Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28000-XV nr. 53 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28000-XV nr. 53 |
Vastgesteld 3 september 2002
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de notitie Scenario's armoedevalbestrijding (SOZA-02–391) de navolgende vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd. De vragen, alsmede de daarop op 3 september 2002 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Hoe representatief zijn de cijfers en daarmee de kwaliteit van de conclusies verder in het rapport als het gebruik van de onderzochte regelingen soms zeer bescheiden is? (blz. 6)
Er zijn verschillende inkomensafhankelijke regelingen. Sommige daarvan worden incidenteel of door een betrekkelijk gering aantal mensen gebruikt (rechtsbijstand, schuldhulpverlening). Voor het analyseren van de armoedeval zijn bij de berekeningen daarom de drie belangrijkste regelingen in beschouwing genomen: de huursubsidie, de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en het gemeentelijke inkomensbeleid (vooral bijzondere bijstand). Dat zijn de voornaamste contribuanten aan de armoedeval. Het gebruik van deze regelingen onder bijstandsgerechtigden is substantieel. Zie de tabel bij het antwoord op vraag 3.
Zo ontvangt van de bijstandsgerechtigden ongeveer 70% huursubsidie. De kwijtschelding gemeentelijke belastingen (waterschappen worden niet meegerekend), wordt in vrijwel elke gemeente toegekend (zie Monitor Inkomsten uit Lokale Heffingen). Het niet-gebruik van deze regeling is onder uitkeringsgerechtigden gering (ongeveer 20%). Vaak wordt kwijtschelding automatisch toegewezen aan cliënten van de sociale dienst.
Van het overig gemeentelijk inkomensbeleid is bekend dat niet iedereen een beroep doet op de bijzondere bijstand. Precieze cijfers ontbreken. Verschillende onderzoeken komen uit op ongeveer 50%. In de berekeningen is aangenomen dat 2/3 van het totale budget aan bijstandsgerechtigden wordt toegekend. Dit getal is ontleend aan dossieronderzoek door SGBO en spoort met gegevens van het CBS.1 Uit de rekensom ontstaat een gemiddeld bedrag voor iedere bijstandsgerechtigde.
Hoe groot is de totale doelgroep waarop dit onderzoek zich richt? 600 000 huishoudens of meer? Zo ja, hoeveel? (blz. 6 en 7)
Het is onmogelijk om precies aan te geven voor hoeveel mensen de armoedeval een relevant probleem is. Tabel 5 op bladzijde 11 geeft een indicatie. In principe behoort de bijstands- en WW-populatie met een inkomen tot ongeveer 145% van het minimumloon tot de doelgroep. Dit komt neer op ongeveer 324 000 huishoudens. Daarnaast wordt ook de reïntegratie van veel arbeidsgehandicapten bemoeilijkt door de armoedeval. In het inkomenstraject tot 145% gaat het hier om 257 000 huishoudens. Daarnaast zijn er nog 159 000 huishoudens in de categorie overige inactieven met een inkomen vlak boven het minimumloon.
Tot slot is er een nog onbenut potentieel aan herintreders. Uit het onderzoek (Potentiële) herintreedsters onder de loep genomen, uitgevoerd door de B&A Groep blijkt dat ongeveer 103 000 vrouwen tussen de 20 en de 60 jaar van plan zijn om binnen een jaar weer aan het arbeidsproces te gaan deelnemen. Daarnaast is er een groep vrouwen die onder de gegeven omstandigheden niet van plan is de arbeidsmarkt te betreden. Van beide groepen zijn echter geen nadere gegevens bekend over het huishoudinkomen, zodat de omvang van de armoedeval moeilijk in te schatten is.
De doorstroomval kan in beginsel een belemmering zijn voor alle werkenden. Vanwege de aanwezigheid van inkomensafhankelijke regelingen is de marginale druk vooral aan de onderkant hoog en zal de doorstroomval hier een groter probleem vormen.
Kan in een overzicht uitgesplitst worden hoeveel huishoudens in percentage van het totaal van het aantal huishoudens van de onderzochte doelgroep gebruik maken van de onderscheiden inkomensafhankelijke maatregelen?
De onderstaande tabel geeft het geschatte gebruik van de drie voornaamste inkomensafhankelijke regelingen weer voor werkenden en bijstandsgerechtigden. Over de mogelijke cumulatie van regelingen zijn geen nadere cijfers bekend.
| Gebruik | ||
|---|---|---|
| Kwijtschelding | Tot 115% sociaal minimum | |
| Werknemers | 12% | |
| ABW-ers | 78% | |
| Bijzondere bijstand | Tot 130% van sociaal minimum | |
| Werknemers | 9% | |
| ABW-ers | 50% | |
| Huursubsidie | Tot 115% van sociaal minimum | |
| Werknemers | 39% | |
| ABW-ers | 70% |
Bronnen: SZW, CBS, Woningbehoefteonderzoek (WBO)
Betekent het feit dat van sommige regelingen door nog geen kwart van de doelgroep gebruik wordt gemaakt, dat voor driekwart van de doelgroep de koopkrachtplaatjes niet juist zijn?
Koopkrachtoverzichten geven noodzakelijkerwijs een vereenvoudigd beeld van de werkelijkheid. In de standaardkoopkrachtoverzichten wordt rekening gehouden met gemiddelde loon- en prijsmutaties en de effecten van belasting- en premieheffing. In de standaardoverzichten wordt geen rekening gehouden met inkomensafhankelijke regelingen als huursubsidie, bijzondere bijstand en kwijtschelding.
In aanvulling op de standaard-koopkrachtoverzichten is in de Sociale Nota 2002 ook een beeld geschetst inclusief deze inkomensafhankelijke regelingen. Ook in de nota Scenario's Armoedevalbestrijding zijn de inkomenseffecten van deze inkomensafhankelijke regelingen gepresenteerd. Hierbij is er wat betreft huursubsidie en kwijtschelding vanuit gegaan dat de hele doelgroep van de regeling gebruik maakt. Omdat precieze gegevens ontbreken over het individuele gebruik van het overig gemeentelijk inkomensbeleid, is aan de hand van het totale budget een gemiddelde toegekend aan iedere bijstandsgerechtigde. Rond het gemiddelde zal er echter een aanzienlijke spreiding zijn, zowel naar boven als naar beneden.
Voor hoeveel huishoudens in de bijstand is het in het schema aangegeven breakevenpunt relevant? Kan daarbij een onderscheid worden gemaakt tussen alleenstaande ouders in de bijstand, alleenstaande ouders die in deeltijd werken, alleenstaande en partner huishoudens, dit mede in relatie tot het feitelijk gebruik van inkomensondersteunende maatregelen? Zo ja, hoe ziet dat er uit? (blz. 8)
De break-evenpunten zijn berekend aan de hand van de gemiddelde situatie van alle uitkeringsgerechtigden in een bepaalde huishoudensamenstelling. Over de spreiding rond het gemiddelde is weinig te zeggen, behalve dat deze door grote verschillen in beleid tussen gemeenten aanzienlijk zal zijn.
Worden in scenario A de lasten wisselend in guldens en euro's gepresenteerd?
Nee, alle bedragen zijn in euro's.
Wat is de uitkomst als het werkelijke bedrag aan kwijtschelding van de onroerende zakenbelasting (OZB)wordt benut? Kan een herberekening worden gemaakt? (blz. 23)
De in de notitie gebruikte bedragen voor de kwijtschelding van lokale belastingen hebben betrekking op de geschatte gemiddelde hoogte van de onroerendezaakbelasting (OZB), afvalstoffenheffing, rioolrechten en reinigingsheffing. Door de beleidsvrijheid van gemeenten kunnen de tarieven onderling sterk verschillen. Daarbij is de OZB niet afhankelijk van het inkomen, maar van de waarde van het huis. Het is dus niet mogelijk om de «werkelijke» bedragen van kwijtschelding voor een bepaald huishoudentype of een bepaalde inkomensgroep te gebruiken. Er zal altijd een gemiddelde moeten worden gebruikt.
Is het niet zo dat bij de behandeling van de OZB op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) doorrekeningen zijn gemaakt van het introduceren van een heffingsvrijevoet in de OZB, waarbij werd aangegeven dat er sprake was van een substantiële verhoging van de lastendruk op middeninkomen vooral vlak boven de heffingsvrije voet? Is dat niet meer waar? Zo ja waarom niet, welke argumenten of feiten zijn inmiddels gewijzigd? (blz. 26)
Een heffingsvrije voet impliceert een hoger marginaal tarief per waarde-eenheid, voor zover de waarde boven de heffingsvrije voet komt, om dezelfde opbrengst te bereiken. Dit betekent dat de OZB-heffing sterker dan voorheen oploopt naarmate de waarde van het pand hoger is. Op een gegeven moment wordt het voordeel van de heffingsvrije voet precies teniet gedaan door de hogere marginale tarieven. Volgens onze berekeningen ligt dit punt bij een waarde van € 200 000. Onder dit bedrag zullen de inkomenseffecten positief zijn, boven deze waarde negatief. Een directe relatie met de hoogte van het inkomen is daarbij niet te leggen (zie ook vraag 7).
Wat is het effect van de voorgenomen voorstellen ter uitvoering van de motie-lang-laag op de overgang van uitkering naar werk? Hoe groot is de doelgroep waarover dit effect berekend is?
De voorstellen in het kader van de motie-lang-laag worden thans uitgewerkt naar aanleiding van het in het Strategisch Akkoord neergelegde voornemen om te komen tot een aanvullende inkomensondersteuning voor langdurige minima (zonder arbeidsmarktperspectief). Daarom kan op dit moment nog niet nader worden ingegaan op de omvang van de doelgroep en het eventuele effect op de armoedeval.
Hoe groot is het effect van variant 3 (het verlagen van het maximum subsidiebedrag) voor de werkgelegenheid in aantallen? (blz.42).
Het effect van variant 3 op de werkgelegenheid is afhankelijk van de vormgeving van de compensatiemaatregelen, die nodig zijn om budgettaire neutraliteit te bereiken. Wanneer de maatregel budget neutraal wordt gemaakt met de overheidsconsumptie, dan leidt variant 3 tot een toename van de werkgelegenheid met 0,12% (zie Tabel 4.1, p. 5 van de als Bijlage 7 opgenomen CPB notitie; dit komt overeen met 6000 arbeidsjaren en 2000 personen). Wanneer de maatregel budgetneutraal wordt gemaakt door middel van de LB/IB, dan leidt variant 3 tot een grotere toename van de werkgelegenheid (met 9000 arbeidsjaren en 4000 personen; variant 3 in Tabel 4.2, p.7 van de CPB notitie). Het effect is groter in arbeidsjaren dan in personen, omdat het arbeidsaanbod in uren van werkenden toeneemt.
Voor welke groep (soort en aantal) neemt in dat geval het negatieve inkomenseffect toe en hoeveel % is dat negatieve effect? (blz.41).
Uitgegaan wordt van een gestileerde inkomensafhankelijke regeling. Hierin wordt getracht ten behoeve van een doorrekening van economische effecten het optreden van de armoedeval tot uitdrukking te brengen. Het gaat dus niet om een exacte weergave van de werkelijke situatie, maar om een benadering van de in de notitie besproken regelingen.
In het rekenvoorbeeld krijgen huishoudens met een huishoudinkomen tot 85% van het WML aanvankelijk € 1100. Zij gaan er € 162 op achteruit in variant 3. De subsidie wordt afgebouwd over het traject 85–130% WML. Personen tussen de 85–130% WML gaan er dus maximaal € 162 (op 85% WML) en minimaal € 0 (op 130% WML) op achteruit.
Welk negatief effect treedt op bij variant 2? Hoe groot (percentage, groep en aantal) is dat effect? (blz.41).
Er zijn geen negatieve inkomenseffecten, het betreft immers een verhoging van het subsidiebedrag voor specifieke inkomensgroepen. De ondergrens voor de maximale subsidie (€ 1100) wordt opgetrokken van 85 naar 97% WML. Deze personen gaan er maximaal € 293 euro (bij 97% WML) en minimaal € 0 euro (bij 85% WML) op vooruit. Personen met een inkomen tussen 97 en 142% WML gaan er ook op vooruit: maximaal € 293 (bij 97% WML) en minimaal € 0 (bij 142% WML). Zie ook vraag 11.
Samenstelling:
Leden: Rosenmöller (GroenLinks), Jorritsma-Lebbink (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), B. M. de Vries (VVD), De Grave (VVD), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Halsema (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Jense (LN), Rambocus (CDA), Tichelaar (PvdA), Wiersma (LPF), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Smolders (LPF), Bruls (CDA), Zeroual (LPF), Sterk (CDA), Vacature (CDA) en Vacature (VVD).
Plv. Leden: Tonkens (GroenLinks), Terpstra (VVD), Vacature (PvdA), Vacature (PvdA), Van der Vlies (SGP), Van Geen (D66), Wilders (VVD), Van Hoof (VVD), Koopmans (CDA), Vacature (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Vacature (CDA), Stuger (LPF), Teeven (LN), Vacature (CDA), Vacature (PvdA), De Jong (LPF), De Wit (SP), Vietsch (CDA), Smulders (LPF), Hessels (CDA), Vacature (LPF), Vacature (CDA), Van Oerle-van der Horst (CDA) en Oplaat (VVD).
Zie het SGBO-onderzoek Armoedeval: Onderzoek naar de effecten van gemeentelijke inkomensafhankelijke regelingen, 2000.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28000-XV-53.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.