28 046
Regels met betrekking tot het LSOP Politie onderwijs- en kenniscentrum, de landelijke werving, de selectie, het onderwijs voor de politie, alsmede het overdragen van kennis aan de politie (Wet op het LSOP en het politieonderwijs)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2002

Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel van wet op het LSOP en het politieonderwijs gisteren heb ik toegezegd u in de loop van hedenochtend nog op enkele punten nader te zullen informeren. Met deze brief geef ik gevolg aan deze toezegging. In de brief komen achtereenvolgens aan de orde:

1. mogelijkheden voor uitbreiding van de politiesterkte de komende kabinetsperiode uitgaande van de huidige opleidingscapaciteit, inclusief de te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de landelijke vervangingsvraag voor executief politiepersoneel en de financiële consequenties;

2. financieel beheer LSOP en kosten verbonden aan reductie van de opleidingscapaciteit;

3. de met het LSOP gemaakte afspraken over detachering van executieve ambtenaren van politie bij het LSOP in de toekomst.

1. Mogelijkheden voor uitbreiding politiesterkte komende kabinetsperiode

Gevraagd is naar de budgettaire consequenties bij een jaarlijkse instroom van 3200 aspiranten bij het LSOP (volledige benutting opleidingscapaciteit), uiteindelijk resulterend in een groei van de politiesterkte met 7000 fte. In de berekeningen is rekening gehouden met de landelijke vervangingsvraag voor executief personeel die – volgens de meest recente prognoses waarover het ministerie van BZK beschikt – de komende jaren oploopt (indicatief) van 1100 fte's in 2002 tot 1520 in 2006 om in de jaren daarna verder te stijgen tot 1760 fte's in 2011.

Uitgaande van een reguliere BVE-vergoeding voor de korpsen en het in jaarlijkse tranches beschikbaar stellen ontstaat het volgende beeld:

 2003200420052006
Benodigd aantal BVE's18553 7105 5657 420
Bedrag per BVE60.91561.13161.28061.288
Totaal bedrag (in mln. €)113227341455

Hierboven op komen nog de extra opleidingskosten voor het initiële en post-intitiële onderwijs (onder andere versterking recherche). Deze bedragen luiden als volgt:

 2003200420052006
Extra kosten LSOP(in mln €)466288107
Totale extra kosten(in mln €, exclusief kwaliteitsverbetering)159289429562

Ter illustratie kan hieraan worden toegevoegd dat indien besloten wordt tot alleen het budgettair voortzetten van de extra impuls van het huidige kabinet met 1000 fte, daarvoor met ingang van 2003 een bedrag nodig is van circa € 65 mln. per jaar.

2. Financieel beheer LSOP en kosten verbonden aan reductie van de opleidingscapaciteit

Op de vraag van de heer Van Heemst op welke wijze wordt bewerkstelligd dat het budget voor LSOP in de toekomst toereikend zal zijn, zodat het instituut niet weer in een financiële situatie komt te verkeren die een balanssanering noodzakelijk maakt, kan als volgt worden geantwoord.

Zoals blijkt uit het eindrapport van het onderzoek «Kosten en bekostiging LSOP» dat ik op 21 mei jl. aan de voorzitter van de Tweede Kamer heb aangeboden, zullen in het vervolg de korpsen in het kader van de reguliere beleids- en beheerscyclus bij de indiening van de begroting voor het komende jaar (t+1) tevens een raming moeten indienen van hun opleidingsbehoefte voor het jaar, volgend op het begrotingsjaar (t+2). Het betreft hier zowel het aantal opleidingsplaatsen, als de verschillende opleidingsniveaus waaraan behoefte bestaat. Dit zal er derhalve toe leiden dat in het vervolg sturing van het opleidingstraject aan het begin van dat traject (de inputzijde) plaatsvindt, namelijk op basis van de geraamde opleidingsbehoefte van de korpsen in de komende jaren.

De gebleken opleidingsbehoefte voor het desbetreffende cursusjaar (t+2) wordt vervolgens financieel vertaald bij de opstelling van de BZK-begroting voor dat jaar (t+2), waarbij wordt berekend over welk budget het LSOP moet kunnen beschikken om de gebleken opleidingsbehoefte te realiseren. De financiële implicaties hiervan worden betrokken bij de besluitvorming over de gehele Rijksbegroting voor het jaar t+2.

De resultaten van deze besluitvorming worden aan de korpsen en het LSOP meegedeeld in de zogenoemde junicirculaire van jaar t+1, waarin voor het LSOP de budgettaire kaders voor het komende jaar (t+2) plus de drie daarop volgende jaren bekend worden gemaakt. Tevens wordt in deze circulaire de verdeling van de per korps beschikbare opleidingscapaciteit voor jaar t+2 bekend gemaakt. Deze verdeling verplicht een korps in het cursusjaar het aantal aspiranten aan te melden dat overeenkomt met het aantal toegewezen opleidingsplaatsen.

De raming van het aantal aspiranten dat in het begrotingsjaar wordt opgeleid is derhalve maatgevend voor de bekostiging van het LSOP. Op de hierboven geschetste wijze ontstaat voor het LSOP een stabiel financieel middelenperspectief, omdat reeds in het jaar voorafgaand aan het cursusjaar bekend is welk budget voor het LSOP beschikbaar is. Er vindt derhalve geen nacalculatie plaats voor het aantal aspiranten dat daadwerkelijk bij het LSOP wordt aangemeld.

Hiermee wordt gegarandeerd dat het budget toereikend is om aan de opleidingsbehoefte als gevolg van de vervangingsvraag en de uitbreidingsvraag te voldoen. Het LSOP is hiermee in staat zijn bedrijfsvoering voor de komende jaren op stabiele uitgangspunten te baseren.

Ik ben in dit verband van mening dat het nieuwe bekostigingsstelsel voorziet in een adequate bekostiging van het LSOP voor de opgedragen taken, waarbij een goede afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van de opleidingsbehoefte van de politiekorpsen is gewaarborgd.

Overigens dient hierbij nog te worden opgemerkt dat het LSOP op dit moment is ingesteld op een opleidingsbehoefte van circa 3200 plaatsen per jaar. Indien de opleidingsvraag onverhoopt aanzienlijk zou achterblijven, zullen in eerste instantie exploitatieverliezen ontstaan als gevolg van onderbezetting. Dit zal op termijn leiden tot desinvesteringen. De omvang daarvan kan ik op dit moment niet berekenen omdat deze onder meer afhankelijk is van huurovereenkomsten, respectievelijk mogelijkheden tot verkoop van panden en de mogelijkheden tot beëindiging van arbeidscontracten. Mocht de opleidingsbehoefte in de toekomst weer toenemen, dan zullen deze desinvesteringen weer teniet moeten worden gedaan.

3. Detachering van executieve ambtenaren van politie bij het LSOP

Omdat het LSOP geen politietaak uitvoert, kunnen er, onder meer gelet op het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de Politiewet 1993, thans bij het LSOP geen executieve politieambtenaren worden aangesteld. Om toch te kunnen beschikken over docenten met (recente) politie-ervaring en kwalificaties kunnen executieve politieambtenaren bij het LSOP worden gedetacheerd.

Op dit moment loopt detachering in beginsel vanuit één korps, namelijk Utrecht. Deze constructie houdt in dat ambtenaren vanuit het korps van herkomst (tijdelijk) in dienst komen van de regionale politiekorps Utrecht en vervolgens vanuit dit korps worden gedetacheerd bij het LSOP. Voordeel van deze constructie is dat er slechts sprake is van één detacherend korps (Utrecht) in plaats van detacheringen vanuit verschillende politiekorpsen. In geval van detachering rechtstreeks vanuit de diverse korpsen zou het LSOP te maken krijgen met evenzoveel verschillende rechtsposities, omdat in dat geval de rechtspositie van het desbetreffende korps van kracht zou zijn. Aan de constructie via het korps Utrecht is echter ook een aantal nadelen verbonden. Deze kunnen zich bijvoorbeeld voordoen indien rechtspositionele besluiten dienen te worden genomen (zoals disciplinaire maatregelen). De vraag doet zich dan voor wie in voorkomend geval deze besluiten dient te nemen. Het college van bestuur van het LSOP is niet het bevoegd gezag en kan formeel geen besluiten nemen. Het bevoegd gezag is de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Utrecht. Deze dient dan ook formeel maatregelen te nemen, terwijl betrokkene niet rechtstreeks binnen dit korps werkzaam is.

Kortom, deze constructie kan tot onduidelijkheid leiden en is derhalve niet wenselijk. Daarom is op 19 juni jl. tijdens het reguliere directeurenoverleg tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en het College van Bestuur van het LSOP besloten om een eenduidige model-detacheringsovereenkomst op te stellen, die door alle korpsen kan worden gehanteerd. Dat geeft eenduidigheid in de rechtspositie en maakt bijzondere constructies als via het korps Utrecht overbodig.

Daarnaast behouden gedetacheerde executieve politieambtenaren de executieve status. Dat komt onder andere tot uitdrukking in het behoud van de algemene opsporingsbevoegdheid en bewapening. Juist vanwege de wens van medewerkers om de executieve status te behouden biedt een detacheringsovereenkomst uitkomst. Dit in tegenstelling tot het door het lid Rietkerk c.s voorgestelde amendement (Kamerstukken II 28 046, nr. 9). Dit amendement wil namelijk regelen dat executief politiepersoneel in dienst kan treden bij het LSOP als ambtenaar in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 1993. Het betreft hier ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie. Deze categorie politieambtenaren beschikt op basis van de Politiewet 1993 echter niet over de executieve status.

Ik streef ernaar om in overleg met het LSOP, de korpsen en de politievak-organisaties op korte termijn te komen tot een model-detacheringsovereenkomst. Een belangrijk aspect dat hierin aan de orde zal komen is het werkgeverschap ten aanzien van de gedetacheerde ambtenaar. In de uitwerking zal dit zoveel mogelijk bij het college van bestuur van LSOP worden gelegd, zodat het LSOP zoveel mogelijk zelf rechtspositionele besluiten kan nemen. De precieze reikwijdte van dit werkgeverschap wordt thans uitgewerkt.

Daarnaast zal in de model-detacheringsovereenkomst worden ingegaan op de operationele inzet van de bij het LSOP gedetacheerde executieve politieambtenaren onder het gezag van de korpsbeheerder van het korps van herkomst, het als executief ambtenaar verzorgen van politiespecifiek rij-onderricht op de openbare weg en de mogelijkheid van executief optreden op het moment dat zij in het korps van herkomst in uniform gekleed en bewapend arbeidsproeven (examens) afnemen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven