28 076
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 27 december 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstellingkennis genomen van het wetsvoorstel. Zij vinden dit wetsvoorstel passen bij de vergroting van autonomie die in de BVE-sector zeer op zijn plaats is; de schaal van de instellingen leent zich voor eigen verantwoordelijkheid voor het personeel. Wel vragen deze leden hoe het staat met het overleg dat nog loopt met de onderwijsorganisaties over te schrappen rechtspositionele voorschriften. Ook stellen deze leden vast dat de regering expliciet stelt dat werkgeversorganisaties positief tegenover dit wetsvoorstel staan. Zij vragen of dit ook geldt voor de werknemersorganisaties.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in de BVE-sector past in de ingezette lijn van decentralisatie en autonomievergroting in het onderwijs. Door in het wetsvoorstel de bepaling over georganiseerd overleg op centraal niveau te schrappen neemt de uitvoeringstaak op centraal niveau verder af. Voor deze leden is dit een positieve ontwikkeling. Het wetsvoorstel is een logisch gevolg van het gevoerde beleid en is tot stand gekomen in overleg met de centrales van personeelsorganisaties en werkgeversorganisaties, de BVE-Raad en het COLO. Gezien de bereikte overeenstemming kan het wetsvoorstel rekenen op een groot draagvlak. De leden van de VVD-fractie hechten hieraan grote waarde aangezien de autonomievergroting verbonden aan dit wetsvoorstel een uitbreiding van de uitvoeringslasten voor de centrales van werkgeversorganisaties tot gevolg heeft.

Het voorliggende wetsvoorstel geeft de leden van de VVD-fractie geen aanleiding tot het stellen van vragen van wetstechnische aard.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven het voornemen van de minister de regeling van de arbeidsvoorwaarden voor de educatie- en beroepsonderwijssector te decentraliseren naar de betreffende werkgeversorganisaties. Zij krijgen de taak in overleg met de werknemersorganisaties vervolgens de arbeidsvoorwaarden vorm te geven. De aan het woord zijnde leden kunnen zich in dit voorstel vinden, maar hebben wel een tweetal vragen over de uitwerking van dit wetsvoorstel in de praktijk.

Er wordt in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel gesteld dat het betreffende wetsvoorstel geen financiële gevolgen heeft. Naar de indruk van de leden van de CDA-fractie gaat dit alleen op voor het Rijk. Verderop in de memorie van toelichting wordt namelijk gesteld dat het wetsvoorstel een uitbreiding van de uitvoeringslasten voor de centrales van werkgeversorganisaties tot gevolg heeft. Wel financiële gevolgen dus, alleen niet voor de rijksoverheid.

Welke financiële gevolgen heeft dit wetsvoorstel precies en wie zal deze kosten betalen?

Deze leden hechten eraan dat ook op bestuursniveau van instellingen een aantal zaken kunnen worden geregeld. Hoe wordt voorkomen dat toch weer alles op landelijk niveau (in de toekomst door de werkgeversorganisaties in plaats van de overheid) wordt bepaald en vastgelegd? Hoeveel ruimte blijft er voor regionale afspraken en de autonomie van de betrokken instellingen?

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), ondervoorzitter, Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).

Naar boven