Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28008 nr. 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28008 nr. 15 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 december 2001
Op 3 oktober 2001 heb ik tijdens een Algemeen Overleg met u van gedachten mogen wisselen over mantelzorg. De discussie vond plaats op basis van de notitie Zorg Nabij die het kabinet u op 20 juni jl. heeft toegezonden (Kamerstuk 2000–2001, 27 401, nr 65). Hierbij is door een aantal leden van diverse fracties een aantal opmerkingen gemaakt. Ik heb u toegezegd hierop schriftelijk te antwoorden. Dat doe ik bij deze. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik u in kennis te stellen van de voortgang ten aanzien van dit dossier. Een kort voortgangsverslag treft u in de bijlage aan.
Door een aantal leden werd opgemerkt dat in de notitie Zorg Nabij niet wordt ingegaan op het vraagstuk van de allochtone en de jeugdige mantelzorger. Deze constatering is juist. Ik heb er bewust voor gekozen om in genoemde notitie niet in te gaan op het vraagstuk van de allochtone en jeugdige mantelzorger. Zorg Nabij behandelt de mantelzorg en de ondersteuning daarvan in het algemeen. Daaraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat op dit moment allereerst prioriteit moet worden gegeven aan het oplossen van een aantal (mogelijke) knelpunten waarmee in principe álle mantelzorgers kunnen worden geconfronteerd; ook de allochtone en jeugdige mantelzorgers. Dit resulteerde in een aanzienlijk aantal voorstellen die erop zijn gericht de ondersteuning van de mantelzorger te versterken om daardoor te voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken en vanwege hun zorgtaken niet toekomen aan een adequate maatschappelijke participatie. Op dit moment worden deze voorstellen nader uitgewerkt en worden daarmee samenhangende activiteiten opgestart. Gezien het belang van deze activiteiten voor een brede groep mantelzorgers wil ik hieraan een hoge prioriteit geven.
Ik heb door die prioriteitenstelling willen bevorderen dat die algemene ondersteuning goed van de grond komt. Verbijzondering naar doelgroepen en bijzondere aspecten op het moment dat die algemene ondersteuning er nog niet staat, levert het risico op dat het geheel niet adequaat aangepakt kan worden.
Dit geldt naar mijn mening ook voor organisaties als de LOT en de LOVT die met hun beperkte personeelsformatie reeds alle zeilen bij moeten zetten om de gemaakte afspraken te realiseren. Het spreekt vanzelf dat allochtone en jeugdige mantelzorgers niet vergeten worden; wanneer voornoemd proces verder is gevorderd zal deze problematiek ter hand worden genomen.
Door de heer Van der Vlies (SGP) werd gevraagd op welke wijze de middelen voor respijtzorg worden versleuteld over de regionale en lokale organisaties voor vrijwillige thuiszorg. Respijtzorg wordt op dit moment voor een belangrijk deel geleverd door verzorgingshuizen en verpleeghuizen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan dag- en nachtopvang en tijdelijk verblijf. De daarmee overeenkomende middelen zijn afkomstig uit de AWBZ en maken deel uit van het tarief voor de verzorgings- en verpleeghuizen; zij worden uiteraard niet versleuteld over andere voorzieningen dan voornoemd. Daarnaast wordt subsidie verstrekt aan de LOT voor het ontwikkelen en uitvoeren van een programma van respijtweekenden. Deze middelen worden rechtstreeks aan de LOT over gemaakt.
De heer Van der Vlies vraagt mijn mening over de gedachte van de LVT om mensen die mantelzorg verlenen aan een niet-geïndiceerde zorgvrager wél te kunnen indiceren voor ondersteuning. Naar mijn mening is het afgeven van een indicatie voor ondersteuning aan de mantelzorger van een niet-geïndiceerde zorgvrager niet nodig. Mantelzorgondersteuning vanuit een steunpunt mantelzorg is een algemene voorziening waarvan iedereen gebruik kan maken, of de mantelzorger nu een geïndiceerde of een niet-geindiceerde zorgvrager helpt. De hieraan verbonden kosten kunnen worden vergoed uit de Subsidieregeling coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg. Dit geldt ook wanneer deze ondersteuning wordt geboden door de thuiszorginstelling. Het betreft namelijk ook hier een algemeen toegankelijke voorziening waarvoor geen indicatie voor de mantelzorger nodig is. Wanneer het de ondersteuning door een thuiszorginstelling van een mantelzorger voor een geïndiceerde betreft kunnen de hieraan verbonden kosten ten laste worden gebracht van de AWBZ. De redenering hierachter is dat deze ondersteuning van de mantelzorger uiteindelijk ook de cliënt van de thuiszorginstelling ten goede komt.
Ik hoop hiermee de nog resterende vragen die zijn gesteld tijdens het algemeen overleg op 3 oktober 2001 te hebben beantwoord.
Stand van zaken rond de mantelzorg.
In de notitie Zorg Nabij wordt een aantal stappen genoemd die uiteindelijk moeten resulteren in de verbetering van de positie en van de ondersteuning van de mantelzorger. Hierna wordt kort de stand van zaken aangegeven.
1. Versterking van de ondersteuning van mantelzorgers
Het budget voor de subsidieregeling coördinatie vrijwillige thuishulp en mantelzorg is met 20 miljoen verhoogd. Dit geld komt ten goede aan de coördinatiepunten vrijwillige thuishulp, de coördinatiepunten vrijwillige terminale thuishulp en de steunpunten mantelzorg. Het veld is druk bezig met het nemen van initiatieven om deze middelen aan te wenden. Om een en ander zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen zijn afspraken gemaakt met de zorgkantoren en met CVZ ten aanzien van de bevoorschotting van de zorgkantoren en de procedures die de zorgkantoren hanteren om de subsidie toe te kennen. Met de LOVT is afgesproken dat bij het plannen van de ontwikkelingen op regionaal niveau wordt uitgegaan van een daartoe opgesteld referentiekader. In dat kader worden richtlijnen gegeven voor de omvang van een steun- en coördinatiepunt en de daaraan verbonden kosten. Op een later moment zullen deze richtlijnen ook een meer kwalitatief karakter krijgen. Op initiatief van VWS heeft het College voor Zorgverzekeringen een regiegroep in het leven geroepen die toeziet op de verdeling van de extra middelen door de zorgkantoren. Zo nodig kan corrigerend worden opgetreden. De regiegroep is een keer bijeen geweest. Tenslotte kan gewezen worden op een «markt» voor instellingen op het terrein van de mantelzorgondersteuning op 12 oktober jl. Op deze markt werden ideeën aangereikt voor het opzetten van initiatieven voor mantelzorgondersteuning. Tevens konden instellingen en zorgkantoren elkaar ontmoeten om zo zaken met elkaar te doen.
Een aantal landelijke organisaties wordt eveneens versterkt: de LOT, de LOVT en het Rode Kruis. Met deze organisaties vind veelvuldig overleg plaats over de aanwending van de middelen. De eerste twee organisaties hebben een belangrijk groter basissubsidie ontvangen en daarnaast ontvangen zij middelen om een groot aantal projecten ten behoeve van de regionale organisaties te ontwikkelen. De LOT is druk doende de organisatie in te richten als een landelijke vereniging voor belangenbehartiging. Deze moet per 1 januari a.s. een feit zijn. Het Rode Kruis ontvangt subsidie voor de inrichting van een landelijke servicepunt en voor regionale kennis en opleidingscentra. Met genoemde organisaties is afgesproken dat zij over twee jaar worden geëvalueerd. Bij deze evaluatie staat ook de aard van de organisaties en de samenwerking met anderen centraal.
Door het bestaan van een financiële schaarste in het verleden is de balans tussen de professionele zorg aan mensen thuis en de informele zorg te veel in de richting van de informele zorg verschoven. Dit heeft ertoe geleid dat bij de indicatiestelling in toenemende mate rekening werd gehouden met de (verwachte) mogelijkheden van de mantelzorger om een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke zorg. Voor mantelzorgers is het niet altijd mogelijk aan deze verwachting te beantwoorden. Wanneer dit wel het geval is gaat het verlenen van deze zorg veelal gepaard met een hoge mate van overbelasting bij de mantelzorger; dit kan gepaard gaan met een aanzienlijke afname van de mogelijkheden zijn of haar deelname aan maatschappelijke activiteiten voort te zetten of te ontplooien. Het is dus belangrijk deze balans weer in evenwicht te brengen. Dat kan bijvoorbeeld door de aanpak van de wachtlijsten waardoor afwenteling van zorgtaken op de mantelzorger afneemt. Daarnaast wordt op dit moment een onderzoek gedaan naar de belemmeringen die mantelzorgers ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en hoe deze kunnen worden gewogen bij de indicatiestelling. Op basis daarvan kunnen kwalitatieve richtlijnen worden ontwikkeld voor de inzet van de mantelzorger. Deze kwalitatieve duidingen zullen per geval situatiegebonden worden ingevuld. Dit onderzoek wordt verricht door Verwey Jonker en zal in september 2002 zijn afgerond.
Over de noodzaak van versterking van de mantelzorgondersteuning bestaat nergens verschil van mening. Wel wordt door mensen uit de praktijk aangegeven dat de hiervoor bedoelde maatregelen weinig rendement zullen hebben als we er niet in slagen de mantelzorger waar het om gaat, te bereiken. Door het feit dat de mantelzorger anoniem is en zich zelf niet herkent in de term mantelzorg, is dit een lastig probleem. Voorlichting en andere activiteiten die erop gericht zijn de mantelzorger te bereiken, zijn dan ook zeer urgent. Met de LOT is gesproken over een campagne die zich richt op de mantelzorger, het brede publiek en de professionele organisaties. Oogmerken zijn niet alleen de mantelzorger te wijzen op de mogelijkheden van ondersteuning maar ook op het realiseren van her- en erkenning bij een bredere doelgroep. De professional is hier enerzijds in beeld als degene die een bijdrage aan de voorlichting kan geven en anderzijds is ook hij doel van de campagne teneinde ook bij hem meer bekendheid met mantelzorg en met het belang van een goede bejegening van de mantelzorger, bij te brengen. Gedacht wordt aan een campagne op landelijk niveau (met betrekking tot het brede publiek) en op regionaal niveau door de steunpunten. Deze zijn primair gericht op de mantelzorger en de professional. Op dit moment wordt gewerkt aan de voorbereiding van deze campagne. De campagne zelf start volgend jaar. VWS zal hieraan een financiële bijdrage leveren.
Teleac is op dit moment bezig met het ontwikkelen van een zestal uitzendingen over mantelzorg. De cursus «Zorgen voor je ouders» is bedoeld om (aankomende) mantelzorgers een realistisch beeld te geven van hetgeen hen te wachten staat en van de middelen om daarbij ondersteuning te krijgen. Naast de uitzendingen wordt een apart bruikbaar boek uitgegeven. VWS is zowel inhoudelijk als financieel betrokken bij dit project. Het is de bedoeling de uitzending van de programma's eind 2002 te starten.
Een project van de LOVT wordt gesubsidieerd dat erop is gericht om via een website mantelzorgers te informeren over de wijzen waarop eventuele knelpunten bij het verlenen van de zorg kunnen worden opgelost. Een belangrijk onderdeel daarvan bestaat uit de ervaringen die andere mantelzorgers hebben opgedaan.
In Zorg nabij wordt een aantal onderzoeken aangekondigd die onder meer zijn gericht op het verkrijgen van bouwstenen voor toekomstig beleid. Het eerste onderzoek is erop gericht om een betere afstemming tussen mantelzorger en professionele zorg en welzijnsinstellingen te realiseren. De mantelzorger moet beter bekend worden gemaakt met de mogelijkheden van het professionele circuit terwijl het professionele circuit zich actief op moet stellen jegens de mantelzorger. Daartoe is samenwerking tussen instellingen gewenst. Gemeenten kunnen op lokaal niveau een belangrijke rol spelen. Om hier sturend en stimulerend op te kunnen treden is inzicht noodzakelijk ten aanzien van de mate waarin mantelzorg daadwerkelijk onderwerp is van het beleid van de instellingen en gemeenten en in welke mate zij bij de dagelijkse werkzaamheden rekening houden met de mantelzorger. Het onderzoek moet eveneens een antwoord geven op de vraag waarom hier gemeenten en instellingen goed scoren ten aanzien van de georienteerdheid op mantelzorg, terwijl elders een en ander niet goed van de grond komt.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door het NIZW en moet medio 2002 gereed zijn.
Het tweede onderzoek betreft de vraag welke extra kosten mantelzorgers moeten maken om zorg te kunnen verlenen. Vanuit de mantelzorgers wordt vaak de behoefte geuit aan financiële regelingen en compensaties. Op dit moment is echter niet bekend om wat voor kosten het precies gaat en welke omvang deze kosten aannemen. Ook moet een antwoord worden gegeven op de vraag hoe een afbakening kan worden aangebracht tussen degenen die wel en die niet voor enige regeling in aanmerking komt. Het SCP is gevraagd dit onderzoek uit te voeren. Er is gekozen voor het SCP vanwege de kennis van mantelzorg bij dit instituut en vanwege de hoeveelheid gegevens die daar al aanwezig zijn. Naar de mening van het SCP gaat het om een lastig vraagstuk dat de nodige tijd in beslag zal nemen. Het SCP zal in hetzelfde onderzoek ook een beeld trachten te krijgen van hetgeen mantelzorgers van professionele voorzieningen verlangen en welke betekenis de professionele instelling voor hen heeft. Op basis hiervan wordt getracht iets te kunnen zeggen over het effect van mantelzorg in relatie tot de omvang van professionele voorzieningen. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan de discussie over de planning van voorzieningen. Het SCP is onlangs met het onderzoek gestart. De resultaten zullen rond juni volgend jaar beschikbaar zijn.
Door SZW worden projecten gesubsidieerd in het kader van de stimuleringsregeling dagindeling. Deze projecten zijn bedoeld om mogelijkheden en belemmeringen voor het combineren van zorg en arbeid in kart te brengen en op te lossen. Deze projecten zijn voor een deel van belang voor de mantelzorg. Eind dit jaar/begin volgend jaar zal er een tussentijdse rapportage door SZW worden opgesteld. Het derde onderzoek – door het NIZW – is erop gericht een aantal van deze en andere projecten in het land verder inhoudelijk uit te diepen en te komen met voorstellen voor het op grotere schaal implementeren van ervaringen hieruit. De resultaten van dit onderzoek zijn in maart beschikbaar.
Het NIZW heeft een expertisecentrum informele zorg opgericht. Dit expertisecentrum is bedoeld om de ontwikkelingen ten aanzien van de informele zorg te volgen, kennis te vergaren en te verspreiden, experimenten en projecten uit te voeren, methodieken te ontwikkelen en een monitoring uit te voeren. Het NIZW ontvangt voor deze taak subsidie van VWS. Op dit moment formuleert het centrum een werkplan voor de komende jaren. Inhoudelijk wordt VWS betrokken bij het centrum door deelname aan de stuurgroep die is geformeerd.
In Zorg nabij wordt uitgebreid ingegaan op respijtzorg en noodzorg (als een bijzondere vorm van respijtzorg). Dit type zorg is aan de ene kant bedoeld om de mantelzorger enige ruimte voor zich zelf te bieden. Aan de andere kant is deze zorg bedoeld om de mantelzorger en degene die deze verzorgt een gevoel van zekerheid te geven voor het geval de mantelzorger (tijdelijk) uit mocht vallen. Op het punt van de respijtzorg en de noodzorg zijn op dit moment twee zaken in gang gezet. In de eerste plaats is met de LOT afgesproken dat een programma wordt ontwikkeld met een aantal respijtweekenden voor mantelzorgers. Deze weekenden hebben het oogmerk van recreatie en van een zekere educatie. Voor 2002 zijn circa 20 van dit soort weekenden gepland. Een en ander wordt nu voorbereid.
In de tweede plaats is het NIZW gevraagd een aantal inhoudelijke en praktische noties ten aanzien van respijtzorg op papier te zetten. Daarbij komen vragen aan de orde als: wat is respijtzorg, waar liggen de grenzen met reguliere zorg, wat gebeurt er op dit moment al, hoe verloopt de financiering van bestaande initiatieven, hoe verhoudt zich de vraag met het aanbod. Het NIZW zal een quick scan uitvoeren naar de situatie in Nederland. Het eindproduct zal worden gebruikt bij een invitational conference met aanbieders van zorg en welzijn teneinde te bezien hoe een en ander concreet handen en voeten kan worden gegeven.
Meerdere malen werd verwezen naar een te organiseren conferentie over mantelzorg. Deze conferentie is bedoeld om een gedachtenuitwisseling tussen aanbieders, mantelzorgorganisaties en VWS tot stand te brengen over de betekenis van mantelzorg, de (on)mogelijkheden van het professionele circuit voor de mantelzorger. Het is de bedoeling dat deze conferentie uit mondt in de afspraak dat de deelnemers een plan van aanpak zullen opstellen ten aanzien van mantelzorg in het algemeen en respijtzorg in het bijzonder. Deze plannen van aanpak zullen op een later moment worden bediscussieerd. Het is de bedoeling dat het geheel wordt bekrachtigd in een soort intentieverklaring die door deelnemende partijen wordt ondertekend. Voorlopig staat de conferentie gepland op 21 februari 2002.
In de begeleidende brief bij Zorg Nabij wordt aangegeven dat monitoring ten aanzien van de ontwikkelingen rond mantelzorg plaats zal moeten vinden. Deze taak is voor een deel een taak voor het nieuwe expertisecentrum van het NIZW. Daarnaast is onder punt 1 ingegaan op de regiegroep die door het CVZ op initiatief van VWS is geformeerd. Ook deze groep heeft tot taak – in ieder geval tot en met 2002 – de ontwikkelingen binnen het raamwerk van de subsidieregeling te volgen.
9. Evaluatie van de subsidieregeling Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg.
In de subsidieregeling Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg wordt een bepaalde verdeelsleutel gehanteerd voor de verdeling van de beschikbare middelen over het land en over de onder deze subsidieregeling vallende voorzieningen (coördinatiepunten vrijwillige thuishulp, steunpunten mantelzorg en de coördinatiepunten vrijwilligers terminale thuiszorg). In de praktijk hebben zich problemen voor gedaan rond deze verdeelwijze. Immers, de behoefte aan geld voor eenbepaalde voorziening in een regio behoeft niet altijd overeen te komen met de verdeelsleutel in de subsidieregeling. Hoewel de subsidieregeling de ruimte biedt om in onderling overleg hiervan af te wijken werkt dit in de praktijk niet altijd goed. Een adequate verdeelwijze wordt relevanter door de toename van de beschikbare middelen vanaf 2001 voor deze instellingen. In de praktijk blijkt verder dat zorgkantoren en instellingen knelpunten ervaren met de uitvoering van de regeling. Tegen deze achtergrond is besloten de regeling te evalueren. Daarmee is zeker niet gezegd dat de regeling zelf niet voldoet; het gaat er eerder om om te komen tot een nadere verfijning van de systematiek en van de procedures, zoals die zijn neergelegd in de regeling.
10. Versterking van het vrijwilligerswerk
Vrijwilligerswerk is een belangrijk instrument om de mantelzorger te ondersteunen. Met het oog hierop zijn in Zorg Nabij en in de begeleidende brief aan de Kamer twee maatregelen genoemd die erop zijn gericht het vrijwilligerswerk te stimuleren. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de installatie van de commissie Groenman en in de tweede plaats om de inrichting van een stimuleringsregeling voor het vrijwilligersbeleid.
De commissie ter stimulering van het lokaal vrijwilligersbeleid is geïnstalleerd op 14 juni 2001. Zij streeft naar een activerend vrijwilligersbeleid. Zij wil gemeenten en provincies prikkelen om hun vrijwilligersbeleid verder uit te bouwen en te versterken en biedt ondersteuning aan dat proces. Uit onderzoek van het NIZW blijkt dat in 1999 18% van de gemeenten een formulering over het vrijwilligersbeleid had opgenomen in het collegeprogramma en 24% een geformuleerd vrijwilligersbeleid heeft. Door de Tijdelijke Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk is er financiële ruimte bij gemeenten en provincies om het vrijwilligersbeleid handen en voeten te geven.
De commissie lokaal vrijwilligersbeleid bespreekt binnenkort het concept-plan van aanpak.
De activiteiten waarop de commissie zich zal richten zijn gericht op het beantwoorden van vragen waarmee gemeenten komen. Het gaat om de vraag waarom zij een vrijwilligersbeleid moeten voeren, hoe zij inzicht kunnen krijgen in het totaal van de activiteiten die door vrijwilligers in gemeenten wordt uitgevoerd, vragen omtrent de regie en de vraag hoe gemeenten en provincies vrijwilligers bij het beleid kunnen betrekken. De commissie wil dat gemeenten een integraal vrijwilligersbeleid gaan voeren waardoor de vrijwilligers die in verschillende sectoren actief zijn, zo goed mogelijk worden ondersteund.
De commissie streeft ernaar dat gemeenten zoveel mogelijk gebruik kunnen maken van bestaande instrumenten. Waar nodig zal zij bevorderen dat nieuwe instrumenten worden ontwikkeld.
Tijdelijke Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk
Inmiddels is deze impuls gerealiseerd. Met deze impuls is een bedrag van 25 miljoen gulden per jaar beschikbaar. De looptijd van de regeling is van 2001 tot en met 2004. Door de opzet van de regeling zal per saldo sprake kunnen zijn van een impuls van 50 miljoen gulden. Het rijk neemt bij goedkeuring van het project 50% van de kosten voor haar rekening. De gemeenten of provincies nemen zelf het overige deel van de kosten voor hun rekening. De maatregel moet leiden tot een systematische en langdurige aanpak gericht op de versterking van de ondersteuning aan lokale vrijwilligers en organisaties en instellingen die een beroep doen op de inzet van vrijwilligers. Dat sluit aan bij de behoefte zoals die bestaat bij vrijwilligersorganisaties en gemeenten en provincies.
Vóór 1 oktober dienen gemeenten met een eenvoudig formulier aan te geven wat zij voor 2001 nog nodig hebben en wat zij in de jaren 2002 tot en met 2004 denken nodig te hebben. Vóór 1 juli 2002 dienen zij de definitieve plannen in te dienen. Uit de reacties blijkt dat er erg veel belangstelling is voor de regeling. De aanvragen blijven tot op heden wat achter bij de verwachting. Begin week 39 waren er ruim 70 geregistreerde aanvragen. Veel gemeenten denken pas in 2002 zover te zijn dat zij een aanvraag kunnen indienen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28008-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.