28 048
Verbod op de pelsdierhouderij

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende een verbod op de pelsdierhouderij.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

18 oktober 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! Doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het houden en doden van dieren uitsluitend of hoofdzakelijk omwille van de waarde van hun pels te verbieden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

Onze minister: De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

nerts: dier behorend tot de diersoort Mustela vison;

vos: dier behorend tot de diersoorten Vulpes vulpes of Alopex lagopus;

chinchilla: dier behorend tot de diersoort Chinchilla;

nertsenhouderij: bedrijf als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Meststoffenwet, of een gedeelte daarvan, dienende tot het houden van nertsen, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden.

Artikel 2

1. Het houden van een dier, uitsluitend of in hoofdzaak ter verkrijging van de van dat dier afkomstige pels, is verboden.

2. Het doden of doen doden van een dier, uitsluitend of in hoofdzaak ter verkrijging van de van dat dier afkomstige pels, is verboden.

Artikel 3

1. De houder die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vossen, chinchilla's, onderscheidenlijk andere dieren, niet zijnde nertsen, houdt, uitsluitend of in hoofdzaak ter verkrijging van de van die dieren afkomstige pels, doet daarvan, overeenkomstig de ingevolge het vijfde lid gestelde regels, melding aan Onze minister binnen vier weken na inwerkingtreding van deze wet, onder opgave van het aantal vossen, chinchilla's, onderscheidenlijk andere dieren, niet zijnde nertsen, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gehouden werd en de plaats of plaatsen waar de dieren op het tijdstip van melding gehouden worden.

2. De houder die vanaf 14 april 2000 voortdurend nertsen houdt, uitsluitend of in hoofdzaak ter verkrijging van de van die dieren afkomstige pels, doet daarvan, overeenkomstig de ingevolge het vijfde lid gestelde regels, melding aan Onze minister binnen vier weken na inwerkingtreding van deze wet, onder opgave van:

a. het aantal nertsen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door hem werd gehouden, onderscheiden naar het aantal reuen, voedsters en de daarbij behorende jonge dieren;

b. de plaats of plaatsen waar hij op 14 april 2000 nertsen hield, en

c. de plaats of plaatsen waar de nertsen op het tijdstip van melding worden gehouden.

3. De houder die nertsen houdt uitsluitend of in hoofdzaak ter verkrijging van de van die dieren afkomstige pels en die op 14 april 2000 beschikte over een door het bevoegd gezag afgegeven vergunning als in bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gericht op het houden van nertsen en op die datum reeds aantoonbare investeringsverplichtingen was aangegaan ten behoeve van het houden van nertsen, doet daarvan, overeenkomstig de ingevolge het vijfde lid gestelde regels, melding aan Onze minister binnen vier weken na inwerkingtreding van deze wet, onder opgave van:

a. het aantal nertsen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door hem werd gehouden, onderscheiden naar het aantal reuen, voedsters en de daarbij behorende jonge dieren, en

b. de plaats of plaatsen waar de nertsen op het tijdstip van melding worden gehouden.

4. De houder die nertsen houdt uitsluitend of in hoofdzaak ter verkrijging van de van die dieren afkomstige pels en die op 14 april 2000 geen nertsen hield maar nadien de gehele nertsenhouderij heeft verkregen van een houder als bedoeld in artikel 4, vierde lid, onderdeel a, doet daarvan, overeenkomstig de ingevolge het vijfde lid gestelde regels, melding aan Onze minister binnen vier weken na inwerkingtreding van deze wet, dan wel binnen vier weken na het tijdstip waarop de overdracht van de nertsenhouderij heeft plaatsgevonden, onder opgave van:

a. het aantal nertsen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gehouden werd, onderscheiden naar het aantal reuen, voedsters en de daarbij behorende jonge dieren;

b. de plaats of plaatsen waar de nertsen op 14 april 2000 werden gehouden, indien de nertsenhouderij is overgenomen van een houder als bedoeld in het tweede lid, en

c. de plaats of plaatsen waar de nertsen op het tijdstip van melding worden gehouden.

5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van het eerste, tweede, derde en vierde lid.

Artikel 4

1. Artikel 2 is tot 1 april 2008 niet van toepassing op de houder, bedoeld in artikel 3, eerste lid, die een melding als bedoeld in dat lid heeft gedaan, voor zover deze:

a. vossen, chinchilla's, onderscheidenlijk andere dieren, niet zijnde nertsen, houdt, en

b. daarbij voldoet aan artikel 3 van het Besluit aanwijzing voor productie te houden dieren.

2. Artikel 2 is niet van toepassing op de houder, bedoeld in artikel 3, tweede lid, die een melding als in dat lid bedoeld heeft gedaan, tot het tijdstip waarop deze het houden van nertsen beëindigt, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop 10 jaar zijn verstreken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en voor zover deze:

a. nertsen houdt;

b. de nertsen houdt op dezelfde plaats als waarop nertsen werden gehouden op 14 april 2000, dan wel op een andere plaats, mits op de oude plaats niet langer sprake is van een nertsenhouderij en van de verplaatsing melding wordt gedaan aan Onze minister;

c. elke nerts huisvest in een kooi die minimaal 40 centimeter hoog is, is voorzien van een platform of cilinder en van waaruit voor elke in die kooi gehuisveste nerts een nestbox van tenminste 20 bij 20 centimeter vloeroppervlakte, voorzien van strooisel, toegankelijk is, en

d. op enig moment niet meer nertsen houdt dan het aantal voedsters en reuen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, met de daarvan verkregen jonge dieren.

3. Op de houder, bedoeld in artikel 3, derde lid, die een melding als bedoeld in dat lid heeft gedaan, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in onderdeel b in plaats van «de nertsen houdt op dezelfde plaats als waarop de nertsen werden gehouden op 14 april 2000» wordt gelezen: de nertsen houdt op de plaats waarop de vergunning, bedoeld in artikel 3, derde lid, betrekking heeft en dat in onderdeel d in plaats van «artikel 3, tweede lid» wordt gelezen: artikel 3, derde lid.

4. Artikel 2 is niet van toepassing op de houder bedoeld in artikel 3, vierde lid, die een melding als bedoeld in dat lid heeft gedaan, tot het tijdstip waarop deze het houden van nertsen beëindigt, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop 10 jaar zijn verstreken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en voor zover deze:

a. de gehele nertsenhouderij heeft verkregen van een houder die:

1°. beschikt over een verklaring van Onze Minister inhoudende dat hij door de bijzondere omstandigheden van zijn geval is gedwongen het houden van nertsen te beëindigen en tot algehele overdracht van zijn rechten op de tot de nertsenhouderij behorende grond en activa over te gaan;

2°. vanaf 14 april 2000 of indien artikel 3, derde lid, voor hem van toepassing was, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, voortdurend nertsen hield tot het moment waarop de in het vorige gedachtenstreepje bedoelde omstandigheden zich voordeden;

3°. tot een algehele overdracht van zijn rechten op de tot de nertsenhouderij behorende grond en activa is overgegaan tegen een prijs die overeenkomt met de marktwaarde;

4°. na de overdracht geen nertsen meer houdt;

5°. de melding als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, heeft gedaan, voor zover het moment waarop de nertsenhouderij is overgedragen, is gelegen na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet;

b. voldoet aan het tweede lid, onderdelen a tot en met d, met dien verstande dat indien op de in het vorige onderdeel bedoelde houder het derde lid van toepassing was, in onderdeel b in plaats van «de nertsen houdt op dezelfde plaats als waarop de nertsen werden gehouden op 14 april 2000» wordt gelezen: de nertsen houdt op de plaats waarop de vergunning, bedoeld in artikel 3, derde lid, betrekking heeft en dat in onderdeel d in plaats van «artikel 3, tweede lid» wordt gelezen: artikel 3, vierde lid.

5. Tot de bijzondere omstandigheden bedoeld in het vierde lid worden slechts gerekend:

a. de omstandigheid dat de nertsenhouder door plotselinge arbeidsongeschiktheid niet langer in staat is het houden van nertsen voort te zetten;

b. de omstandigheid dat de nertsenhouderij deel uitmaakt van een te verdelen gemeenschap en de nertsenhouderij als vermogensbestanddeel te gelde moet worden gemaakt om de gemeenschap te kunnen verdelen;

c. de omstandigheden dat de nertsenhouder wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar de nertsenhouderij niet wil of kan voortzetten, of

d. bij ministeriële regeling aangewezen omstandigheden.

6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van het tweede lid, onderdeel b en kunnen regels worden gesteld omtrent het aanvragen van een verklaring als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, eerste gedachtenstreepje.

Artikel 5

1. Met het toezicht op de naleving van de artikelen 2 en 3, eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn belast de bij besluit van Onze minister aangewezen ambtenaren.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 6

In artikel I, onder 40, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet verbod pelsdierhouderij, de artikelen 2 en 3, eerste, tweede, derde en vierde lid.

Artikel 7

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 8

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Deze wet wordt aangehaald als: Wet verbod pelsdierhouderij.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven