28 046
Regels met betrekking tot het LSOP Politie onderwijs- en kenniscentrum, de landelijke werving, de selectie, het onderwijs voor de politie, alsmede het overdragen van kennis aan de politie (Wet op het LSOP en het politieonderwijs)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 december 2001

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en voor Justitie2, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, hebben de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, achten de commissies de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige voorstel. Zij hebben begrip voor het uitgangspunt dat het politieonderwijs de van oudsher bestaande aparte positie in het onderwijssysteem moet behouden. Het wetsvoorstel zal er wel voor zorgen dat het politieonderwijs beter gaat aansluiten op het reguliere beroepsonderwijs. Dat vinden zij een goede ontwikkeling. Zij kunnen zich voorstellen dat op langere termijn de banden met het reguliere onderwijs nog verder aangehaald zullen gaan worden en dat wellicht uiteindelijk het politieonderwijs daarbinnen zijn plaats zal gaan krijgen.

Zij missen een algemene positionering van het LSOP binnen de Nederlandse Politie, zoals wel voor het Korps Landelijke Politiediensten is gegeven. Aan de ene kant is het LSOP in veel opzichten verweven met het politiebestel en aan de andere kant kan het niet voorzien in de behoefte om executieve politiemedewerkers als zodanig in dienst te hebben; in die zin blijft het LSOP een soort buitenbeentje. Kan de regering over de positionering alsnog een beschouwing geven?

Hoe is in andere West-Europese landen het politieonderwijs geregeld: is daar een aparte voorziening, wie draagt daarvoor de verantwoordelijkheid hoe worden kosten versleuteld of verdeeld en zijn in een wet de beroeps- en toelatingseisen omschreven?

Deze leden vragen welke extra kosten uiteindelijk zijn of zullen worden gemaakt om bij het LSOP de afgelopen jaren financieel orde op zaken te stellen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat bedoeld is ter vernieuwing van het politieonderwijs. Dit wetsvoorstel moet de kwaliteit van de politieorganisatie vergroten, de inzetbaarheid van het politiepersoneel bevorderen, de kwaliteit van het politieonderwijs verbeteren en het onderwijs afstemmen op de beroepspraktijk en het reguliere beroepsonderwijs. In algemene zin kunnen deze leden met deze doelstellingen instemmen. De kwaliteitsverbetering van het politiewerk staat met dit wetsvoorstel voorop en bovendien wordt op deze wijze de relatie tussen politieorganisatie en maatschappij inniger of wordt er in ieder geval een aanzet toe gegeven.

Voordat de leden van de VVD-fractie een definitief oordeel geven over dit wetsvoorstel, hebben zij nog enige vragen en opmerkingen.

In zijn brief van 11 december 2001 constateert het LSOP het volgende. Wat in het voorstel van wet ontbreekt, is de algehele positionering van het LSOP binnen de Nederlandse Politie, waartoe in april 1999 politiek is besloten. In veel opzichten maakt het LSOP onderdeel uit van de politie maar een duidelijke positionering als het KLPD wel heeft, ontbeert het LSOP. Vooral het feit dat het LSOP geen deel uitmaakt van de Nederlandse politie, heeft geleid tot een aantal bijzondere constructies om toch aan de noodzaak van beschikbaarheid van executief gekwalificeerde docenten te voldoen (binnen een organisatie die geen deel uitmaakt van dezelfde politie). Heel concreet heeft het LSOP behoefte aan de mogelijkheid om executieven als zodanig in dienst te hebben. De kans is hier echter aanwezig dat hierdoor het voor het LSOP moeilijker wordt om vanuit de regiokorpsen politiemensen (tijdelijk) als docent aan te stellen. Dit omdat in de voorgestelde constructie korpsen politiemensen zouden moeten detacheren bij het LSOP waardoor de desbetreffende politiemensen minder zekerheid zullen kennen over hun positie. Naar aanleiding van de brief van het LSOP hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen. Kan het LSOP hierdoor wel de beste docenten binnenhalen? Lopen vanuit de korpsen gedetacheerde politiemensen door de in het wetsvoorstel voorgestelde constructie niet het risico na afloop van hun periode bij het LSOP niet meer terug te kunnen naar hun regiokorps? Kan de regering hierop nader ingaan?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het LSOP in veel opzichten onderdeel uitmaakt van de Nederlandse politie. Anders dan bijvoorbeeld het KLPD heeft het LSOP geen duidelijke positionering binnen de Nederlandse politie. Waarom is dat niet opgenomen in dit wetsvoorstel?

Het feit dat het LSOP geen deel uitmaakt van de Nederlandse politie, brengt problemen mee in verband met de beschikbaarheid van executief gekwalificeerde docenten. Zijn er mogelijkheden voor het LSOP om executieven als zodanig in dienst te hebben?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Regels met betrekking tot het LSOP Politie onderwijs- en kenniscentrum, de landelijke werving, de selectie het onderwijs voor de politie, alsmede het overdragen van kennis aan de politie (Wet op het LSOP en het politieonderwijs).

Ook volgens deze leden ontbreekt nog de algehele positionering van het LSOP binnen de Nederlandse politie, waartoe in april 1999 politiek is besloten. In veel opzichten maakt het LSOP onderdeel uit van de politie (toepasselijkheid NKP-model, rechtspositie, een gedeelte van de beheerscyclus) maar een duidelijke positionering als het KLPD wel heeft, ontbeert het LSOP. Vooral het feit dat het LSOP geen deel uitmaakt van de Nederlandse politie, leidt in de praktijk tot een aantal bijzondere constructies om bijvoorbeeld toch aan de noodzaak van beschikbaarheid van executief gekwalificeerde docenten te voldoen. De leden van de D66-fractie vragen de regering een beschouwing te wijden aan de algehele positionering van het LSOP binnen de Nederlandse politie en daar in het bijzonder in te gaan op de behoefte van het LSOP om executieven als zodanig in dienst te hebben.

De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor dit wetsvoorstel dat naar hun oordeel de bekroning zou kunnen worden van het jarenlange werken aan een nieuwe inrichting van het Nederlandse politieonderwijs. Deze leden zijn blij dat de regering in de memorie van toelichting erkent dat de veranderingen te lang op zich hebben laten wachten, dat het onderwijs achterloopt op de maatschappelijke ontwikkelingen en ten dele zelfs op de ontwikkelingen bij de politie zelf. Zij zien deze wet als een belangrijke stap in de normalisatie van het politieonderwijs. Deze leden willen wijzen op het belang van vermaatschappelijking van het politieonderwijs en het aansluiten bij onderwijskundige en politiekundige vernieuwing elders. Zij vinden het van belang het onderwijs te vernieuwen tot een volwaardig beroepsonderwijs op meer functieniveaus met een vergaande aansluiting op en samenwerking met het reguliere onderwijs. Deze leden zijn blij dat het onderhavige wetsvoorstel aan dit uitgangspunt tegemoet komt, maar hebben ten aanzien van enkele onderdelen nog wel opmerkingen en vragen.

Het belang van kwaliteit van de opleiding, als primaire toegang tot de politieorganisatie en het optreden daarvan, kan naar het oordeel van deze leden niet worden onderschat. De kwaliteit van het politieapparaat is van wezenlijk belang voor een veilige en vreedzame samenleving. Structurele aandacht voor gedrag en houding, professionaliteit, integriteit en vakmanschap van de politie dient een belangrijke plaats te hebben in de politieorganisatie, te beginnen met de opleiding. De voorbeeldfunctie van de politie, met als normen betrouwbaarheid, hulpvaardigheid, flexibiliteit en integriteit, is in dit verband essentieel. Handhaving van de rechtsorde en de veiligheid, het bewust omgaan met het geweldsmonopolie, kennis en vaardigheden met betrekking tot wetten en regelgeving, en de bewuste omgang met de cultuur in de politieorganisatie zouden naar het oordeel van deze leden in instrumentele en normatieve kwaliteitsnormen van het politieonderwijs kunnen worden vervat. Op welke manier worden de bedoelde instrumentele en normatieve kwaliteitsnormen van de politie in het politieonderwijs en het LSOP vormgegeven?

Cruciale vraag voor het effectief en geloofwaardig opereren is naar het oordeel van deze leden of de politie wel de afspiegeling vormt van de samenleving, in al haar multiculturele schakeringen. Pas met het diversiteitsbeleid (1996) kwam er structureel aandacht voor het werven en behouden van allochtonen voor de politiedienst. In de praktijk blijkt echter hoe moeilijk het is om allochtonen, vrouwen en homoseksuelen voor de politie te werven, op te leiden en te behouden.

Maatschappelijke oriëntatie en multiculturalisme worden inmiddels ook bij de politie gezien als een belangrijk uitgangspunten voor het beleid. De politie zal zich dus steeds pluriformer moeten manifesteren en haar interventierepertoire moeten uitbreiden. De eerst aangewezen plaats om zulke interne ontwikkelingen in gang te zetten is bij de werving en opleiding van het eigen personeel. Hoe wil de regering garanderen dat deze aspecten vanaf de inwerkingtreding van deze wet zo optimaal mogelijk worden ingevuld?

Deze leden vragen of met deze wet ook wordt gegarandeerd dat het LSOP zorgt voor een evenwichtige verhouding in de instroom, doorstroom en uitstroom van minderheden en vrouwen. Zij willen weten of de evenredige samenstelling van de politie ook doelstelling is en of het LSOP, als uitvoerder van het wervings- en selectiebeleid van de politie, daarvoor dan ook de wettelijke verantwoordelijkheid krijgt. Deze leden missen dit aspect in het wetsvoorstel, en vragen de regering een toelichting, te meer omdat er signalen zijn dat dit nog onvoldoende aandacht krijgt. Zij willen wijzen op het Nisso-onderzoek uit 2000, waaruit blijkt dat de doelgroepen onvoldoende kunnen worden vastgehouden. Hoe worden de aanbevelingen uit het werkplan diversiteit 2001–2005 bij het LSOP, het IWSP en het M&A geïmplementeerd? Hoe zijn het IWSP en het M&A samengesteld en in hoeverre worden de medewerkers getraind in diversiteit en multiculturaliteit? Ook willen deze leden weten welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn om uitstroom uit het politie-onderwijs van vrouwen en minderheden te voorkomen. Wordt het LSOP ook daarvoor verantwoordelijk, bijvoorbeeld door diversiteit en omgangsvormen in het lesmateriaal een plaats te geven in het nieuwe politieonderwijs PO 2002? Tenslotte vragen zij of een interne klachten- of antidiscriminatiecommissie een vaste plaats kan krijgen in alle bij het LSOP aangesloten onderwijsinstellingen. Op welke wijze wordt dit aspect vormgegeven, en waarom staat er niets over in het wetsvoorstel?

De leden van de GroenLinks-fractie missen een wetsartikel over de deelnemers aan het politieonderwijs, de studenten. De positie van de studenten wordt in het voorstel nergens geregeld, en het verbaast deze leden dat er geen artikel over een studentenstatuut is opgenomen. Wil de regering daartoe alsnog overgaan?

Vernieuwing politieonderwijs

Aangezien het wetsvoorstel al weer geruime tijd geleden bij de Kamer is ingediend, willen de leden van de PvdA-fractie weten wat de actuele stand van zaken is van het project Politieonderwijs.

Zij vragen welke organisaties en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld op het concept wetsvoorstel commentaar te leveren, welke eventuele punten van kritiek zijn geleverd en wat daarop de inhoudelijke reactie is geweest. Is in het bijzonder aan de onderwijssector commentaar gevraagd; zo ja, aan wie, zo nee, waarom is daarvan afgezien?

Gesteld wordt dat het wetsvoorstel voor het oog heeft meer afstemming te plegen tussen politieonderwijs en regulier onderwijs. Zoals gesteld zijn de leden van de VVD-fractie hier voorstander van, maar in hoeverre wordt hier aandacht geschonken aan het concept van integrale veiligheid? De invalshoek is hierbij begrijpelijkerwijs de politie maar in hoeverre is er wat betreft het reguliere onderwijs contact geweest met andere hulpdiensten zoals de brandweer of een organisatie zoals de krijgsmacht, organisaties die ook met veiligheid te maken hebben? In hoeverre wordt er zicht gegeven op de werking van andere (overheids)organisaties? Waarom is er niet gekozen voor een algemene basisveiligheidsopleiding op MBO/HBO-niveau waarna het LSOP de politiespecifieke onderdelen onderwijst?

Concentratie van beheer en Kaderwet ZBO's

De leden van de PvdA-fractie willen weten of de sturing door de minister minder of meer vergaand is dan op basis van de kaderwet ZBO's (27 426) mogelijk is.

Het LSOP zal vallen onder de nieuwe Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen. Waarom is niet gekozen voor een soortgelijke constructie als bij de KMA of het KIM? Waarom is niet gekozen om het LSOP een zelfde status te geven als een politiekorps, vragen de leden van de VVD-fractie.

Het vernieuwde politieonderwijs

4. Beschrijving van het vernieuwde politieonderwijs

De leden van PvdA-fractie willen weten hoe ver de beschrijving van de beroepsprofielen en competentiegerichte eindtermen zijn gevorderd dan wel wanneer ze beschikbaar zullen zijn.

Hoe wordt het systeem van kwaliteitszorg opgezet en wanneer zal het operationeel zijn? In welke opzichten zal de examinering verbeteren ten opzichte van de bestaande examenpraktijk en welke verbeteringen zijn nodig om het predikaat «hoogwaardig» te kunnen bereiken?

Het is deze leden opgevallen dat niet overal een uniforme terminologie wordt gebruikt. De ene keer wordt gesproken over «werkend leren»en de andere keer over het «praktisch opleidingsdeel». Waarom wordt niet dezelfde term gebruikt en wat steekt er achter deze verschillen in terminologie? Dezelfde constatering gaat op voor andere onderwijskundige aanduidingen, zoals «beroepsprofielen» in plaats van «beroeps- en functieprofielen.»

Deze leden vinden het een goede ontwikkeling dat het relatief eenvoudig gaat worden om vanuit een andere sector te kunnen instromen in het politieonderwijs, omdat dat de vermaatschappelijking van de politie zal versterken. Kan worden toegelicht welke obstakels nu bestaan voor instroom vanuit een andere baan of opleiding en welke effecten worden verwacht van het wegnemen van die obstakels?

Zij willen weten welke instroom vanuit andere opleidingen of andere beroepen er is bij de Nederlandse Politie Academie. Om hoeveel studenten gaat het jaarlijks en is een afname of toename te constateren?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben uit het wetsvoorstel en de memorie van toelichting niet voldoende begrepen hoe de verschillende studieniveaus zijn vormgegeven. Kan de regering een overzicht geven van alle richtingen binnen de te onderscheiden niveaus en de instituten die de LSOP-opleidingen zullen gaan verzorgen? Kan zij daarbij ingaan op het verschil tussen de initiële en de postinitiële opleidingen en op de vraag welke van de zes niveaus als postinitiële opleidingen zijn aan te merken?

Ook vragen deze leden meer informatie over het curriculum. De opmerking dat naast beroepsspecifieke competenties «er ook enkele meer algemene competenties worden aangeleerd» vinden deze leden te vaag. Studenten dienen naar het oordeel van deze leden naast een aantal specifieke beroepscompetenties allereerst kennis te vergaren over de complexiteit van de 21e-eeuwse samenleving in al haar facetten. Nadruk zal moeten liggen op het ontwikkelen van sociale vaardigheden en het trainen van verbale assertiviteit om de omgang met agressie van anderen te vergemakkelijk en het eigen optreden in relatie te zien tot het wapenpotentieel dat ter beschikking staat. Het ontwikkelen van een aantal expliciet omschreven kerncompetenties zal ook helpen een vakbekwame gemeenschapspolitie gestalte te geven, zo verwachten deze leden. Kunnen de te verwerven kerncompetenties nader omschreven worden en voor elk van de onderscheiden niveaus in een overzicht worden weergegegeven, inclusief de daarvoor gereserveerde tijdsbesteding? De professionalisering van de politieopleiding, zo menen deze leden, zal tevens kunnen leiden tot bevestiging van de exclusieve maatschappelijke rol van de politie, die de afbakening van politietaken in de samenleving zal verhelderen. Wat is derhalve de «mission statement» of «esprit de corps» die bij de opleidingen centraal staat?

Ten aanzien van de duur van de duale opleidingen menen deze leden dat deze in relatie tot de praktijkcomponent van 40% in sommige gevallen te kort kan zijn. De minister spreekt in zijn laatste jaarrede voor het LSOP zelfs van de helft van de opleiding. Waar de aspirant politiemedewerker wellicht voldoende heeft aan 40% praktijk, mag vooral op de niveaus 5 en 6 verwacht worden dat er een behoorlijk aandeel theorie wordt gegeven. Deze leden willen weten hoeveel er van de afgestudeerden op de hoogste niveaus wordt verwacht in termen van wetenschappelijke kerncompetenties in vergelijking met een reguliere wetenschappelijke of HBO-opleiding? Kan de regering een overzicht maken voor de vergelijking van alle zes niveaus met andere opleidingen? Voorts merken deze leden op dat enkele Nederlandse universiteiten al een academische opleiding kennen, de politiestudies aan de UT en de VU. Wat is daarbij de relatie met het LSOP en dan vooral de instellingen van de Nederlandse Politie Academie en op welke wijze wordt de onderlinge samenwerking en uitwisseling vormgegeven?

6. De inrichting van het onderwijs

De leden van de PvdA-fractie krijgen graag een toelichting op de toegevoegde waarde van de politieonderwijsraad (POR). Waarom zorgt de POR ervoor dat de visie van de beroepspraktijk duidelijker en beter gaat doorwerken in het onderwijs? Kan worden geïllustreerd op welke punten de bestaande situatie tekortschiet als het gaat om de aansluiting op de beroepspraktijk?

De leden van de PvdA-fractie vinden het opmerkelijk dat de «betrokkenheid van het reguliere onderwijs nog nadere uitwerking behoeft», terwijl de nieuwe regeling juist bedoeld is om de samenwerking met het reguliere onderwijs te versterken. Wanneer wordt die nadere uitwerking uitgevoerd? Is het reguliere onderwijs hier al over benaderd en welke ideeën bestaan daar over de gewenste dan wel mogelijke samenwerking?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat bedoeld wordt met de cryptische opmerking dat «... afstemming bij de uitvoering van die taken dient plaats te vinden...met respect voor de taken van de ministers» en dat «het overleg tussen de ministers en het voorzittersoverleg hierin een belangrijke rol kan spelen». Dit klinkt zo vrijblijvend dat het twijfelachtig is of überhaupt tot een afstemming kan worden gekomen. Graag krijgen zij hierop een reactie. Wat moet of kan overigens worden afgestemd? Waarvan hangt af of het voorzittersoverleg werkelijk een belangrijke rol speelt?

ARTIKELEN

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

Kan – zo vragen de leden van de PvdA-fractie – een toelichting worden gegeven op de elementen die onder i zijn opgesomd (kennis, inzicht, vaardigheden, houding, ervaring)?

Waarom is ervan afgezien een aantal essentiële kwaliteiten in de wet op te nemen (zoals democratische gezindheid en tolerante attitude)? Waarom wordt het maatschappelijk functioneren apart genoemd naast het beroepsmatige functioneren?

Het LSOP noemt zichzelf «LSOP Politie-onderwijs en Kenniscentrum». Ligt het dan niet voor de hand om in artikel 1a het instituut zo te definiëren in plaats van de achterhaalde volledig uitgeschreven «landelijk Selectie en Opleidingsinstituut Politie» zo vragen de leden van de D66-fractie de regering.

Hoofdstuk II. Taken van het LSOP

Artikel 3, eerste lid

Met de Raad van State delen de leden van de GroenLinks-fractie de constatering dat over de selectietaak van het LSOP weinig tot niets terug te vinden is in het wetsvoorstel. Dat de regering dit wijt aan de gekozen systematiek, achten deze leden onvoldoende argument om hieraan zo weinig aandacht te schenken. Mede gelet op de recente brief van de minister over de uitbreiding van het aantal vertrouwensfuncties bij de politie tot veertienduizend, willen deze leden graag een overzicht van de te onderscheiden opleidingen bij het LSOP en de daarbij horende selectiecriteria. Ook verzoeken zij de regering nader in te gaan op de verschillende varianten bij de screening van aspirantagenten dan wel LSOP-studenten. In hoeverre kunnen dergelijke veiligheidsonderzoeken de uitwisseling dan wel doorstroming belemmeren van studenten tussen andere onderwijsinstellingen en het LSOP? Werpen de veiligheidsonderzoeken niet een extra drempel op ten aanzien van de instroom van personen afkomstig uit minderheidsgroepen, zeker zolang de 5-jarige verblijfstermijn in Nederland voor veiligheidsonderzoeken van kracht blijft? Is hier wellicht een inspanningsverplichting voor de M&A nodig, vergelijkbaar met die voor de BVD ten aanzien van onderzoeken naar personeel op burgerluchthavens, om te zorgen dat buitenlandse politieagenten bij de instroom bij de Nederlandse politie-opleiding niet worden benadeeld door het niet kunnen uitvoeren van een veiligheidsonderzoek?

Artikel 3, tweede lid

De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom ruimte wordt geboden voor marktactiviteiten. Beweegt het LSOP zich al op dat terrein? Moet of wil het LSOP meer van dergelijke activiteiten gaan ontplooien?

Hoe en door wie zal worden getoetst of deze werkzaamheden tegen «tenminste kostendekkende prijzen worden verricht»?

Ten aanzien van de bevoegdheid tot het ontplooien van marktactiviteiten van het LSOP vragen de leden van de GroenLinks-fractie een toelichting. Acht de regering commerciële activiteiten van het LSOP in principe wenselijk of noodzakelijk? Worden dergelijke activiteiten reeds ontplooid en om welke activiteiten gaat het daarbij? Kan de regering daarvan een overzicht geven? Welke toekomstige marktactiviteiten van het LSOP acht zij mogelijk en in hoeverre zijn die activiteiten noodzakelijk of wenselijk? Zijn dit uitsluitend activiteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de primaire taken genoemd in artikel 3, eerste lid 1 of betreft het ook andere activiteiten en zo ja welke en waarom? Mag er winst worden gemaakt bij deze marktactiviteiten? In hoeverre worden de winsten uit deze activiteiten verantwoord in de jaarrekening? Worden zij verrekend met de rijksbijdrage of komen zij ten goede aan (de instellingen van) het LSOP? Graag vernemen deze leden of het artikel spoort met het wetsvoorstel Markt en Overheid.

Hoofdstuk III. De organen van het LSOP

Artikel 6

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom ervoor gekozen is alle leden van het College van Bestuur door de Kroon te laten benoemen. Ligt het niet meer voor de hand dat zo'n Kroonbenoeming beperkt blijft tot de voorzitter van het College? Waarom moet een van de bestuursleden per se afkomstig zijn uit het politieveld? Verdient het niet de voorkeur juist expertise van buiten de politiewereld aan te trekken? Zij willen ook weten waarom het de voorkeur verdient dat de voorzitter hoofdcommissaris van politie is.

Uit de memorie van toelichting blijkt dat in het huidige bestuur de voorzitter van het college van bestuur een hoofdcommissaris van politie is, maar dat dit geen dwingend voorschrift is, aldus de leden van de CDA-fractie. Waarom is dit niet in het wetsvoorstel opgenomen, hoewel dat «de voorkeur verdient»?

Artikel 6 tweede lid bepaalt dat alle leden van het college van bestuur worden benoemd door de Kroon. Waarom zou de bevoegdheid tot (het doen van een voordracht tot) benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders van de instelling niet kunnen toekomen aan de raad van toezicht? In dat geval zou alleen de voorzitter door de Kroon benoemd dienen te worden.

Waarom wordt alleen in de memorie van toelichting vermeld dat de voorzitter van het college van bestuur de hoedanigheid heeft van Hoofdcommissaris? De leden van de D66-fractie zouden willen bepleiten dat dit in de wet wordt vastgelegd.

Deze leden hebben geconstateerd dat de leden van het College van Bestuur door de Kroon worden benoemd. Ligt het niet meer voor de hand om alleen de voorzitter door de Kroon te laten benoemen en de bevoegdheid tot (het doen van een voordracht tot) benoeming, schorsing en ontslag van de overige bestuurders aan de Raad van Toezicht toe te kennen? Graag vernemen zij van de regering over dit punt een nadere beschouwing.

Hoofdstuk V. Onderwijs

Artikel 13, tweede tot en met zesde lid

De leden van de PvdA-fractie willen weten wat de implicaties zijn van de omschrijving «in samenwerking met...». Is het wel of niet de bedoeling dat ook in en door bestaande, reguliere instellingen voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs delen van politieopleidingen kunnen worden verzorgd en zo ja, hoe zal dat dan worden vormgegeven?

Deze leden vragen waarom niet is volstaan met het opnemen van de studielast (in plaats van de studieduur) in de wet. Verder willen zij weten op welke wijze in de opleiding aandacht zal worden gegeven aan het toenemende belang van internationale en grensoverschrijdende politiesamenwerking. Krijgen deze onderdelen een vaste plaats in de opleiding?

Waarom is onder andere in artikel 13 zesde lid niet alleen de studielast, maar ook de studieduur opgenomen? Gezien de toenemende differentiatie in instroom en daarmee in studietempo lijkt dat overbodig, zo oordelen de leden van de CDA-fractie.

Ook de leden van de D66-fractie vragen wat de reden is om naast de studielast ook de studieduur in de wet op te nemen? Is het gezien de toenemende differentiatie in instroom en dus ook in het studietempo niet beter om uitsluitend de studielast te bepalen? Wat verzet zich tegen het schrappen van de studieduur uit de wet?

Artikel 13, zevende, achtste en negende lid

Het is de leden van de PvdA-fractie opgevallen dat de ondergrens voor leertaken op de werkplek is gesteld op ten minste veertig procent. Kan worden toegelicht waarop dat percentage is gebaseerd en is het niet raadzaam ook een maximum aan te geven? Welke mogelijkheid zal worden geboden om een deel van de leertaken buiten de politie te gaan verrichten, zodat ook inzicht in en begrip voor verwante, maar andersoortige problemen wordt ontwikkeld?

Het onderhavige wetsvoorstel hanteert voor het onderwijsdeel in over het algemeen de terminologie van Politieonderwijs 2002. Daar worden enkele uitzonderingen op gemaakt, bijvoorbeeld door niet de term «werkend leren» te hanteren maar «praktisch opleidingsdeel» (bijvoorbeeld in artikel 13, zevende en achtste lid). Kan de regering de keuze voor de term «praktisch opleidingsdeel» toelichten, vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aandacht voor de opleidingsbehoefte vanuit de korpsen en daarbij breder te kijken dan alleen het Beleidsplan Nederlandse politie (BNP). Deelt de regering de opvatting dat meer aansluiting bij de wensen van de korpsen wenselijk is? Op welke wijze krijgt dit dan gestalte, aangezien het de minister is die het samenhangend opleidingenstelsel van het LSOP beoordeelt? Verder wijzen deze leden op de vragen en opmerkingen van de Raad van State ten aanzien van de studieduur en de antwoorden van de regering. Kan de regering uitleggen hoe het zit met de opleidingsuren binnen elk van de opleidingen op initieel en op postinitieel niveau? Kan de regering uitleggen dat zij stelt dat geenszins is beoogd met dit stelsel van werkend leren voor het LSOP een regeling als in de WEB te treffen? Waarom zouden de politieopleidingen zich niet lenen voor een WEB-conforme regeling? Bovendien wordt op tal van punten juist wel aangesloten bij de WEB, dus waarom wordt op dit punt een uitzondering gemaakt op de geest en de systematiek van het wetsvoorstel?

Artikel 19

Al eerder hebben de leden van de PvdA-fractie meegedeeld dat zij niet overtuigd zijn van de toegevoegde waarde van de POR. Deze raad zal uit 13 leden en (vermoedelijk) een groot aantal adviserende leden of waarnemers, wat een weinig slagvaardige opstelling met zich meebrengt. Hoe wordt vermeden dat de POR verzandt in een optelsom van compromissen?

Waarop is overigens het onderscheid tussen adviserend lid en waarnemer gebaseerd? Bestaat er al een indicatie van de organisaties/instellingen die met een adviserend lid of een waarnemer in de raad vertegenwoordigd zullen zijn?

Worden twee functies van de POR, te weten afstemming en advisering, niet te veel op een hoop gegooid en zo ja, hoe zou in de wettekst beter tot uitdrukking kunnen worden gebracht dat de POR voor deze twee hoofdtaken in het leven wordt geroepen?

In zijn advies bij op het wetsvoorstel spreekt de Raad van State van een oververtegenwoordiging van politiemensen in de Politieonderwijsraad ten opzichte van mensen uit het onderwijsveld. De regering komt hieraan tegemoet door nog een onafhankelijk lid eraan toe te voegen. De leden van de VVD-fractie, die het eens zijn met de opmerking van de Raad van State, zijn blij met de tegemoetkoming maar constateren nog steeds een grote vertegenwoordiging uit de politiewereld, temeer omdat er nog een derde hoofdcommissaris wordt toegevoegd aan de POR. Deze leden zijn niet tegen een ruime politievertegenwoordiging maar vragen waarom toch niet gekozen is voor meer evenwicht naar de onderwijswereld toe.

In de memorie van toelichting bij artikel 19 worden twee taken van de politieonderwijsraad (POR) onderscheiden: de adviserende taak en de afstemmingstaak, zo stellen de leden van de CDA-fractie vast. Kan de taak van de POR als afstemmingsorgaan tussen betrokkenen bij het politieonderwijs nader worden omschreven?

Het Politie Onderwijs Orgaan heeft twee functies, namelijk een afstemmingsorgaan en een adviesorgaan. Zien de leden van de D66-fractie het goed dan is de rol als onafhankelijk adviesorgaan wel expliciet in de wet verwoord, maar kan de andere functie van de Politie Onderwijs Raad in de wettekst explicieter worden verwoord. Wat verzet zich tegen het explicieter opnemen van de functie van de POR als afstemmingsorgaan tussen de bij het Politieonderwijs betrokkenen?

Met de Raad van State zijn de leden van de GroenLinks-fractie bezorgd over de geringe verwevenheid met het reguliere onderwijs. Vooral de vertegenwoordiging vanuit het reguliere onderwijs in de POR schiet tekort, ook na toevoeging van een extra onafhankelijk lid. Deze leden willen wijzen op het belang van vermaatschappelijking van het politieonderwijs en het aansluiten bij onderwijskundige en politiekundige vernieuwing die elders al plaatsvindt. Zij vinden het van belang het onderwijs te vernieuwen tot een volwaardig beroepsonderwijs op meer functieniveaus met een vergaande aansluiting op en samenwerking met het reguliere onderwijs. Indien de POR wordt samengesteld uit leden die voornamelijk binnen de politie werken, zo vragen zij de regering, dreigt dan niet juist die aansluiting en afstemming in gedrang te raken? Is de regering bereid het aandeel leden van de POR dat afkomstig is uit het reguliere onderwijs verder te vergroten?

Hoofdstuk VI. Beheer, planning en bekostiging

Artikel 23

Waarom is dit artikel noodzakelijk en wat wordt ermee bereikt, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 24

Het wetsvoorstel is er in het hoofdstuk planning en bekostiging erg op gericht dat de minister (mede op basis van het BNP) bepaalt welke opleidingen deel uitmaken van het samenhangend stelsel. De leden van de D66-fractie vragen of de rol van de korpsen hierin niet groter zou moeten zijn. De visie van de korpsen is toch breder dan wat in het BNP is verwoord? Graag zien deze leden op dit punt een reactie van de kant van de regering tegemoet.

Artikel 27

De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom al bijvoorbeeld in het derde lid wordt vastgelegd dat «een deel» van de opleidingskosten door het LSOP aan de politiekorpsen wordt doorberekend. Zullen op basis van de nieuwe voorstellen wijzigingen optreden in de financiering van de onderwijsactiviteiten van de LSOP en zo ja, om welke wijzigingen gaat het dan?

Deze leden willen weten welke de geraamde kosten zijn die jaarlijks met het nieuwe onderwijssysteem zullen zijn gemoeid en hoe die kosten worden versleuteld over de begroting van BZK en die van de politiekorpsen.

Zij vinden dat onvoldoende duidelijk wordt uitgelegd hoe de financieringssystematiek nu in elkaar steekt, hoe die eruit gaat zien in de nieuwe situatie, wat daarvan al is of wordt geregeld, waarvoor nog aanvullende afspraken of regels nodig zijn en hoe uiteindelijk de geldstromen zullen lopen. Zij vragen nadrukkelijk om dit zowel beschrijvend als cijfermatig duidelijk te maken.

Deze leden willen een uitvoerige toelichting op de nadelen die aan de huidige bekostigingssystematiek kleven. Wat wordt bedoeld met een«solide» financiering?

Met de Raad van State menen de leden van de GroenLinks-fractie te moeten wijzen op de beperkte interventiemacht van de minister ten aanzien van het financiele beleid van het LSOP. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de begroting niet ter goedkeuring aan de minister te laten voorleggen, maar de voorschriften en het toezichtsregime daarentegen analoog aan de politieregio's en de gemeenten te regelen? Het LSOP is toch geen politieregio of gemeente? De minister kan, mede gezien de huidige financiele problemen van het LSOP, toch niet het risico nemen dat een onverantwoorde begroting zou worden vastgesteld? Is het repressieve en al jaren geldende toezichtsregime in dit geval nu juist niet voldoende gebleken, zo vragen deze leden. Wat wil de regering eraan doen om ertoe bij te dragen dat het financiële beleid in evenwicht komt en blijft? In aanvulling vragen deze leden of – gezien het lopende onderzoek – het nieuwe bekostigingsstelsel inderdaad met ingang van 2002 wordt ingevoerd en zo ja, wanneer dan precies. Wanneer zal de Kamer over de uitkomsten van het vervolgonderzoek worden geinformeerd? Tenslotte vragen deze leden of de Kamer tijdig op de hoogte kan worden gesteld, zodat zij nog kan oordelen over het nieuwe bekostigingsstelsel op basis van het vervolgonderzoek.

Hoofdstuk VII. Inspectiefunctie en kwaliteitszorg

Artikelen 32 en 33

Kan de regering nader ingaan op de toezichthoudende rol van de Inspectie voor de politie, zoals neergelegd in artikel 32 van het wetsvoorstel, vragen de leden van de CDA-fractie. Het LSOP is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van zijn taken als onderwijs- en kenniscentrum. Bij de zorg voor en de bewaking van de kwaliteit zijn op het LSOP (net als op de korpsen) het NKP-model en de NKP-cyclus van toepassing. Heeft de Inspectie voor de politie ten aanzien van het LSOP een andere taak dan ten opzichte van de korpsen?

De regering kiest voor toezicht door de Inspectie voor de Politie op de inhoudelijke kwaliteit van het politieonderwijs in te voeren. Het is de leden van de D66-fractie nog niet geheel duidelijk hoe deze rol van de Inspectie zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van het LSOP voor de kwaliteit van de uitvoering van zijn taken als onderwijs- en kenniscentrum. Is het niet gebruikelijk dat tijdens de gebruikelijke zorg en bewaking van de kwaliteit door het LSOP tijdens bijvoorbeeld de periodieke audits en visitaties volgens NKP-model en -cyclus de onderwijsvisitatie wordt meegenomen? En wat zou zich tegen zo'n integrale kwaliteitszorg (dus inclusief het onderwijs) verzetten?

Zien de leden van de D66-fractie het goed dat kan de Inspectie voor de Politie ten aanzien van het LSOP toch geen andere taak hebben dan ten aanzien van de korpsen, namelijk het houden van toezicht op de wijze waarop het LSOP het NKP-kwaliteitsstelsel toepast? Staat deze vorm van metatoezicht door de Inspectie niet op gespannen voet met het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs door de Inspectie?

De kwaliteiszorg lijkt in het wetsvoorstel bijzonder slecht geregeld, zeker in vergelijking met het reguliere onderwijs. Tot en met niveau 4 zou naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-fractie sprake moeten zijn van een normale rol voor de onderwijsinspectie, in plaats van de politie-inspectie die daarvoor nu verantwoordelijk is. Op de niveaus 5 en 6 zou er door een accreditatieorgaan vastgesteld moeten worden of een diploma of getuigschrift van het LSOP een HBO- dan wel wetenschappelijke waarde heeft. Waarom ontbreken deze voorzieningen? Hoe kan de regering garanderen dat de gekozen rol voor de politie-inspectie garant staat voor een vergelijkbare kwaliteit? Verder menen deze leden ook dat de toezichthoudende rol van de inspectie onvoldoende helder is verwoord. Het LSOP gaat bij de kwaliteitsbewaking te werk volgens de NKP- of INK-cyclus. Daarbij zal dan zeker ook de onderwijsinspectie moeten worden ingeschakeld of het model zal moeten worden uitgebreid tot het onderwijsproces van het LSOP. Op welke wijze wordt de onderwijsinspectie verweven met de kwaliteitsbewaking door de Inspectie Politie? Op welke manier wordt het NKP-model uitgebreid tot het onderwijsproces van het LSOP? Krijgt de onderwijsinspectie het laatste woord ten aanzien van de onderwijskant van het LSOP?

Artikelen 34 en 35

De leden van de VVD-fractie vinden de informatievoorziening naar de minister van belang. Achten de beide betrokken ministers geregeld overleg met het LSOP en de publicatie van jaarverslag en jaarrekening voldoende om zich te laten informeren? Kan de minister te allen tijde de informatie krijgen die hij (of de Kamer) wenst?

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat het in het wetsvoorstel ontbreekt aan sanctiemogelijkheden ten aanzien van onderwijsinstellingen van het LSOP bij het niet voldoen aan afspraken of overtreding van de wet. Normaliter worden dergelijke sancties, waartoe behoren het afnemen van de examenbevoegdheid, de intrekking van de rijksbijdrage, het weigeren van de diplomaverlening of het opleggen van een inschrijfstop bij wet geregeld. Hoe is de regering daarmee in dit geval omgegaan en wat verklaart daarbij de verschillen met de normale onderwijsinstellingen? Kan de regering alsnog zorgdragen voor een wettelijke bepaling, die dit regelt?

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie), Pitstra (GroenLinks) en Horn (PvdA).

Plv. leden: Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Van Splunter (VVD), Nicolaï (VVD), Wijn (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Rabbae (GroenLinks) en Kuijper (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en vacature PvdA.

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), vacature GroenLinks, De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).

Naar boven