28 007
Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2002–2005

nr. 4
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2002

In de brief van 23 november 2001 (kamerstuk 28 007, nummer 2) hebben wij aangegeven u dit voorjaar te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de wachtlijsten in de jeugdzorg. In deze brief gaan wij in op de stand van zaken bij de provinciaal gefinancierde jeugdzorg, de jeugd-GGZ, de jeugd-LVG, de jeugdbescherming en -reclassering, de justitiële jeugdinrichtingen en de Raad voor de Kinderbescherming.

Stand van zaken provinciaal gefinancierde jeugdzorg

Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Wachtlijsten in de Jeugdzorg is de Taskforce Aanpak Wachtlijsten Jeugdzorg ingesteld. Deze Taskforce richt zich op de wachtlijsten bij de provinciaal gefinancierde jeugdzorg. Het doel is deze wachtlijsten in beeld te brengen en terug te dringen zodat het nieuwe stelsel zo min mogelijk met een erfenis aan wachtlijsten wordt belast.

Tot voor kort waren er geen betrouwbare gegevens over de wachtlijsten in de jeugdzorg beschikbaar. Dat had meerdere oorzaken. De belangrijkste daarbij was dat deze gegevens voorheen door instellingen werden aangeleverd bij het Centraal Informatiepunt Jeugdzorg. Slechts ongeveer de helft van de instellingen leverde deze gegevens aan. Doordat de gegevens over de wachtlijsten werden aangeleverd door de zorgaanbieders kon niet achterhaald worden hoeveel cliënten bij meerdere zorgaanbieders tegelijkertijd op de wachtlijst stonden. Tot slot waren de definities gebaseerd op het oude stelsel van jeugdhulpverlening, waardoor de wachtlijsten bij de bureaus jeugdzorg niet in beeld gebracht konden worden.

De eerste taak van de Taskforce was daarom om te komen tot uniform gedefinieerde indicatoren die door alle provincies en grootstedelijke regio's (hierna: provincies) op korte termijn opgeleverd konden worden. IPO en VWS hebben tezamen een voorstel gedaan voor deze indicatoren, uitgaande van de informatiebehoefte van het Rijk op het gebied van wachtlijsten. De Taskforce heeft deze indicatoren afgestemd met alle provincies en met alle betrokken landelijke platforms. Bij de afstemming per provincie is tegelijkertijd ook steeds met de betrokken instellingen (bureau jeugdzorg, AMK en zorgtoewijzingsorgaan) afgestemd. Daarmee zijn kernindicatoren tot stand gekomen op basis waarvan alle provincies op korte termijn kunnen rapporteren volgens uniforme definities. De gegevens over de wachtlijsten komen nu van de bureaus jeugdzorg en de zorgtoewijzers (de «plaatsers») en niet meer zoals in het verleden van de zorgaanbieders. Hiermee is een essentiële stap gezet voor de informatievoorziening in het nieuwe stelsel en worden dubbeltellingen voorkomen. Daarmee is een eerste aanzet gegeven voor betrouwbare en vergelijkbare cijfers binnen de jeugdzorg. In de nabije toekomst zijn hierdoor de ontwikkelingen per provincie te volgen, en is het mogelijk provincies met elkaar te vergelijken. Dit maakt het mogelijk de wachtlijsten te monitoren en met provincies gesprekken te voeren over de daadwerkelijke knelpunten en de aanpak daarvan.

In het Bestuurlijk Overleg van 29 januari 2002 zijn door VWS en IPO deze kernindicatoren vastgesteld op basis waarvan vanaf 1 januari 2002 de wachtlijsten in beeld gebracht kunnen worden. Omdat de kernindicatoren vanaf 1 januari 2002 zijn ingevoerd kan op dit moment alleen de stand van de wachtlijsten per 1 januari 2002 worden weergegeven. Dit najaar kan ook gerapporteerd worden over de wachttijden. De cijfers in deze brief kunnen niet vergeleken worden met de cijfers van de Commissie Wachtlijsten in de Jeugdzorg. Dit omdat deze Commissie haar cijfers niet kon baseren op betrouwbare gegevens en uitging van (deels) andere meetpunten.

Vrijwel alle bureaus jeugdzorg hanteren een instroom- en aanmeldingssysteem dat «wachtenden voor de poort van het bureau jeugdzorg» voorkomt. Een volgende stap is dat hiervoor uniforme kwaliteitseisen worden vastgesteld. Voor de poort van het AMK doen zich per definitie geen wachtenden voor. De werkwijze van het AMK waarborgt een directe inschatting van de situatie bij het eerste contact, waardoor in geval van crisis meteen ingegrepen kan worden.

Hieronder zijn de standgegevens van de wachtlijsten per 1 januari 2002 weergegeven. Hoewel het nog niet voor alle provincies mogelijk is gebleken de cijfers geheel conform de kernindicatoren (en de bijbehorende definities) op te leveren, is dit een goede eerste stap naar betrouwbare en vergelijkbare gegevens.

Wachtlijstgegevens per 1 januari 2002

Aantal wachtenden (>5 werkdagen) voor het vervolg van het BJZ-traject, nadat de eerste globale inschatting heeft plaatsgevonden1 770
Aantal wachtende «zorgvragen» (>45 werkdagen) op ambulante hulp473
Aantal wachtende «zorgvragen» (>45 werkdagen) op daghulp479
Aantal wachtende «zorgvragen» (>45 werkdagen) op residentiële hulp619
Aantal wachtende «zorgvragen» (>45 werkdagen) op pleegzorg474
Aantal wachtenden (>5 werkdagen) bij het AMK op start onderzoek na besluitvorming hierover623

Bij deze cijfers dienen nog een aantal kanttekeningen geplaatst te worden:

– Omdat nog niet alle bureaus jeugdzorg werken met dezelfde definities vallen deze cijfers voor een paar provincies te hoog uit.

– Eén provincie kon niet aangeven welke van de wachtenden bij het bureau jeugdzorg langer wachten dan 5 werkdagen. Om die reden zijn voor die provincie alle wachtenden meegeteld, wat leidt tot een verhoging van het aantal.

– Vier provincies konden niet aangeven hoeveel wachtende «zorgvragen» zij hadden. Van die vier provincies zijn geen cijfers meegeteld.

– Voor drie provincies was het wel mogelijk om het aantal wachtende «zorgvragen» te leveren, maar niet het aantal zorgvragen dat meer dan 45 werkdagen wacht. Ook hierdoor vallen de cijfers te hoog uit.

– Twee provincies hebben aangegeven dat de cijfers voor wat betreft het aantal wachtende «zorgvragen» nog niet geheel betrouwbaar zijn.

Alle provincies hebben plannen ingediend voor het aanpakken van de wachtlijsten. Daarbij ligt in eerste instantie het accent op het aanpakken van de wachtlijsten bij de bureaus jeugdzorg en de AMK's. Daarnaast hebben alle provincies ook aangegeven hoe ze de wachtlijsten voor de geïndiceerde jeugdzorg (voor zover het de provinciaal gefinancierde jeugdzorg betreft) gaan aanpakken. Deze plannen zijn eind vorig jaar ingediend. De plannen van de provincies richten zich niet alleen op het uitbreiden van de capaciteit, maar ook op een verbetering van de organisatie van de jeugdzorg. Uit de plannen van de provincies blijkt duidelijk dat de meeste provincies de aanpak van de wachtlijsten heel serieus nemen. Daarbij wordt gekeken naar de mogelijke oorzaken en worden veelal creatieve oplossingen aangedragen voor de aanpak van de wachtlijsten. De meeste provincies investeren daarbij tevens eigen middelen. In de contacten tussen de provincies en de Taskforce is niet zozeer de beleidsmatige aanpak van wachtlijsten in termen van verruiming en vernieuwing van het zorgaanbod een knelpunt gebleken, maar veel meer het verkrijgen van inzicht en grip op de precieze mechanismen van het ontstaan van de wachtlijsten. Achter de ogenschijnlijk heldere wachtlijsten gaat namelijk een complex geheel van onderling afhankelijke oorzaken schuil, die zowel te maken hebben met de verhouding vraag-aanbod, als met (de organisatie van) de jeugdzorg zelf, als met afhankelijkheid van de situatie in de aangrenzende zorgvelden.

De combinatie van een effectieve inzet van de extra middelen, een betere organisatie van de jeugdzorg en een adequate registratie van vraag en aanbod maken een effectieve aanpak van de wachtlijsten mogelijk. Tot nu toe heeft de Taskforce zich met name gericht op ontwikkeling en implementatie van de kernindicatoren en in de eerste gegevensverzameling. De gegenereerde gegevens vormen – zeker wanneer met het beschikbaar zijn van gegevens van de tweede meting vergelijking in de tijd mogelijk wordt – de basis voor de aanpak van de wachtlijsten. Aan de hand hiervan kunnen in nauwe samenspraak met betrokkenen analyses worden gemaakt van de regionale oorzaken en knelpunten van wachtlijsten, waardoor de aanpak van wachtlijsten gerichter en effectiever kan plaatsvinden. Naast de toename van de middelen vanuit de meerjarenafspraken zijn eind vorig jaar extra middelen voor de aanpak van de wachtlijsten aan de provincies ter beschikking gesteld. Het effect van de plannen voor het aanpakken van de wachtlijsten en de ter beschikking gestelde extra middelen worden nu nog niet zichtbaar.

De rapportage van de Taskforce staat op het bestuurlijk overleg tussen VWS, Justitie, IPO, ZN, VNG, MO-groep en GGZ-Nederland van 3 april geagendeerd, evenals het onderzoek doeluitkeringen jeugdzorg van Deloitte & Touche. De stukken treft u hierbij ter kennisname aan.1

In het onderzoek doeluitkeringen jeugdzorg komt naar voren dat de registratie op dit moment zodanig is, dat niet betrouwbaar is vast te stellen hoeveel jeugdigen gebruik maken van jeugdzorg. In het onderzoek wordt wel een inschatting gemaakt van de vraagontwikkeling op basis van het aantal jeugdigen en het huidige voorzieningenaanbod. De vraag daarbij is of, zoals in het rapport, het bestaande voorzieningengebruik geëxtrapoleerd dient te worden, of dat ervan uitgegaan moet worden, zoals ook het beleidsuitgangspunt is, dat met meer preventieve activiteiten, vroegtijdiger en beter ingrijpen, het versterken van de activiteiten van het bureau jeugdzorg en het verbeteren van de samenwerking met andere partijen het beroep op geïndiceerde jeugdzorg zal verminderen. Een belangrijke uitdaging voor het nieuwe kabinet is om de samenhang met het lokaal beleid te versterken en verder te concretiseren en verder zorg te dragen voor het terugdringen van de wachtlijsten.

Na het bestuurlijk overleg van 3 april zult u over de uitkomsten geïnformeerd worden.

Stand van zaken jeugd-GGZ

De Taskforce aanpak wachtlijsten AWBZ zal naar verwachting medio april het rapport uitbrengen met daarin de cijfers van de 2e peiling naar het aantal wachtenden en de wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg, inclusief de kinder- en jeugdpsychiatrie. Het rapport bevat ook een analyse waarin een vergelijking is gemaakt tussen de 1e en de 2e peiling om op deze wijze ontwikkelingen in de wachtlijsten en wachttijden zichtbaar te maken.

Conform actieplan Zorg Verzekerd wordt er in de GGZ sinds 2001 ook gewerkt met regionale wachtlijstplannen. In 2001 is in totaal 78,3 miljoen EURO beschikbaar gesteld voor de aanpak van de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg. Een deel van deze middelen wordt ingezet voor de kinder- en jeugd-GGZ. In 2002 is via de CTG-beleidsregel 117 miljoen EURO beschikbaar gesteld voor de aanpak van de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg. Deze beleidsregel garandeert de continuering van het productieniveau 2001.

Stand van zaken jeugd-LVG

Kern van de aanpak van de wachtlijsten in de gehandicaptensector is dat er zo veel mogelijk cliëntspecifiek na wordt gegaan welke zorg het beste past bij die cliënt. Na de zorgvraagverduidelijking, indicatiestelling en zorgtoewijzing bepalen de cliënt en de zorgaanbieder samen welke zorg de cliënt geleverd krijgt om op passende wijze aan de zorgvraag tegemoet te komen. Per cliënt wordt er een zorgarrangement gesloten. Deze aanpak is samen met de MJA-partijen vastgelegd in het plan van aanpak wachtlijsten en toegepast vanaf medio 2000. Dit blijkt zeer succesvol.

Uitbreiding capaciteit

Vanaf de start van de wachtlijstaanpak is er voor totaal 115 plaatsen (waarvan 48 plaatsen achtervang, 43 plaatsen dagbesteding en verder ook substitutieplaatsen voor ambulante hulpverlening) een verklaring afgegeven. Deze plaatsen worden op korte termijn gerealiseerd. Aangezien er hierbij in een groot aantal gevallen sprake is van bouw zit er enige tijd tussen het verlenen van de verklaring en het daadwerkelijk verlenen van zorg.

Wachtlijsten jeugd-lvg

Het aantal wachtenden voor wonen bedraagt 120. Het aantal wachtenden voor dagbesteding is 46. Uit de tabel blijkt het aantal wachtende cliënten 236 is. Het aantal zorgproducten waarop men wacht is 291. Dit betekent dat 1 cliënt ook op meerdere producten kan wachten.

Relatie met MFC

Naast de wachtlijsten LVG is het belangrijk de ontwikkelingen ten aanzien van de Multi Functionele Centra (MFC) te noemen. De MFC-vorming richt zich met name op kinderen en jeugdigen die verschillende zorgvormen uit verschillende sectoren nodig hebben, namelijk licht verstandelijk gehandicapten met psychische problemen. Hiervoor heeft VWS met ingang van 1999 545 536 Euro (f 1,2 miljoen) beschikbaar gesteld om een start te maken met projecten op het grensvlak van de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten en de geestelijke gezondheidszorg.

Bij brief d.d. 10 mei 2001 (GVM/2-178856) bent u geïnformeerd over de voortgang van de projecten die in het kader van de MFC-vorming zijn gestart. Conform de toezegging in deze brief wordt u medio mei 2002 over de voortgang geïnformeerd. Daarbij zal worden ingegaan op de vraag of er reden is om het aantal MFC's nog verder uit te breiden.

De benodigde plaatsen voor bestaande en nieuwe initiatieven MFC's worden – naast de reguliere kaders – ook via de wachtlijstmiddelen in de gehandicaptensector gerealiseerd. Er is voor 40 plaatsen MFC in het kader van de wachtlijstenmiddelen een verklaring afgegeven.

Stand van zaken jeugdbescherming en -reclassering

Uit een in voorjaar 2001 gehouden quick scan naar de tijdsbesteding van gezinsvoogden is het signaal naar voren gekomen dat bij een deel van de gezinsvoogdij-instellingen wachtlijsten werden gehanteerd, in de zin dat na toewijzing van een ondertoezichtstelling door de uitspraak van de kinderrechter, de feitelijke start van de uitvoering van de maatregel enige tijd werd uitgesteld. Naar aanleiding van dit signaal is (eveneens in voorjaar 2001) bij alle gezinsvoogdij-instellingen een inventarisatie gedaan naar de wachttijd vanaf het moment van de uitspraak van de maatregel door de kinderrechter tot eerste contact van de cliënt met de gezinsvoogd om te komen tot een hulpverleningsplan. Uit deze inventarisatie is gebleken dat de wachttijd bij een aantal instellingen langer was dan wenselijk; dit werd volgens de betreffende instellingen met name veroorzaakt door de (te) hoge werkdruk van de gezinsvoogden.

Verwacht kan worden dat de wachttijden sindsdien zijn afgenomen dan wel alsnog afnemen door de inzet sinds medio 2001 van de extra middelen voor de gezinsvoogdij. Dit leidt immers tot 2003 – stapsgewijs – tot een aanmerkelijk lagere caseload voor gezinsvoogden dan begin 2001.

Nog dit voorjaar zal opnieuw een inventarisatie worden gedaan bij de gezinsvoogdij-instellingen naar de feitelijke wachttijden.

Stand van zaken justitiële jeugdinrichtingen

De justitiële jeugdinrichtingen worden onderscheiden in opvang- en behandelinrichtingen. In beide inrichtingen worden zowel jeugdigen op civielrechtelijke titel als op strafrechtelijke titel geplaatst. In het kader van de Wet op de Jeugdzorg zijn met name de wachtlijsten voor de jeugdigen op civielrechtelijke titel van belang. Jeugdigen worden op basis van een crisisplaatsing opgenomen in opvanginrichtingen. In 2001 zijn afspraken gemaakt om de plaatsing sneller te realiseren en om het vervolgtraject van hulpverlening te bespoedigen. Dit heeft ertoe geleid dat de wachttijd voor crisisplaatsing is teruggebracht van 3 à 4 weken in 2000 naar gemiddeld 13 dagen in 2001. De wachtlijst voor crisisplaatsingen bestond uit 13 meisjes en 9 jongens.

In de behandelinrichtingen worden onder toezicht gestelde jeugdigen alsmede jeugdigen met een (strafrechtelijke) Pij-maatregel opgenomen. Per 1 januari 2002 wachtten 95 OTS'ers en 60 Pij-ers op plaatsing in een behandelinrichting.

Stand van zaken Raad voor de Kinderbescherming

De wachttijd tussen het intakebesluit en de aanvang van het onderzoek is voor een deel door de Raad te beïnvloeden. De afgelopen drie jaar heeft de Raad hier veel aandacht aan geschonken. Recent heeft de Raad voor de Kinderbescherming een inventarisatie uitgevoerd naar de wacht- en doorlooptijden. Hieruit blijkt dat de wachttijd voor de verschillende kerntaken behoorlijk is teruggelopen, maar recent weer is gestegen door een groot verloop van personeel in 2001. De Raad streeft een verdere verbetering van de wachttijden na en hiertoe heeft de Raad zichzelf nieuwe doelen gesteld. Over een paar jaar mag de wachttijd in 75% van de zaken nog maar 15 dagen zijn. Hiertoe is de personeelsformatie op peil gebracht, wordt hard gewerkt aan het terugdringen van ziekteverzuim en wordt de organisatiestructuur van de Raad aangepast. De Raad wordt hiermee meer een procesgeoriënteerde instelling.

De wachttijd is door de Raad maar deels te beïnvloeden. Externe invloeden zijn bijvoorbeeld: geïntensiveerde aandacht voor jongeren bij de politie leidt soms tot meer processen-verbaal of door extra inzet bij BJZ/AMK komt er op eens een stroom meldingen op gang. Ook komt het voor dat de instroom tijdelijk stagneert. Door middel van goede afspraken en samenwerking met ketenpartners als OM, BJZ en AMK wordt gepoogd de instroom zoveel mogelijk te stroomlijnen.

Hieronder staan de landelijke wachttijden in dagen per categorie zaak.

Soort zaak1998199920002001
Beschermingszaken28211722
Scheiding en omgang46372846
Overig civiel (adoptie, naamswijziging etc.)463830 32

NB: de Raad werkt niet met wachtstapels, maar met gemiddelde wachttijden in dagen. Daarnaast zal de Raad vanaf 2002 verantwoorden welk percentage van de zaken binnen de gestelde normen (voor o.a. wachttijd en onderzoekstijd) is afgerond.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven