nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2002
Met deze brief wil ik u nader informeren over de gang van zaken rondom
het onthouden van mijn goedkeuring aan de beleidsregel inzake de aanpassing
van de rekennorm voor fysiotherapie. Ik heb u reeds eerder over deze kwestie
inhoudelijk geïnformeerd met mijn brief van 18 juni 2002 (inclusief
bijlage) naar aanleiding van vragen van mevrouw Kant. Vervolgens ga ik in
op de kwestie rondom de compensatie van gestegen premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
voor fysiotherapeuten.
Op 20 maart 2002 heeft het College Tarieven Gezondheidszorg aan mij ter
goedkeuring een beleidsregel voorgelegd, strekkende tot een verlaging van
de rekennorm fysiotherapie van 16 zittingen naar 15 zittingen. Verlaging van
deze rekennorm werd nodig geacht om de werkbelasting van de vrijgevestigde
fysiotherapeut meer in overeenstemming te brengen met het norminkomen van
deze beroepsgroep. Daarbij werd uitgegaan van de resultaten van het inkomens-
en tijdbestedingsonderzoek zoals deze door Deloitte & Touche Bakkenist
op 14 november 2001 zijn gepresenteerd.
Dat ik op 4 juni 2002 mijn goedkeuring toch heb onthouden, hangt samen
met de ruimte binnen het Budgettair Kader Zorg. Deze is onvoldoende om de
financiële effecten van de rekennormaanpassing te accommoderen. Het CTG
heeft berekend dat verlaging van het aantal zittingen van 16 naar 15 leidt
tot macromeerkosten in omvang van EUR 48 miljoen op jaarbasis. Goedkeuring
van de beleidsregel zonder gelijktijdige verruiming van het BKZ zal dus onherroepelijk
leiden tot – ongewenste – interventies elders in de zorg.
Naast de beleidsregel omtrent de werkdrukverlaging van fysiotherapeuten
is door het CTG tevens een beleidsregel voorgelegd waarbij aan de vrije beroepsgroepen
een tweede voorschot werd gegeven op de komende inkomensherijking. Aan deze
beleidsregel heb ik, niet alleen vanwege het ontbreken van financiële
middelen mijn goedkeuring onthouden maar ook omdat ik het ongewenst acht om
opnieuw een voorschot mogelijk te maken.
Vorig jaar heb ik reeds met een voorschot op de algehele inkomensherijking
ingestemd.
Dan rest nog het probleem van de gestegen premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Ook daarover heeft het CTG in overleg met het KNGF en de zorgverzekeraars
een voorstel ingediend. Dat voorstel komt erop neer dat er een voorschot wordt
gegeven op de komende inkomensherijking voor zelfstandige beroepsbeoefenaren.
Omdat ik vorig jaar ook al een voorschot heb verleend, acht ik het ongewenst
om dit opnieuw te doen. Bovendien ontbreken ook hiervoor de middelen. Liever
neem ik het probleem van de gestegen premies mee in het kader van de definitieve
besluitvorming over de herijking van de norminkomens. Naar verwachting ontvang
ik rondom de zomer de eerste resultaten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers