwvoorschriften op hoofdlijnen monitoort, met een 19-tal gemeenten aan het verbeteren van de naleving van de bouwvoorschriften juist op het vlak van gezondheid en milieu. In het verlengde hiervan zal de VROM-Inspectie in 2010 inzetten op betere naleving van de bouwvoorschriften op het gebied van het binnenmilieu en energiebesparing in scholen, woningen en kinderdagverblijven. Doel hiervan is om te bezien of het proces van vergunningsverlening en toezicht door de gemeente bij de betreffende projecten leidt tot de oplevering van schoolgebouwen die aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoen. Indien dit niet het geval is, zal de gemeente hierop worden aangesproken ervoor te zorgen dat dit alsnog gebeurt. Het onderzoek zal tevens een indicatie zijn voor de praktijk van de nieuwbouw van scholen in Nederland.
Op 3 september jl. stuurde de minister voor WWI uw Kamer het onderzoeksrapport «Mechanische ventilatie in nieuwbouwwoningen – ervaringen en oordelen van bewoners over de kwaliteit van ventilatie en de eigen gezondheid» toe. In de begeleidende brief werd aangegeven dat geconcludeerd kan worden dat deze en eerdere onderzoeken laten zien dat de opgeleverde ventilatievoorzieningen in hoge mate niet aan de eisen voldoen. Hier ligt een grote opgave voor de bouw- en installatiesector. De ventilatieprestatiekeuring op basis van de beoordelingsrichtlijn (BRL) die door de Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparatuur (VLA) in samenwerking met de Stichting Kwaliteitsborging Installatiesector (KBI) is opgesteld kan hieraan in belangrijke mate bijdragen. Wij zullen met de VLA en KBI in overleg treden deze BRL ook geschikt te maken voor keuringen van ventilatiesystemen (bij oplevering en tussentijds gedurende de levensduur van het systeem) in scholen. Wij zullen vervolgens het gebruik hiervan in het onderwijs stimuleren.
De Rijksbouwmeester beveelt aan het opdrachtgeverschap in de scholenbouw te verbeteren en te ondersteunen. Concreet stelt zij voor een centraal loket in te stellen, waar opdrachtgevers terecht kunnen voor informatie en ondersteuning.
Wij achten het van groot belang dat een opdrachtgever in staat is, of wordt gesteld, de onderwijskundige visie uiteindelijk te vertalen in een nieuw schoolgebouw. Naast klaslokalen zal een schoolgebouw moeten kunnen beschikken over een breed scala aan ruimten met diverse functies.
De afgelopen jaren zien we dat de school vaak gecombineerd wordt met voorzieningen voor allerlei maatschappelijke functies: het brede school-concept.
Schoolbesturen kunnen, in nauwe samenspraak met de gemeenten, het beleid van de scholenbouw op lokaal niveau een eigen invulling geven. Het is dus van belang dat scholen en de lokale overheid daarin goede en verantwoorde keuzes kunnen maken. Immers, een verouderd (en daarmee vaak disfunctioneel) gebouwenbestand kan de kwaliteit van het onderwijs belemmeren.
Een goede manier om betrokkenen zo goed mogelijk op het bouwproces voor te bereiden is het verstrekken van informatie over de aanpak die elders is ontwikkeld en waarmee goede ervaringen zijn opgedaan. Zoals al eerder geconstateerd zien wij het als een taak van de rijksoverheid om versnipperde kennis en informatie bijeen te brengen en te ontsluiten.Een verkenning naar «good» (en «bad») practice», ondersteunt het proces dat voorafgaat aan de ingrijpende en ingewikkelde beslissingen en keuzes bij nieuw- of verbouw van een school.
De eerdergenoemde website www.onderwijspaleis.nl bevat informatie voor school- en gemeentebesturen over ontwikkelingen in de scholenbouw en implementatie van onderwijskundige concepten. Daarnaast is kort geleden het Servicecentrum Scholenbouw opgericht. Het Servicecentrum zal gemeenten en schoolbesturen ondersteunen en begeleiden bij hun keuze voor innovatieve aanbestedingsvormen (contractvormen) in de scholenbouw, waarbij de beste prijs/ kwaliteitsverhouding wordt bereikt. Het Servicecentrum informeert schoolbesturen en gemeenten zodanig dat een transparante en zakelijke afweging gemaakt kan worden tussen innovatief en traditioneel aanbesteden om zodoende te komen tot het best mogelijke eindresultaat. Op de rol van dit Servicecentrum wordt later in deze brief teruggekomen.
Hier ligt, zoals ook de Rijksbouwmeester terecht opmerkt, een relatie met het architectuurbeleid. Het architectuurbeleid richt zich op de structurele versterking van de rol van het ontwerp. In dit verband lopen er op het terrein van de scholenbouw een aantal acties die wij hier graag noemen.
Het Stimuleringsfonds voor Architectuur (SfA) bevordert de kennisontwikkeling enuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur bij een breed publiek. De kwaliteit van de scholenbouw is één van de prioriteiten. In dit kader heeft SfA een onderzoek uitgevoerd naar de huisvesting van het primair en voortgezet onderwijs (te verschijnen november 2009)1. Hierin wordt geconstateerd dat de kwaliteit van de huisvesting achterblijft bij de onderwijsambities. Het SfA bepleit een cultuuromslag in het bouwen voor het onderwijs.
Vanwege de grote lokale verantwoordelijkheid zal het SfA hiervoor ondermeer de problematiek agenderen bij de lokale architectuurcentra. Verder ondersteunt het SfA ontwerpend onderzoek naar het verbeteren en innoveren van school en schoolomgeving. Het fonds adviseert tevens de «Scholenbouwmeester Noord-Nederland». Dit is een onafhankelijk onderzoek- en adviesbureau dat door de provinciebesturen van Drenthe, Groningen en Friesland is opgericht om gemeenten en schoolbesturen te ondersteunen bij nieuw- en verbouw. Tot slot ondersteunt het SfA deze organisatie bij het opzetten van innovatieve aanbestedingsprocedures, gericht op het versterken van de samenhang tussen onderwijsopvatting en huisvesting.
Onder de noemer «Nederland wordt Anders» is door onder andere het ministerie van OCW een aantal initiatieven gelanceerd dat moet voorkomen dat door de economische crisis een verloren generatie architecten ontstaat (www.nederlandwordtanders.nl). Onder coördinatie van het College van Rijksadviseurs is onlangs het onderzoekslab opgestart. In het lab buigen teams van ontwerpers zich over kwesties die bepalend zullen zijn voor de ruimtelijke ordening voor de komende jaren. De eerste ronde is in oktober van start gegaan, scholenbouw wordt één van de onderzoeksthema’s voor de tweede ronde.
In haar aanbevelingen met betrekking tot verbetering van het opdrachtgeverschap schetst de Rijksbouwmeester verder als kansrijk perspectief dat bij de bouw van basisscholen (al dan niet in multifunctionele accommodaties) steeds meer wordt samengewerkt met woningcorporaties, met name in de sfeer van opdrachtgeverschap. Woningcorporaties kunnen veel kennis en ervaring inbrengen op het gebied van financieringsvormen, opdrachtgeverschap, bouwkwaliteit en onderhoud en beheer. Zij zijn soms bereid vooraf extra investeringen te doen, zeker als deze in de exploitatiesfeer opbrengsten kunnen opleveren en deze bijdragen aan de leefbaarheid van wijken en dorpen. De regelgeving, in casu het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) staat hun naar de mening van de minister voor WWI daarbij niet in de weg. In het kader van hun activiteiten op het terrein van de leefbaarheid wordt corporaties juist aangemoedigd te investeren in maatschappelijk vastgoed, zoals (brede) schoolgebouwen en hierbij maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Zoals de minister voor WWI in zijn brief van 12 juni jl. over het corporatiestelsel1 ook heeft aangegeven, zal het begrip maatschappelijk vastgoed met het oog op de inzet van staatssteun overigens nog nader worden gedefinieerd. Het advies van de Rijksbouwmeester zal nog eens onder de aandacht worden gebracht bij Aedes, de koepel voor woningbouwcorporaties.
De Rijksbouwmeester beveelt ter verbetering van het opdrachtgeverschap tevens aan dat er gekeken wordt naar nieuwe contractvormen, zoals pps-constructies. Hierop wordt onder «besteding crisisgelden» nader ingegaan.
Tenslotte stelt de Rijksbouwmeester voor om het reglement van de Scholenbouwprijs aan te passen, zodat scholen één jaar na oplevering kunnen meedingen. In dat geval heeft het schoolgebouw zijn kwaliteit in alle seizoenen al dan niet kunnen bewijzen.
Wij kunnen hier van harte mee instemmen. Het komt inderdaad voor dat bij sommige schoolgebouwen na de oplevering niet alles op orde is. In overleg met de Rijksbouwmeester zal worden bezien op welke wijze het reglement van de Scholenbouwprijs kan worden aangepast, om hier beter op in te spelen.
Samenwerking, kenniscentrum en onderzoeksagenda
Bij de bouw van basisscholen zijn vele partijen betrokken. Grofweg verloopt de bouw van initiatieffase, naar ontwerpfase, aanbesteding, bouw, oplevering tot de gebruiksfase (onderhoud en renovatie). Hierbij zijn vele partijen betrokken die nauw zullen moeten samenwerken om tot een optimaal resultaat te komen. De Rijksbouwmeester doet een aantal aanbevelingen om dit proces van samenwerking te verbeteren door er met name voor te zorgen dat er voldoende kennis en informatie beschikbaar is voor de deelnemende partijen.
Een aanbeveling is kennis en informatie te bundelen door een landelijk informatieloket in te stellen en daarbij aan te sluiten bij het recent opgerichte Servicecentrum Scholenbouw. De Rijksbouwmeester constateert terecht dat er geen centraal loket is voor informatie over scholenbouw. Op dit moment is de kennis en informatie redelijk versnipperd aanwezig. In lijn met eerder gemaakte opmerkingen omtrent bundeling van kennis gaan wij dan ook samen met de diverse kennisleveranciers, waaronder het Servicecentrum Scholenbouw en ook de Rijksbouwmeester zelf, aan de slag om te bezien hoe de beschikbare informatie beter en eenduidiger ontsloten kan worden.
Het kabinet heeft in het kader van het aanvullend coalitieakkoord impulsmiddelen voor de scholenbouw opgenomen. Uit dit crisispakket heeft OC&W € 165 miljoen gekregen om te investeren in schoolgebouwen. Dit is goed voor de bouwsector en zeker ook voor het onderwijs. Voor het verbeteren van het binnenklimaat in scholen en het treffen van energiebeperkende maatregelen is voor het primair onderwijs € 97,3 mln. beschikbaar. Voor het primair onderwijs is de subsidieregeling voor energiezuinigheid en binnenmilieu op 11 september in de Staatscourant gepubliceerd. Het beschikbare budget is (helaas) niet voldoende om alle schoolgebouwen aan te pakken. Op gemeentelijk niveau moeten er daarom afwegingen en keuzes worden gemaakt. Het geld moet bij voorkeur worden ingezet bij de «slechtste scholen» op het gebied van het binnenmilieu.
De Rijksbouwmeester heeft aangegeven dat de middelen zo effectief en efficiënt mogelijk moeten worden ingezet, waarbij kwaliteit, duurzaamheid en de borging hiervan voorop moeten staan. Met de voorgestelde aanpak wordt naar onze mening nauw aangesloten bij het voorstel van de Rijksbouwmeester. Door bij deze regeling te kiezen voor een co-financieringsconstructie (de eis van cofinanciering van 40%) kunnen meer schoolgebouwen worden aangepakt. Scholen en gemeenten zullen, in samenspraak, inzetten op zowel grote als kleine maatregelen. De aanpak is er op gericht dat lokale partijen gezamenlijk een voorstel indienen voor de besteding van middelen gebaseerd op een energie- en binnenmilieu advies (EBA advies).
Het is van belang te monitoren wat daadwerkelijk de toegevoegde kwaliteit is bij de concrete projecten.
Naast bovengenoemde regeling wordt een bedrag van ca € 5 mln. benut voor een regeling waarbij via een innovatieve aanbestedingsprocedures projecten kunnen worden gerealiseerd die zich onderscheiden door energiezuinigheid, duurzaamheid en organisatorische innovaties in de bouwkolom. Op dit moment vindt overleg plaats met het Servicecentrum over de vormgeving van deze regeling. Het Servicecentrum Scholen adviseert reeds op het gebied van innovatieve contracten.
Het advies van de Rijksbouwmeester over scholenbouw geeft aan dat er het nodige werk verzet dient te worden om de gewenste kwaliteitsslag te maken.
Hiervoor is aangegeven op welke wijze wij deze uitdaging mét de betrokken partijen in de bouw en het onderwijs willen aangaan. In de 2e helft van 2010 zult u worden geïnformeerd over de voortgang van de ingezette activiteiten in het kader van het verbeteren van het binnenmilieu van (onder meer) scholen.
Geen meter teveel. Agenda scholenbouw. Redactie: Anneloes van der Leun, Janny Rodermond, Guido Wallagh. Uitgave: Stimuleringsfonds voor Architectuur (op aanvraag gratis verkrijgbaar) ISBN 978 90 799 36 021.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-25.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.