28 089 Gezondheid en milieu

26 991 Voedselveiligheid

Nr. 209 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2021

Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging om uw Kamer te informeren over de voortgang op een vijftal onderwerpen: de PFAS-restrictie; het beleid «Zeer Zorgwekkende Stoffen», het project «Methodiek toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden», «Inzicht in bodemverontreiniging» en het project «Integrale Beleidsaanpak Stoffen (IBaS)»1.

1. PFAS

Namens Nederland bereidt het RIVM een restrictie van PFAS onder de REACH-verordening voor, in samenwerking met Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Zweden. Het Europees Chemicaliënagentschap (ECHA), ondersteunt deze landen hierin. Uw Kamer is hierover al eerder geïnformeerd met de brief van mijn voorganger van 18 januari 20212 en in het SO PFAS van 10 september jl.3. Deze sluit goed aan op de Europese Chemicaliënstrategie, waarin de Europese Commissie zijn ambitie ten aanzien van PFAS heeft verwoord. De inzet van het kabinet op die strategie is vermeld in het BNC-fiche dat uw Kamer op 20 november 2020 heeft ontvangen.4 Ik geef hier kort de stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de restrictie weer.

Op 15 juli 2021 is het restrictieproces formeel van start gegaan en opgenomen in het zogenaamde «Registry of Intentions» (RoI); vanaf dat moment gerekend moet binnen één jaar het «Annex XV dossier» worden opgesteld en ingediend. In de daaropvolgende jaren zal de formele Europese opinie- en besluitvormingsprocedure worden doorlopen. Naar verwachting zal dan in 2025 de restrictie formeel in werking kunnen treden.

Op 19 juli 2021 is vanuit de betrokken landen een vragenlijst voor belanghebbenden opengesteld, om de tot dan toe reeds verzamelde kennis en data verder aan te vullen.

De restrictie moet ertoe leiden dat het gebruik van PFAS in de EU wordt verboden. Ik zet hiermee in op de uitvoering van de motie van de leden Bouchallikh en Van Esch.5 Daarnaast wordt in Nederland, samen met de industrie, ingezet op het identificeren en zoeken naar alternatieven van PFAS in bepaalde productgroepen. Hierover is uw Kamer al eerder geïnformeerd, namelijk in de brief 4 juni jl. over de vermindering van de blootstelling aan PFAS na de EFSA-opinie.6 Ook heeft u inmiddels het antwoord op uw schriftelijke vragen naar aanleiding van die brief ontvangen.7

Het RIVM heeft in mijn opdracht een e-magazine over de PFAS-restrictie uitgebracht.8 In dit e-magazine wordt de noodzaak van de PFAS-restrictie geschetst, het proces om tot die restrictie te komen toegelicht en worden een aantal belanghebbenden en deskundigen over dit onderwerp geïnterviewd.

2. Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS)

In 2016 is afgesproken dat de bevoegde gezagen een uitvraag doen bij bedrijven om in beeld te krijgen welke ZZS in Nederland worden gebruikt en geëmitteerd naar water en lucht, hoe deze ZZS in vergunningen zijn opgenomen en wat bedrijven hebben gedaan om te voldoen aan hun verplichting om de emissies te minimaliseren.

Per 1 januari 2021 liep de eerste vijfjaarlijkse termijn voor de informatieplicht af. Als een van de eersten is de provincie Zuid-Holland in 2017 gestart met de ZZS-uitvraag. Vervolgens hebben de andere bevoegde gezagen zich hierbij aangesloten. De deadline van 1 januari 2021 voor het opleveren van resultaten van de uitvraag die een inventarisatie van emissies van ZZS moest opleveren is nog niet door alle bedrijven en bevoegde gezagen gehaald. Ook hebben nog niet alle bedrijven een minimalisatierapport aangeleverd. Dit laat onverlet dat in het verlenen en aanpassen van vergunningen al wel rekening wordt gehouden met de minimalisatieplicht voor ZZS. De omgevingsdiensten verwachten na afronding van de inventarisatie de bulk van de minimalisatierapporten te ontvangen.

Het is aan het bevoegde gezag om toe te zien op de invulling van de informatieplicht door de bedrijven. Het Rijk probeert bevoegde gezagen zo goed mogelijk te ondersteunen in die taak. Om de gemeentelijke uitvraag te ondersteunen financiert het Rijk het project «ZZS decentraal» van VNG/IPO waarin wordt onderzocht hoe die uitvraag het best kan worden vormgegeven. De rapportage van dit project wordt eind 2021 verwacht. Tevens is het gesprek tussen rijk en bevoegde gezagen gaande over het centraal opslaan en landelijk delen van de verkregen data; dit kan de bevoegde gezagen op toegankelijke wijze inzicht geven in de voortgang van de minimalisatie van ZZS en helpen in het werkproces.

In opdracht van IenW voert Berenschot/Arcadis nu een kwalitatieve, ex-ante evaluatie van het ZZS beleid over de jaren 2016–2021 uit, met focus op de stelstelverantwoordelijkheid van het Rijk. Ik verwacht in het voorjaar van 2022 de resultaten van deze evaluatie. Op basis van deze evaluatie, maar ook op basis van praktijkervaringen met ZZS, zoals bijvoorbeeld de resultaten van het project ZZS decentraal en de problematiek rond het bedrijf Tatasteel, kijk ik of het in gang gezette beleid in potentie voldoende effectief is, goed uitgevoerd kan worden en op welke punten zo nodig nog aanscherping noodzakelijk is.

Dit heeft mij er ook toe gebracht te besluiten om de overgangstermijn voor 76 ZZS zoals opgenomen in de activiteitenregeling9, los te koppelen van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vast te stellen op 1 januari 2023. Daarmee hou ik de overgangstermijn aan zoals deze eerder door mijn voorganger ook bedoeld was. Vanaf die datum moeten dan alle Zeer Zorgwekkende Stoffen aan dezelfde strenge emissiegrenswaarden voldoen.

Ten aanzien van de uitvoering van de motie van het lid Grinwis c.s.10, om te onderzoeken of en hoe cumulatie bij de emissie van Zeer Zorgwekkende Stoffen voortaan kan worden meegewogen in de risico-inventarisatie bij vergunningverlening, meld ik uw Kamer de eerste stappen die hierin zijn gezet. De wetenschappelijke kennis over effecten van cumulatie van stoffen (verschillende stoffen met vergelijkbaar effect) en combinatie van stoffen (verschillende stoffen met verschillend effect op milieu en gezondheid) is nog beperkt. Desondanks heb ik het RIVM gevraagd in kaart te brengen in hoeverre bestaande beoordeling en regulering van stoffen al ruimte biedt voor het, uit voorzorg, meewegen van dat soort effecten. Te denken valt aan de sommatiebepaling (het optellen van gelijktijdig optredende emissies van verschillende stoffen binnen een klasse of een stofcategorie) en het bepalen van MTR-waarden (Maximaal Toelaatbaar Risico) voor stoffen in de leefomgeving. Gedacht kan worden aan het meenemen van andere risicofactoren bij het afleiden van zo’n MTR-waarde. Daarnaast werkt Nederland in de EU aan het verkennen van een zogenaamde Mixture Assessment Factor. Ik heb voorgesteld om bij dit soort verkenningen de situatie rond Tata Steel als voorbeeld te nemen.

3. Pilot methodiek toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden

Met betrekking tot de aan uw Kamer toegezegde pilot methodiek toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden meld ik hier de voortgang. Diverse Kamerleden hebben in het CD Leefomgeving zorgen geuit over de combinatie van verschillende stoffen in ecologisch kwetsbare gebieden en de risico’s die dat met zich mee brengt. De vraag is of er een goede methodiek te ontwikkelen is om die (eco-)toxiciteitsdruk te bepalen. Gezien de complexiteit van het vraagstuk is verkend hoe deze pilot het best kan worden uitgevoerd. Inmiddels is het RIVM gevraagd om op basis van bestaande datasets een eerste aanzet tot zo’n methodiek op te stellen, welke dan – in pilotvorm – getoetst zal worden, mede op basis van metingen, in een aantal nog nader te bepalen gebieden.

Dit onderzoek zal mede worden uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van LNV. De resultaten van dit project worden eind 2022 verwacht.

4. Inzicht in bodemverontreiniging

In het Commissiedebat Externe Veiligheid van 1 juli jl. heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over hoe op dit moment in Nederland informatie over de verontreinigingen in de bodem beschikbaar is. Er is op dit moment geen landelijk dekkend centraal systeem waar alle informatie inzichtelijk is. Informatie is op verschillende plaatsen beschikbaar.

Kadaster

Het Kadaster houdt per kadastraal object bij of er publieke beperkingen voor onroerende zaken gelden. Op grond van de Wet bodembescherming kunnen bevoegde gezagen besluiten ten aanzien van bodemverontreiniging nemen waaruit een gebruiksbeperking voortvloeit. In de regelgeving is vastgelegd uit welke besluiten van het bevoegd gezag een gebruiksbeperking voortvloeit. Dit betreft onder andere BUS-meldingen (Besluit uniforme saneringen), beschikkingen dat er sprake is van ernstige bodemverontreinigingen, instemmingen met nazorgplannen en onderzoeks- of saneringsbevelen. Beperkingen kunnen weer vervallen indien een verontreiniging is gesaneerd en er geen nazorg meer nodig is. Nazorg leidt wel tot het in stand blijven van een publiekrechtelijke beperking. Kanttekening hierbij is dat de registratie in het kadaster geen inhoudelijke informatie bevat over de aard van de aangetroffen verontreinigingen. Daarbij beperkt de registratie zich tot gevallen van ernstige bodemverontreiniging (verontreinigingen aangetroffen boven de interventiewaarden) terwijl ook in geval van niet ernstige bodemverontreiniging (overschrijdingen van streefwaarden maar lager dan de interventiewaarden) er soms sprake kan zijn van gebruiksbeperkingen (bijvoorbeeld ten aanzien van moestuinen).

Bodemloket

Het Bodemloket (RWS/Bodem+) heeft tot doel informatie over historisch gebruik en de gegevens over de bodemkwaliteit op centraal niveau te ontsluiten. Dit loket biedt inzicht of op een bepaalde locatie bodemonderzoek is gedaan en or er een sanering heeft plaatsgevonden. Met deze informatie kunnen eventueel onderliggende rapportages bij het lokaal bevoegd gezag worden opgevraagd. Het Bodemloket heeft echter geen landelijke dekking. Een deel van de bevoegde gezagen (Provincies of grotere gemeenten) ontsluit de informatie niet via het Bodemloket maar doet dat via een eigen website.

Toekomstige ontwikkelingen Bro

Op 10 juni 2021 heeft de Minister van BZK uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de Basisregistratie ondergrond (Bro) en over de wens van uw Kamer om deze uit te breiden met gegevens over bodemverontreiniging (Kamerstuk 33 136, nr. 24). Hierin geeft de Minister van BZK aan dat ze het advies van de Programma Stuurgroep BRO om te starten met het onder het Bro brengen van de bestaande datasets over bodemverontreiniging en nieuwe data overneemt. Wel moet er nog besluitvorming plaatsvinden over de financiering hiervan. Met nieuwe data worden data bedoeld die afkomstig zijn van particuliere opdrachtgevers (bijvoorbeeld netbeheerders of ProRail).

5. Integrale beleidsaanpak stoffen

Mijn voorganger heeft uw Kamer in 2020 op de hoogte gesteld van het werk aan een samenhangende beleidsaanpak voor stoffen die alle substantiële risico’s van stoffen adresseert en afwenteling naar andere milieucompartimenten of onderdelen in de keten voorkomt.11 Daarbij is toegezegd uw Kamer over de voortgang hiervan te informeren. Als eerste stap is het afgelopen jaar de samenhang tussen de huidige beleidskaders verkend. Hiermee is beter zichtbaar geworden hoe het beleid rond de risico’s van stoffen is belegd. Hierbij zijn diverse wettelijke kaders in beeld gebracht, waar vanuit verschillende organisatie-onderdelen aan gewerkt wordt. Dit gaf richting aan de tweede stap waarop we nu inzetten om tot verdere samenhang te komen. Ik zal uw Kamer in de loop van 2022 informeren over de resultaten van die tweede stap. Hierbij zal ook verbinding worden gelegd met de uitkomsten van de eerder in deze brief genoemde evaluatie van het ZZS-beleid.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg


X Noot
1

Toezegging mbt ZZS in Kamerstuk 35 570 XII, nr. 99; mbt IBaS in Kamerstuk 35 334, nr. 115; overige drie toezeggingen in het Commissiedebat Externe Veiligheid op 1 juli 2021.

X Noot
2

Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 183

X Noot
3

Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 198

X Noot
4

Kamerstukken 22 112, nr. 2981

X Noot
5

Kamerstuk 28 089, nr. 202

X Noot
6

Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190

X Noot
7

Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 198

X Noot
9

Bijlage 12B van de Activiteitenregeling

X Noot
10

Kamerstuk 32 813, nr. 833

X Noot
11

Kamerstuk 35 334, nr. 115

Naar boven