Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28013 nr. 1-2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28013 nr. 1-2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002-I Arbeidsmarkt en inkomensbeleid).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2002 wenselijk is maatregelen te treffen inzake het arbeidsmarktbeleid, de bestrijding van de armoedeval alsmede het beloningsbeleid;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A. Aan artikel 1.7a wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van artikel 8.21 is het eerste lid, aanhef en onderdeel a, van overeenkomstige toepassing.
B. In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 15 331 | – | 2,95% |
€ 15 331 | € 27 847 | € 452 | 8,45% |
€ 27 847 | € 47 745 | € 1509 | 42% |
€ 47 745 | – | € 9866 | 52% |
C. Artikel 6.16 wordt als volgt gewijzigd: In onderdeel a wordt «en zijn jonger dan 27-jarige kinderen;» vervangen door: , zijn jonger dan 27-jarige kinderen en zijn tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een kind voor de toepassing van deze bepaling als ernstig gehandicapt wordt beschouwd;.
D. Aan artikel 6.17 wordt, onder nummering van het enige lid tot eerste lid, toegevoegd:
2. Als hulpmiddel wordt mede aangemerkt een middel dat de belastingplichtige in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen ter zake waarvan uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen.
Artikel 6.18 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 6.17, onderdeel a,» vervangen door: artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a,.
2. In het zesde lid wordt «artikel 6.17, onderdeel e,» vervangen door: artikel 6.17, eerste lid, onderdeel e,.
F. Artikel 6.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid in respectievelijk derde en vierde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het bedrag aan buitengewone uitgaven dat op grond van het eerste lid in aanmerking wordt genomen, wordt verhoogd:
a. met een kwart indien in het voorafgaande kalenderjaar bij de berekening van het inkomen uit werk en woning van de belastingplichtige of dat van zijn partner buitengewone uitgaven in aanmerking zijn gekomen en het verzamelinkomen van het kalenderjaar vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10 niet te boven gaat;
b. met de helft indien in de twee voorafgaande kalenderjaren bij de berekening van het inkomen uit werk en woning van de belastingplichtige of dat van zijn partner buitengewone uitgaven in aanmerking zijn gekomen en het verzamelinkomen van het kalenderjaar vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10 niet te boven gaat.
2. In het in derde lid vernummerde tweede lid wordt «het eerste lid» vervangen door: het eerste en het tweede lid.
3. In het in vierde lid vernummerde derde lid wordt «het tweede lid» vervangen door: het tweede en het derde lid.
G. Artikel 8.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel k wordt «en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door «en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
m. de toetrederskorting (artikel 8.21).
H. Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «en combinatiekorting» vervangen door: , combinatiekorting en toetrederskorting. Voorts wordt «en de combinatiekorting.» vervangen door: , de combinatiekorting en de toetrederskorting.
2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, dat komt te luiden:
5. De belastingplichtige die uitsluitend door zijn overlijden in het kalenderjaar of het overlijden van zijn partner niet voldoet aan de voorwaarde van het eerste lid inzake het gedurende meer dan zes maanden hebben van dezelfde partner in het kalenderjaar wordt, voor de toepassing van dit artikel, geacht meer dan zes maanden dezelfde partner te hebben gehad.
I. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 1648.
J. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: 11,399%.
2. Het in het tweede lid, derde volzin, genoemde bedrag wordt vervangen door: €972.
3. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:
3. In afwijking van het tweede lid wordt:
a. ingeval de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 60, het percentage, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vervangen door 14,484% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, vervangen door € 1199;
b. ingeval de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 62, het percentage, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vervangen door 17,568% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, vervangen door € 1426;
c. ingeval de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, het percentage, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vervangen door 20,652% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, vervangen door € 1653.
K. Artikel 8.12 wordt als volgt gewijzigd
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de leeftijd van 16 jaar» vervangen door: de leeftijd van 18 jaar.
2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, dat komt te luiden
5. Indien uitsluitend als gevolg van het overlijden in het kalenderjaar van de belastingplichtige dan wel van een in het eerste lid bedoeld kind niet voldaan wordt aan de in dat lid bedoelde termijn van zes maanden, wordt voor de toepassing van dit artikel, met betrekking tot dat jaar wel geacht te zijn voldaan aan die termijn.
L. Artikel 8.13 wordt vervangen door:
Artikel 8.13 Aanvullende kinderkorting
1. De aanvullende kinderkorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. voor hem de kinderkorting geldt, en
b. het gezamenlijke verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner niet hoger is dan € 28 096.
2. De aanvullende kinderkorting bedraagt:
a. bij een gezamenlijk verzamelinkomen van niet meer dan € 25 704: € 285;
b. bij een gezamenlijk verzamelinkomen van meer dan € 25 704 maar niet meer dan € 28 096: € 198.
3. Het in het tweede lid, onderdeel a, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 30 indien in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden tot het huishouden van de belastingplichtige ten minste drie kinderen behoren die in belangrijke mate door hem of zijn partner worden onderhouden en die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige of zijn partner staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder partnermede verstaan de in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, 2° tot en met 5° bedoelde verbonden personen.
M. Artikel 8.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, wordt vervangen door:
2. De combinatiekorting bedraagt € 193.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, dat komt te luiden
3. Indien uitsluitend als gevolg van het overlijden in het kalenderjaar van de belastingplichtige dan wel van een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld kind niet voldaan wordt aan de in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden, wordt voor de toepassing van dit artikel met betrekking tot dat jaar wel geacht te zijn voldaan aan die termijn.
N. In artikel 8.15 wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, dat komt te luiden:
3. Indien uitsluitend als gevolg van het overlijden in het kalenderjaar van de belastingplichtige dan wel van een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld kind niet voldaan wordt aan de in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden, wordt voor de toepassing van dit artikel met betrekking tot dat jaar wel geacht te zijn voldaan aan die termijn.
O. In artikel 8.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «12 jaar» vervangen door: 16 jaar.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, dat komt te luiden
3. Indien uitsluitend als gevolg van het overlijden in het kalenderjaar van de belastingplichtige dan wel van een in het eerste lid, onderdeel c, bedoeld kind niet voldaan wordt aan de in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden, wordt voor de toepassing van dit artikel met betrekking tot dat jaar wel geacht te zijn voldaan aan die termijn.
P. Na artikel 8.20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.21 Toetrederskorting
1. De toetrederskorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. hij in het kalenderjaar met tegenwoordige arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid als bedoeld in het tweede lid, onderdelen b tot en met d, ten minste € 7 360 aan winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden geniet of hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek;
b. hij in elk van de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer dan € 3 938 aan winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden heeft genoten en niet in aanmerking is gekomen voor de zelfstandigenaftrek;
c. hij in elk van de twee voorafgaande kalenderjaren geen recht had op studiefinanciering volgens de Wet studiefinanciering 2000, op een financiële ondersteuning als bedoeld in de artikelen 7.51, eerste tot en met zesde lid, 7.51a en 16.9b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, op een tegemoetkoming volgens hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking van genoemde regelingen overeenkomende buitenlandse regeling;
d. voor hem in elk van de twee voorafgaande kalenderjaren geen recht bestond op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met die wet overeenkomende buitenlandse regeling en dat recht ook niet was uitgesloten volgens artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet;
e. voor hem in elk van de twee voorafgaande kalenderjaren geen aanspraak op meewerkaftrek bestond, en
f. hij in de voorafgaande kalenderjaren nog niet een toetrederskorting heeft genoten.
2. De toetrederskorting geldt ook voor de belastingplichtige die als gevolg van het gaan verrichten van arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid, gedurende een aaneengesloten periode van ten minste zes maanden:
a. is opgehouden met het genieten van een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening kunstenaars of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
b. is opgehouden met het verrichten van arbeid als bedoeld in de artikelen 4 of 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden;
c. is opgehouden met het verrichten van arbeid als bedoeld in de artikelen 2 of 7 van de Wet sociale werkvoorziening;
d. is opgehouden met het verrichten van arbeid, waarvoor de werkgever krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies een vergoeding ontving als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen, en
e. hij met die arbeid in het kalenderjaar ten minste € 7 360 aan winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden geniet of ter zake van die arbeid in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek.
De eerste volzin geldt slechts indien de daarin bedoelde uitkeringen of de daarin bedoelde arbeid tezamen in een periode van achttien maanden gedurende twaalf maanden of meer hebben plaatsgevonden en de belastingplichtige in de voorafgaande kalenderjaren nog niet een toetrederskorting heeft genoten.
Voor de toepassing van de aanhef van de eerste volzin wordt onder gesubsidieerde arbeid verstaan arbeid als bedoeld in de onderdelen b, c en d van die volzin.
3. De toetrederskorting geldt ook voor de belastingplichtige die in afwijking van het tweede lid, onderdeel a, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten blijft genieten, maar voor het overige voldoet aan de voorwaarden van het tweede lid.
4. De toetrederskorting bestaat uit drie tranches, waarvan de eerste tranche in het kalenderjaar in aanmerking wordt genomen, de tweede tranche in het volgende kalenderjaar en de derde tranche in het tweede volgende kalenderjaar en bedraagt:
Totale toetrederskorting | tranche van het kalenderjaar | tranche van het volgende kalenderjaar | tranche van het tweede volgende kalenderjaar |
---|---|---|---|
€ 2 723 | € 1 361 | € 908 | € 454 |
De tranche van een volgend kalenderjaar wordt in dat jaar niet meer in aanmerking genomen:
a. in de situatie van een toetrederskorting op de voet van het eerste lid, indien de belastingplichtige in dat jaar:
1°. niet meer voldoet aan de voorwaarde van onderdeel a van dat lid;
2°. een uitkering geniet als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, onderdeel a;
3°. arbeid verricht als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, onderdelen b tot en met d, of
4°. recht heeft op of een uitkering geniet als bedoeld in de hoofdstukken IIA of IIB van de Werkloosheidswet;
b. in de situatie van een toetrederskorting op de voet van het tweede lid, indien de belastingplichtige in dat jaar:
1°. weer een uitkering geniet als bedoeld in de eerste volzin, onderdeel a, van dat lid;
2°. arbeid verricht als bedoeld in de eerste volzin, onderdelen b tot en met d, van dat lid;
3°. niet meer voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in de eerste volzin, onderdeel e, van dat lid, of
4°. recht heeft op of een uitkering geniet als bedoeld in de hoofdstukken IIA of IIB van de Werkloosheidswet;
c. in de situatie van een toetrederskorting op de voet van het derde lid, indien de belastingplichtige in dat jaar:
1°. een uitkering geniet ingevolge de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;
2°. arbeid verricht als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, onderdelen b tot en met d;
3°. niet meer voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, onderdeel e, of
4°. recht heeft op of een uitkering geniet als bedoeld in de hoofdstukken IIA of IIB van de Werkloosheidswet.
5. Ten aanzien van de belastingplichtige die in de loop van het kalenderjaar met tegenwoordige arbeid winst, loon of resultaat is gaan genieten en die voldoet aan de in het eerste lid, onderdelen b tot en met f, bedoelde voorwaarden maar in het kalenderjaar niet voor de toetrederskorting in aanmerking komt omdat zijn inkomen minder bedraagt dan het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag omdat hij niet reeds bij de aanvang van het kalenderjaar arbeid is gaan verrichten, wordt het met die arbeid in het kalenderjaar genoten inkomen in het volgende kalenderjaar niet in aanmerking genomen voor de beoordeling of is voldaan aan de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarde.
6. De belastingplichtige aan wie op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, of op grond van het krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies vastgestelde artikel 4, tweede lid, van het Besluit in- en doorstroombanen, zoals deze artikelleden luidden op 31 december 2001, door de gemeente een eenmalige subsidie is of kan worden toegekend, heeft geen recht op de toetrederskorting.
7. Voor de toepassing van dit artikel kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
Q. In artikel 9.3, tweede lid, wordt na onderdeel f, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de toetrederskorting.
R. In artikel 10.1, eerste volzin, wordt «8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, en derde volzin» vervangen door «8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, en derde volzin, alsmede het derde lid» en wordt na «8.18» ingevoegd: 8.21, eerste lid, onderdeel b en derde lid,.
S. Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdelen a en b, en derde lid, vermelde percentages en het in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door andere percentages en een ander bedrag.
2. In het tweede lid wordt «onderdeel a» vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a,.
3. In het derde lid wordt de aanhef vervangen door: Het percentage in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, wordt berekend door het verschil van het in artikel 8.11, tweede lid, derde volzin, genoemde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, genoemde bedrag, na toepassing van artikel 10.1 te delen door het verschil van.
4. In het vierde lid wordt «onderdeel b» vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel b,.
5. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid in respectievelijk zesde en zevende lid, wordt na het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, dat komt te luiden:
5. Het percentage in artikel 8.11, derde lid, onderdeel a, respectievelijk onderdelen b en c, wordt berekend door het verschil van het in dat onderdeel a, respectievelijk onderdelen b en c, genoemde bedrag en het in dat artikel, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, genoemde bedrag, na toepassing van artikel 10.1 te delen door het verschil van
a. het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie volgens de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie volgens de Ziekenfondswet, en
b. het volgens het vierde lid berekende bedrag.
6. In het tot zevende lid vernummerde zesde lid wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede, derde en vijfde lid.
T. Na artikel 10.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10.7a Indexering inkomensgrens toetrederskorting
Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 8.21, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, onderdeel e, genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen en gesteld op 50% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag genoemde bedrag verminderd met het werknemersaandeel in de premie volgens de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie volgens de Ziekenfondswet.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voorts als volgt gewijzigd:
A. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: 11, 481%.
2. Het in het tweede lid, derde volzin, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 978.
3. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde percentage wordt vervangen door: 14,565%.
4. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 1205.
5. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: 17,649%
6. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: € 1432.
7. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde percentage wordt vervangen door: 20,734%
8. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde percentage wordt vervangen door € 1659.
B. Het in artikel 8.13, tweede lid, onderdeel a, vermelde bedrag wordt vervangen door: € 372. Voorts wordt in het derde lid het vermelde bedrag vervangen door: € 60.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
v. uitkeringen en verstrekkingen:
1. die in het jaar dat de werknemer de leeftijd van 58, 59 of 60 jaar heeft bereikt, niet meer belopen dan € 227 per jaar;
2. die in het jaar dat de werknemer de leeftijd van 61 of 62 jaar heeft bereikt, niet meer belopen dan € 454 per jaar;
3. die in het jaar dat de werknemer de leeftijd van 63 jaar of ouder heeft bereikt, niet meer belopen dan € 681 per jaar.
2. In het achtste lid wordt de eerste volzin vervangen door: De in het eerste lid, onderdeel u, vermelde bedragen worden bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door andere.
B. Artikel 11b wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «doorstroombanen» ingevoegd: , zoals deze bepalingen luidden op 31 december 2001.
2. In onderdeel b wordt na «subsidie» ingevoegd: , zoals deze bepaling luidde op 31 december 2001.
3. In onderdeel c wordt na «subsidie» ingevoegd: , zoals deze bepaling luidde op 31 december 2001.
C. In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 15 331 | – | 2,95% |
€ 15 331 | € 27 847 | € 452 | 8,45% |
€ 27 847 | € 47 745 | € 1509 | 42% |
€ 47 745 | – | € 9866 | 52% |
D. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 1648 .
E. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: 11,399%.
2. Het in het tweede lid, tweede volzin, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 972.
3. Onder vernummering van het derde en het vierde lid in onderscheidenlijk het vierde en het vijfde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd dat komt te luiden:
3. In afwijking van het tweede lid, wordt:
a. ingeval de werknemer bij het beginvan het kalenderjaar de leeftijd van 57jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 60, het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vervangen door 14,484% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, vervangen door € 1199;
b. ingeval de werknemer bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 62, het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vervangen door 17 568% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, vervangen door € 1426;
c. ingeval de werknemer bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vervangen door 20,652% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, vervangen door € 1653.
F. Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel f vervalt: «en loon ingevolge een winstdelingsregeling niet zijnde een spaarloonregeling, te zamen». Voorts vervalt «, wat betreft loon ingevolge een winstdelingsregeling behoudens ingeval de inhoudingsplichtige verzoekt met betrekking tot dat loon het eerste lid niet toe te passen».
2. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. loon ingevolge een flexibele beloningsregeling voorzover dat niet meer beloopt dan € 113 per kalenderjaar met dien verstande dat:
1°. dit bedrag wordt verhoogd met de uitkomst van:1,9 x (het bedrag genoemd in onderdeel f – het loon als bedoeld in onderdeel f), met dien verstande dat de verhoging ten hoogste € 1490 bedraagt;
2°. ingeval loon als bedoeld in onderdeel f, geheel of gedeeltelijk wordt genoten in de vorm van aandelenoptierechten als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, of in de vorm van aandelen in het kapitaal van de inhoudingsplichtige of in dat van een met hem verbonden vennootschap, dat deel van het loon voor de toepassing onder 1°, voor 50% in aanmerking wordt genomen.
3. In het derde lid, onderdeel c, onder 1°, vervalt: «en winstdeling».
4. Aan het derde lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c, onder 2°, door een puntkomma, toegevoegd:
3°. loon ingevolge een flexibele beloningsregeling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel h.
G. Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Onder flexibele beloningsregeling wordt verstaan een schriftelijke regeling met een looptijd van ten minste vijf jaar, die ten doel heeft het bevorderen van flexibel belonen van werknemers door middel van loon dat een vast percentage is van de door de inhoudingsplichtige of van een met hem verbonden vennootschap genoten in Nederland behaalde winst, behaalde stijging van winst of gerealiseerde vermindering van verlies in een van de twee boekjaren die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin het loon wordt genoten.
2. In het derde lid wordt «winstdelingsregeling» vervangen door: flexibele beloningsregeling.
3. In het vierde lid, onderdelen a, b en c wordt «winstdelingsregeling» vervangen door: flexibele beloningsregeling.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt voorts als volgt gewijzigd:
Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: 11,481%.
2. Het in het tweede lid, tweede volzin, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 978.
3. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde percentage wordt vervangen door: 14,565%.
4. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 1205.
5. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: 17,649%
6. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde percentage wordt vervangen door: € 1432.
7. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde percentage wordt vervangen door: 20,734%
8. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde percentage wordt vervangen door € 1659.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1, vierde lid, onderdeel a, wordt «de artikelen 6, 12» vervangen door: de artikelen 6, 12, 15a.
B. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt onder verlettering van de onderdelen d tot en met i in respectievelijk e tot en met j, na onderdeel c, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
d. de afdrachtvermindering toetreders;.
2. In het derde lid wordt na «de afdrachtvermindering onderwijs» ingevoegd: , de afdrachtvermindering toetreders.
C. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c wordt vervangen door:
c. de afdrachtvermindering onderwijs beloopt met betrekking tot de in artikel 14, eerste lid onderdelen a tot en met d, bedoelde werknemers: € 2296 per kalenderjaar. De afdrachtvermindering onderwijs beloopt met betrekking tot de in artikel 14, eerste lid, onderdeel e, bedoelde werknemer: € 1529 per kalenderjaar;,
2. Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid in respectievelijk derde tot en met tiende lid, wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, dat komt te luiden:
2. De afdrachtvermindering toetreders bedraagt € 700 per kalenderjaar.
3. In het tot derde lid vernummerde tweede lid wordt «hoofdstuk VA» vervangen door: hoofdstuk VB.
4. In het tot tiende lid vernummerde negende lid wordt «eerste lid» vervangen door: eerste en tweede lid.
D. In artikel 6, eerste lid, aanhef, wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.
E. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat komt te luiden:
e. de werknemer die een bij ministeriële regeling vast te stellen vorm van scholing volgt die gericht is op het op een startkwalificatieniveau brengen van personen die dat niveau missen.
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt ingevoegd:
4. Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing indien:
a. de werknemer op het tijdstip waarop deze de opleiding begint te volgen jonger is dan 23 jaar;
b. het loon van de werknemer in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan het in tweede lid, tweede volzin, genoemde toetsloon, of
c. de werkgever niet over een verklaring beschikt waarin het Centrum voor werk en inkomen verklaart dat de werknemer vóór indiensttreding een werkloze zonder startkwalificatie is.
3. Na het in zesde lid vernummerde vijfde wordt een lid toegevoegd:
7. De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het vierde lid, onderdeel c, bedoelde verklaring bij de loonadministratie.
F. Na artikel 15 wordt, onder vernummering van hoofdstuk VA in hoofdstuk VB en van artikel 15a in artikel 15b, een nieuw hoofdstuk ingevoegd, dat komt te luiden:
HOOFDSTUK VA AFDRACHTVERMINDERING TOETREDERS
1. De afdrachtvermindering toetreders is van toepassing met betrekking tot de werknemer die voor het kalenderjaar waarin het loontijdvak is aangevangen voor de heffing van de inkomstenbelasting recht heeft op de toetrederskorting, bedoeld in artikel 8.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en wiens loon in het desbetreffende loontijdvak ten minste gelijk is aan diens toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt € 7360 per kalenderjaar.
2. De afdrachtvermindering toetreders is mede van toepassing met betrekking tot de werknemer die voor het kalenderjaar waarin het loontijdvak is aangevangen voor de heffing van de inkomstenbelasting geen recht heeft op de toetrederskorting omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde, gesteld in artikel 8.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001, inzake de minimale omvang van het inkomen in het kalenderjaar, maar die wel voldoet aan de overige voorwaarden van dat artikel en daarnaast voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. in de twee voorafgaande kalenderjaren heeft de werknemer geen winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoten en is hij in niet in aanmerking gekomen voor de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76 van die wet;
b. het loon van de werknemer is in het desbetreffende loontijdvak tenminste gelijk aan diens toetsloon voor dat tijdvak.
Het toetsloon, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt € 2944 per kalenderjaar.
3. Met betrekking tot de in het eerste en tweede lid genoemde toetslonen is artikel 6 niet van toepassing.
4. De afdrachtvermindering toetreders is met betrekking tot een werknemer gedurende ten hoogste 12 achtereenvolgende maanden van toepassing. De in de eerste volzin bedoelde periode van 12 maanden vangt aan bij het begin van het loontijdvak waarin de werknemer met betrekking tot het kalenderjaar waarin het loontijdvak is aangevangen, in totaal een loon zal hebben genoten dat minimaal gelijk is aan diens toetsloon van het kalenderjaar.
5. De afdrachtvermindering toetreders is van toepassing indien de inhoudingsplichtige beschikt over een volgens ministeriële regeling opgestelde verklaring van de werknemer waaruit blijkt dat deze voldoet aan de voorwaarden gesteld in het eerste of het tweede lid. De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in de eerste volzin bedoelde verklaring bij de loonadministratie.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk.
G. In artikel 16b, eerste lid, laatste volzin, wordt «artikel 5, negende lid» vervangen door: artikel 5, tiende lid.
H. In artikel 26a, vierde lid, wordt na de eerste volzin ingevoegd: De overdrachtsprijs wordt gesteld op de waarde die ten tijde van de vervreemding in het economische verkeer aan het arbo-bedrijfsmiddel kan worden toegekend.
I. Artikel 30a wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt «artikel 5, zesde lid» vervangen door: artikel 5, negende lid.
J. Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 7, 8, 14» vervangen door: 7, 8, 14, 15a.
2. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid in respectievelijk zevende tot en met negende lid, worden na het vierde lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:
5. Het in artikel 15a, eerste lid, vermelde toetsloon wordt gesteld op 50% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet.
6. Het in artikel 15a, tweede lid, vermelde toetsloon wordt gesteld op 20% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet.
HOOFDSTUK 2 SOCIALE ZEKERHEIDSWETGEVING
Indien artikel 81 van het bij koninklijke boodschap van 6 april 2001 ingediende voorstel van wet Invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen) (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 665) tot wet is verheven en in werking is getreden wordt de Wet inschakeling werkzoekenden gewijzigd als volgt:
A. Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot tweede tot en met zesde lid, vervallen het tweede en derde lid.
2. Het tot tweede vernummerde lid komt te luiden:
2. Het gemeentebestuur stelt voor het verstrekken van subsidie aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, bij verordening regels vast.
3. In het tot zesde vernummerde lid wordt «zevende» vervangen door: vijfde.
B. In artikel 3a, derde lid, wordt «Artikel 3, vierde lid,» vervangen door: Artikel 3, tweede lid,.
C. Na artikel 25 worden het artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 25a Overgang eenmalige subsidie werkaanvaarding
Artikel 3, tweede en derde lid, en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op 31 december 2001, blijven van toepassing op een persoon, die vóór de inwerkingtreding van de Wet van .. houdende wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 I- Arbeidsmarkt en inkomensbeleid) overeenkomstig die bepalingen een overeenkomst tot het verrichten van arbeid heeft gesloten of werkzaamheden als zelfstandige is gaan verrichten.
De Wet sociale werkvoorziening wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 10 komt als volgt te luiden:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een subsidie van het Rijk aan de gemeenten in verband met de inkoop door de gemeenten van diensten in het kader van arbeidsbemiddeling ten behoeve van de werknemers.
HOOFDSTUK 3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL VI OVERGANGSRECHT INKOMSTENBELASTING
1. Voor het kalenderjaar 2002 worden voor de toepassing van artikel 6.24, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij ministeriële regeling regels gesteld inzake welke gegevens van het kalenderjaar 2000 in aanmerking moeten worden genomen voor de toepassing van genoemd artikel 6.24, tweede lid, onderdeel b.
2. Voor de toepassing van artikel 8.21, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voor het kalenderjaar 2000 het begrip «resultaat uit een of meer werkzaamheden» opgevat als inkomsten uit arbeid uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, verminderd met de aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3. Voor de toepassing van artikel 8.21, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt onder recht op studiefinanciering tevens begrepen een recht op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering.
ARTIKEL VII OVERGANGSRECHT INKOMSTENBELASTING
Voor het kalenderjaar 2002 wordt in afwijking van artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 de tekst van het derde lid van dat artikel als volgt gelezen:
3. In afwijking van het tweede lid wordt:
a. ingeval de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 60, het percentage, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vervangen door 13,709% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, vervangen door € 1142;
b. ingeval de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 62, het percentage, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vervangen door 16,019% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, vervangen door € 1312;
c. ingeval de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, het percentage, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vervangen door 18,342% en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, vervangen door € 1483.
ARTIKEL VIII OVERGANGSRECHT LOONBELASTING
Artikel 11b van de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt per 1 januari 2004.
ARTIKEL IX OVERGANGSRECHT WET VERMINDERING AFDRACHT LOONBELASTING EN PREMIE VOOR DE VOLKSVERZEKERINGEN
Voor de toepassing van artikel 15a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen moet voor het kalenderjaar 2000 het begrip «resultaat uit overige werkzaamheden» worden opgevat als inkomsten uit arbeid uit niet in dienstbetrekking verricht werkzaamheden, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, verminderd met de aftrekbare kosten, bedoeld in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.
2. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel J, derde lid, en artikel II, onderdeel E, derde lid, in werking met ingang van 1 april 2002.
3. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen K, eerste lid en L, in werking met ingang van 1 juli 2002.
4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IA, onderdeel A en B, en artikel IIA in werking met ingang van 1 januari 2003.
5. In afwijking van het eerste lid treedt van het in artikel I, onderdeel L, opgenomen artikel 8.13, het vierde lid in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip.
6. Artikel I en artikel II vinden toepassing nadat afdeling 10.1 van de Wet IB 2001 en artikel 11, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2002 zijn toegepast.
7. Artikel III vindt toepassing nadat de artikelen 30 en 30a van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen bij het begin van het kalenderjaar 2002 zijn toegepast.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
De Minister van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28013-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.