28 059
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

24 oktober 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie aan te passen en daartoe het Wetboek van Strafvordering en andere wetten te wijzigen;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 126n komt te luiden:

Artikel 126n

1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die:

a. ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel

b. na het tijdstip van de vordering worden verwerkt.

2. Onder een gebruiker van telecommunicatie wordt in dit artikel verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.

3. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot iedere aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk iedere aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering gedaan voor een periode van ten hoogste drie maanden.

5. De officier van justitie maakt van de vordering proces-verbaal op, waarin hij vermeldt:

a. het misdrijf en, indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, zijn vervuld;

c. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;

d. de gegevens die worden gevorderd;

e. indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, de periode waarover de vordering zich uitstrekt.

6. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering maakt de officier van justitie proces-verbaal op.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de officier van justitie worden gevorderd.

B

Onder vernummering van artikel 126na tot 126nb wordt na artikel 126n een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 126na

1. In geval van verdenking van een strafbaar feit kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van telecommunicatie. Artikel 126n, tweede en derde lid, is van toepassing.

2. Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, bij de aanbieder niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 126m of artikel 126n kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek vorderen dat de aanbieder de gevorderde gegevens achterhaalt en verstrekt.

3. In geval van een vordering als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 126n, vijfde lid, onder a, b, c en d, van overeenkomstige toepassing en blijft artikel 126bb buiten toepassing.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de opsporingsambtenaar of de officier van justitie worden gevorderd.

C

Artikel 126u komt te luiden:

Artikel 126u

1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die:

a. ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel

b. na het tijdstip van de vordering worden verwerkt.

2. Onder een gebruiker van telecommunicatie wordt in dit artikel verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.

3. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot iedere aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk iedere aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt vordering gedaan voor een periode van ten hoogste drie maanden.

5. De officier van justitie maakt van de vordering proces-verbaal op, waarin hij vermeldt:

a. een omschrijving van het georganiseerd verband;

b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, zijn vervuld;

c. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;

d. de gegevens die worden gevorderd;

e. indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, de periode waarover de vordering zich uitstrekt.

6. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering maakt de officier van justitie proces-verbaal op.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de officier van justitie worden gevorderd.

D

Onder vernummering van artikel 126ua tot 126ub wordt na artikel 126u een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 126ua

1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van telecommunicatie. Artikel 126u, tweede en derde lid, is van toepassing.

2. Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, bij de aanbieder niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 126t of artikel 126u, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek vorderen dat de aanbieder de gevorderde gegevens achterhaalt en verstrekt.

3. In geval van een vordering als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 126u, vijfde lid, onder a, b, c en d, van overeenkomstige toepassing en blijft artikel 126bb buiten toepassing.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de opsporingsambtenaar of de officier van justitie worden gevorderd.

E

In het eerste lid van de artikelen 126cc en 126dd worden de woorden «of het onderzoek van telecommunicatie» telkens vervangen door: het opnemen van telecommunicatie of het vorderen van gegevens over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.

F

Aan artikel 126gg wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

3. Indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoek kan de officier van justitie een vordering doen gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van telecommunicatie. Artikel 126n, tweede en derde lid, is van toepassing. Artikel 126n, vijfde lid, onder a, b, c en d, en artikel 126na, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 2o, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet na «13.2a,» ingevoegd: 13.2b,.

ARTIKEL III

De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.10, vierde lid, onder c, komt te luiden:

c. dit plaatsvindt met het doel de gegevens, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13.4, tweede lid, te achterhalen en het door de aanbieder voldoen aan de vordering van deze gegevens onvoldoende het belang van de strafvordering dient.

B

Na artikel 13.2a wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 13.2b

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen aan een vordering op grond van artikel 126n of artikel 126u van het Wetboek van Strafvordering dan wel een verzoek in het belang van de veiligheid van de staat tot het verstrekken van gegevens over een gebruiker van een openbaar telecommunicatienetwerk dan wel een openbare telecommunicatiedienst en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieders aan de vordering of het verzoek voldoen en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar worden gehouden.

C

Artikel 13.4 komt te luiden:

Artikel 13.4

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen aan een vordering op grond van artikel 126na, eerste lid, 126ua, eerste lid, of 126gg, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dan wel een verzoek in het belang van de veiligheid van de staat tot het verstrekken van gegevens terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een openbaar telecommunicatienetwerk dan wel een openbare telecommunicatiedienst.

2. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen aan een vordering op grond van artikel 126na, tweede lid, 126ua, tweede lid, of 126gg, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dan wel een verzoek in het belang van de veiligheid van de staat tot het op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze achterhalen en verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid. Teneinde aan deze verplichting te kunnen voldoen bewaren de aanbieders bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens voor een periode van drie maanden, vanaf het tijdstip waarop deze gegevens voor de eerste maal zijn verwerkt.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieders aan een vordering of een verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, voldoen en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar worden gehouden.

D

In artikel 13.5, eerste lid, wordt «en informatieverstrekkingen als bedoeld in artikel 13.4» vervangen door: dan wel een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 13.2b of artikel 13.4, eerste of tweede lid.

E

In artikel 13.6, tweede lid, wordt «onderscheidenlijk het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 13.4» vervangen door: dan wel een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 13.2b of artikel 13.4, eerste of tweede lid.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 februari 1998 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19..) (25 877) tot wet is verheven en die wet in werking is getreden, wordt artikel III van deze wet als volgt gewijzigd:

A

De onderdelen B tot en met E worden geletterd tot C tot en met F.

B

Er wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

B

In artikel 13.2, eerste en tweede lid, wordt «een bevoegd gegeven bijzondere last» telkens vervangen door: een bevel op grond van het Wetboek van Strafvordering.

C

In onderdeel C (nieuw) wordt in het eerste lid van artikel 13.2b «een verzoek in het belang van de veiligheid van de staat» vervangen door: een verzoek op grond van artikel 27 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19...

D

In onderdeel D (nieuw) wordt in het eerste en tweede lid van artikel 13.4 «een verzoek in het belang van de veiligheid van de staat» telkens vervangen door: een verzoek op grond van artikel 28 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19...

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 februari 1998 ingediende voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19..) (25 877) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

1. De diensten zijn bevoegd zich te wenden tot de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in de zin van de Telecommunicatiewet met het verzoek gegevens te verstrekken over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Het verzoek kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan zowel gegevens betreffen die ten tijde van het verzoek zijn verwerkt als gegevens die na het tijdstip van het verzoek worden verwerkt.

2. Onder een gebruiker van telecommunicatie wordt in dit artikel verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.

3. Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, is geen toestemming vereist als bedoeld in artikel 19.

4. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan door het hoofd van de desbetreffende dienst en bevat:

a. het nummer, bedoeld in artikel 1.1, onder t, van de Telecommunicatiewet, of

b. gegevens betreffende de naam, alsmede de woon- of verblijfplaats van de persoon dan wel de vestigingsplaats van de organisatie van wie onderscheidenlijk waaraan het nummer, bedoeld onder a, toebehoort, en

c. de gegevens die verstrekt dienen te worden, alsmede

d. de periode waarover de gegevens moeten worden verstrekt.

5. Voor zover het verzoek wordt gedaan door het hoofd van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker en die gebruiker zich niet bevindt op een plaats in gebruik bij het Ministerie van Defensie, geschiedt dit in overeenstemming met het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

6. Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 17, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

B

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

1. De diensten zijn bevoegd zich te wenden tot de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in de zin van de Telecommunicatiewet met het verzoek gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van telecommunicatie.

2. Onder een gebruiker van telecommunicatie wordt in dit artikel verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.

3. Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, is geen toestemming vereist als bedoeld in artikel 19.

4. Het verzoek wordt gedaan door of namens het hoofd van de desbetreffende dienst.

5. Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, bij de aanbieder niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 25 of artikel 27 kan de dienst verzoeken dat de aanbieder de verzochte gegevens achterhaalt en verstrekt. De diensten zijn bevoegd tot het gebruik van een technisch hulpmiddel waarmee het nummer, bedoeld in het eerste lid, kan worden verkregen.

6. Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste of vijfde lid is artikel 17, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI

Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie op de artikelen 13.1, tweede lid, 13.2, derde lid, 13.4, derde lid, en 20.18 van de Telecommunicatiewet en de artikelen 126n, zevende lid, 126na, vierde lid, 126u, zevende lid, 126ua, vierde lid, en 126gg, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

ARTIKEL VII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven