nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 26 februari 2002
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van
de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierbij
doe ik u een reactie toekomen op de vragen die de leden van de D66-fractie
hebben geformuleerd.
Algemeen
Er is in Nederland geen sprake van een toename van het aantal patiënten
dat gediagnosticeerd wordt met de ziekte van Creuzfeldt-Jakob (CJD). Er is
eerder sprake van een afname (zie bijlage). Echter het aantal mensen waarbij
afdoende diagnostiek is verricht, is in sterkere mate afgenomen. Hierdoor
weten we niet hoeveel mensen er in Nederland daadwerkelijk lijden/hebben geleden
aan CJD. Ook is het mogelijk dat hierdoor gevallen van vCJD gemist worden.
De diagnose CJD kan uitsluitend met zekerheid op basis van post mortem onderzoek
gesteld worden.
Omdat er de laatste jaren tests beschikbaar zijn gekomen die de diagnose
CJD al vóór het overlijden met enige waarschijnlijkheid kunnen
vaststellen, is het aantal aanmeldingen van patiënten voor post mortem
onderzoek gedaald. Post mortem hersenonderzoek blijft echter, ook na het beschikbaar
komen van deze tests, de enige basis waarop met zekerheid gesteld kan worden
of er sprake is van CJD. Daarnaast is het de enige manier waarop onderscheid
gemaakt kan worden tussen de aan BSE gerelateerde variant CJD (vCJD) en andere
vormen van CJD.
Omdat onder de huidige omstandigheden niet met zekerheid gesteld kan worden
dat er in Nederland géén patiënten zijn die lijden aan
de ziekte van vCJD en omdat besmetting van bloedproducten met vCJD voorkomen
moet worden, acht ik geredeneerd vanuit het voorzorgsbeginsel, plaatsing van
de ziekte binnen de infectieziektenwet noodzakelijk, opdat bloedproducten
van donoren waarbij vCJD is vastgesteld, teruggehaald en vernietigd kunnen
worden.
Gezien het feit dat de nieuwe tests enige zekerheid bieden over de diagnose
CJD, in combinatie met het beperkte belang van post mortem hersendiagnostiek
voor de individuele patiëntenzorg, is de bereidheid van de behandelend
arts om post mortem onderzoek te bevorderen bij patiënten die verdacht
worden van CJD, de laatste jaren afgenomen. Daarom wil ik artsen
bij wet verplichten om de patiënten bij wie de diagnose CJD op klinische
gronden en/of op grond van genoemde test wordt gesteld, tijdig bij de Inspectie
te melden. De Infectieziektenwet is de enige wet waarmee dit mogelijk is.
De Inspectie kan vervolgens inspanningen plegen om te bevorderen dat na het
overlijden post mortem onderzoek plaatsvindt. De Inspectie krijgt hierbij
hulp van het instituut dat verantwoordelijk is voor de registratie van CJD
in Nederland (Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam). Met het invoeren
van de meldingsplicht verwacht ik dat er een toename zal plaatsvinden van
het aantal verdachte CJD patiënten waarbij obductie wordt uitgevoerd.
De maatregel is bedoeld om onderzoek van vCJD via bloed en bloedproducten
te voorkomen. Het gaat dus niet om het bloed van alle CJD patiënten.
Omdat het aantal op CJD verdachte patiënten waarbij post mortem onderzoek
wordt verricht is afgenomen, kan ik op dit moment met minder zekerheid dan
een aantal jaren gelden garanderen dat er in Nederland géén
mensen besmet zijn met vCJD. Want hoewel er op dit moment vanuit wetenschappelijk
onderzoek géén aanwijzingen zijn dat vCJD via het bloed kan
worden overgedragen, is overdracht ook niet met 100% zekerheid uit te sluiten.
Daarom kies ik ervoor om nu het voorzorgsprincipe toe te passen. Hierbij speelt
mee dat de maatregelen relatief eenvoudig zijn uit te voeren en dat de eventuele
vernietiging van de geringe hoeveelheid bewaard bloed, geen gevaar voor de
bloedvoorziening oplevert.
De Tijdelijke Referendumwet brengt mee dat een wet pas in werking kan
treden als gebleken is dat daarover geen referendum zal worden gehouden. Sinds
1 januari 2002 kan iedere kiesgerechtigde binnen drie weken na de mededeling
in de Staatscourant, dat over een aangenomen en bekrachtigd wetsvoorstel een
referendum kan worden gehouden, een verzoek indienen tot het houden van zo'n
referendum. Onderhavig voorstel tot wijziging van de Infectieziektenwet hoort
niet tot de wetten die in de Tijdelijke Referendumwet van deze faciliteit
zijn uitgezonderd. Daarom is bij het opstellen van de inwerkingtredingsbepaling
rekening gehouden met de Tijdelijke referendumwet.
In 1996 is een nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD)
beschreven. Tot nu toe zijn ruim honderd personen aan vCJD overleden, vrijwel
allemaal in het Verenigd Koninkrijk. Deze ziekte wordt door dezelfde verwekker,
hetzelfde prion, veroorzaakt als Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE)
bij runderen. De algemeen aanvaarde theorie is nog steeds dat vCJD ontstaat
door het consumeren van vlees(producten) afkomstig van met BSE besmette runderen.
Recent wetenschappelijk onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van BSE
geeft als meest waarschijnlijke theorie dat in het Verenigd Koninkrijk in
de zeventiger en tachtiger jaren op grote schaal jonge kalveren gevoederd
zijn met vlees- en beendermeel dat vervaardigd was uit grondstoffen die ernstig
besmet waren met scrapie. Scrapie is een schapenziekte waarvan het bestaan
al meer dan tweehonderd jaar bekend is en die veroorzaakt wordt door een prion
dat verwant is aan het prion dat BSE veroorzaakt.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
BIJLAGE 1
| | 1993 | 1994 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 |
|---|
| % obducties van totale aantal «verdachte» patiënten | 39% | 37% | 31% | 85% | 88% | 70% | 72% | 56% | 42%* |
| Diagnose zeker (obductie positief) | 9 | 11 | 6 | 14 | 18 | 16 | 19 | 6 | 8 |
* het getal van 2001 is nog niet volledig; deze is t/m juni 2001 gegeven;
berekening dus op basis van extrapolatie naar de 2e helft van 2001