28 056
Voorstel van wet van het lid Hillen, houdende wijziging van de Wet Inkomstenbelasting 2001, inzake afbouw eigenwoningforfait bij aflossing hypotheekschuld

nr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2002

Met betrekking tot de vragen van de leden van de Tweede Kamer die mij zijn gesteld tijdens de parlementaire behandeling in eerste termijn van het initiatiefwetsvoorstel ingediend door de heer Hillen, doe ik u hierbij de antwoorden toekomen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Antwoorden vragen parlementaire behandeling initiatiefwetsvoorstel Hillen d.d. 24 april 2002

Financiële consequenties beperking bijtelling eigenwoningforfait

Mw. De Vries (VVD) heeft gevraagd wat de financiële consequenties zijn van een variant waarbij de bijtelling eigenwoningforfait alleen geschrapt wordt bij mensen die geen enkele hypotheekrente meer aftrekken. Indien het eigenwoningforfait zou komen te vervallen voor belastingplichtigen die geen hypotheekrenteaftrek meer opvoeren, dan zou een budgettaire derving van circa € 200 mln resulteren. Dat is een mindere derving dan door het wetsvoorstel Hillen wordt veroorzaakt (€ 250 à 300 mln). Wel moet daarbij bedacht worden dat belastingplichtigen die hun hypotheek nagenoeg hebben afgelost wellicht ervoor zouden kunnen kiezen geen hypotheekrenteaftrek meer op te voeren, omdat het voordeel uit hoofde van het vervallen van de bijtelling door het eigenwoningforfait voor hen groter is. Uiteindelijk zou de lagere derving die door het in die zin gewijzigde wetsvoorstel Hillen zou ontstaan, derhalve grotendeels kunnen verdampen.

Conserverende aanslag

Mw. Giskes (D66) heeft in de discussie gebracht het instrument van de conserverende aanslag voor eigen woning bezitters die met moeite de belasting over het eigenwoningforfait kunnen betalen.

De heer Dijsselbloem, maar ook anderen, hebben mij gevraagd om een reactie. En met name hoe het staat met de uitvoeringsaspecten.

Als ik mw. Giskes goed heb begrepen, denkt zij aan een maatregel volgens welke eigen woning bezitters die met moeite de IB/PH over het eigenwoningforfait kunnen betalen op verzoek uitstel van betaling krijgen tot het moment dat zij de eigen woning verkopen.

Met het oog op de uitvoering wordt hierbij de IB/PH over het eigenwoningforfait opgenomen in een zogenoemde conserverende aanslag.

Alvorens deze gedachte te analyseren, wil ik opmerken dat wat afstand moet worden genomen van het instrument van de conserverende aanslag die wordt opgelegd bij de emigratie van een aanmerkelijk belanghouder en degene die bedragen aan lijfrentepremies heeft afgetrokken. In die situaties beoogt de conserverende aanslag een fiscale claim veilig te stellen. Het is in beginsel niet de bedoeling dat die aanslag ook daadwerkelijk wordt betaald. Alleen wanneer de aanmerkelijk belanghouder zijn aandelen in een bepaalde periode na het vertrek uit Nederland vervreemdt, moet de aanslag worden betaald. Met andere woorden het gaat hier om een soort anti-ontgaansbepaling. Hetzelfde geldt voor de conserverende aanslag wegens eerder genoten lijfrente premie-aftrek. Wanneer het lijfrentecontract na de emigratie regulier ten uitvoer wordt gebracht, volgt geen invordering van de conserverende aanslag.

Bij de conserverende aanslag waaraan mw. Giskes denkt, ligt dit anders. Deze aanslag moet altijd een keer worden betaald. Hier is het alleen uitstel van betaling. In dit geval kan een parallel worden getrokken met de conserverende aanslag terzake van de IB/PH die verschuldigd is over de stakingswinst bij het overlijden van een ondernemer.

Bij een concretisering van de gedachte van mw. Giskes in regelgeving moeten onder meer de volgende vragen worden beantwoord.

In de eerste plaats, hoe moet het element «zij die met moeite de IB/PH over het eigenwoningforfait kunnen betalen» worden geconcretiseerd? Betekent dit dat het verzamelinkomen niet mag uitgaan boven een bepaald niveau, en zo ja, welk niveau?

Voorts komt op de vraag of er een «wanverhouding» tussen de omvang van het verzamelinkomen en het niveau van het eigenwoningforfait moet zijn. En bij een positieve beantwoording rijst dan weer de vraag bij welke verhouding wordt zo'n wanverhouding aangenomen. En in het verlengde van deze vragen: moet de maatregel gelden voor het gehele bedrag aan eigenwoningforfait dat in het verzamelinkomen is opgenomen, of slechts voor een gedeelte?

Vervolgens moet worden bepaald of er een leeftijdsgrens moet worden ingebouwd, bijvoorbeeld dat men ouder moet zijn dan 65 jaar.

Hierna rijzen vragen met betrekking tot het tijdstip dat de conserverende aanslag moet worden betaald. Mw. Giskes zegt wanneer de woning wordt verkocht. Maar wat moet er gebeuren in de situatie waarin degene ten name van wie de geconserveerde aanslag luidt, overlijdt en zijn echtgenoot in de woning blijft wonen. Blijft het uitstel van betaling dan doorlopen? En zo ja, moet het uitstel ook doorlopen in de situatie waarin bij een boedelscheiding de blote eigendom overgaat naar de kinderen en de langstlevende het vruchtgebruik krijgt? Voorts is een element of het uitstel van betalen renteloos moet zijn of met rente. Bij renteloosheid zullen naar verwachting aanzienlijk meer belastingplichtigen er gebruik van maken dan bij een regeling waarbij rente verschuldigd is.

Bij de concretisering van de gedachte in regelgeving rijzen derhalve heel wat vragen waarbij menigmaal voor een arbitraire oplossing gekozen zal moeten worden. De uitvoeringsaspecten hangen uiteindelijk af van de uit te brengen keuzen, maar gelet op hetgeen hiervoor is aangeduid, ben ik vooralsnog niet echt optimistisch.

Ten slotte merk ik op dat er aan het voorstel van mw. Giskes budgettaire consequenties zijn verbonden die bij gebrek aan concretisering van de gedachte vooralsnog niet nader te duiden zijn.

Overigens breng ik naar voren dat in het huidige kwijtscheldingsbeleid (art. 26, par. 2, lid 8 Leidraad Invordering 1990) reeds de volgende regeling is opgenomen.

«Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen. In die gevallen kan de ontvanger in overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek dient opeisbaar te zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrij komen van de woning. Het verlenen van een zodanig uitstel dient slechts in uitzonderlijke gevallen te worden verleend, aangezien de Belastingdienst zich niet als een kredietverlenende instelling behoort op te stellen».

Hoewel dit beleid niet exact aansluit bij de belastingschuld die samenhangt met het eigenwoning forfait meen ik dat dit ook tegemoet komt aan de problematiek die is geschetst door de heer Hillen en mw. Giskes.

Juridische risico's wetsvoorstel Hillen

Door mw. De Vries (VVD) is gevraagd welke juridische risico's met dit wetsvoorstel gepaard gaan. Hoewel één en ander nooit met volledige zekerheid vooraf valt te voorspellen, ligt daar niet mijn grootste zorg. Die is meer gelegen in het feit dat de integriteit van het systeem, in termen van de onderliggende fiscale logica, zodanig wordt aangetast dat een aantal argumenten dat ter verdediging van de hypotheekrenteaftrek ontleend kan worden aan de fiscale theorie met betrekking tot het begrip «bron van inkomen», na aanname van het wetsvoorstel Hillen aanzienlijk aan kracht inboet en wellicht zelfs niet langer gebruikt kan worden. Tevens zal een aantal nieuwe vragen, samenhangend met het kennelijk beoogde karakter van de hypotheekrenteaftrek als belastinguitgave, in de discussie een rol gaan spelen. Mijn stelling was en is dat de dynamiek die door bovengeschetste ontwikkelingen teweeg wordt gebracht de verdediging van de hypotheekrenteaftrek in haar huidige vorm niet makkelijker maakt.

Dekking vinden in efficiencytaakstellingen rijksoverheid en ziekteverzuim

Gevraagd is om een schriftelijke reactie mijnerzijds ter zake van het voorstel van de heer Hillen om de dekking te vinden in efficiencytaakstellingen van de rijksoverheid en dan in het bijzonder de aanpak van het ziekteverzuim en maatregelen met het oog op productiviteitsstijging. Met betrekking tot deze vraag zou ik het volgende willen opmerken. Uit technisch oogpunt is een en ander mogelijk, zij het dat de heer Hillen nog geen concrete maatregelen heeft genoemd welke tot deze productiviteitsstijging zouden kunnen leiden en ook nog geen financieringsbronnen heeft aangegeven voor de investeringen die een dergelijke productiviteitsstijging zouden moeten begeleiden. Zonder deze specificatie acht ik de dekking ondeugdelijk.

Met betrekking tot de beoogde besparing bij het ziekteverzuim gelden deze overwegingen in nog sterkere mate. Daar kan aan toegevoegd worden dat de maatregelen ter bestrijding van ziekteverzuim in het algemeen pas na verloop van tijd effect hebben en dus zeker niet vanaf 1 januari 2003.

Naar boven