28 000 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2002

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2001

Op 15 november jl. hebben delegaties van het kabinet en de Stichting van de Arbeid het zogenoemde Najaarsoverleg gevoerd. Met deze brief informeer ik u over de belangrijkste punten.

1. Sociaal-economische situatie

Mede op basis van de meest recente CPB-ramingen is gesproken over de sociaal-economische situatie. Het kabinet ziet geen aanleiding voor paniek, maar zeker wel voor verhoogde alertheid. Het beeld voor de komende periode is nog uiterst onzeker, maar er moet – met name ook vanwege allerlei onderliggende factoren – rekening mee worden gehouden dat dit beeld aanmerkelijk somberder kan zijn dan nu kan worden voorzien. Ten eerste vanwege een mogelijk verder tegenvallende groei en ten tweede vanwege vertraagde reacties tengevolge van een afnemende groei, met name op de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de werkloosheid.

Nu al verwacht het CPB voor 2002 – in vergelijking met de MEV – een verder teruglopende economische groei tot 1½%, een verder afnemende groei van de werkgelegenheid tot een ½%, een sterker oplopende werkloosheid met 55 000 personen en een sterker oplopende arbeidsinkomensquote tot 85¼. En daarbij is dan al rekening gehouden met een lagere contractloonontwikkeling dan in de MEV. Dit zijn – gecombineerd met de al jaren verslechterende concurrentiepositie – zorgwekkende ontwikkelingen. Een extra signaal zijn de CBS-cijfers over het derde kwartaal van dit jaar. De economische groei blijkt teruggelopen tot 0,4% over het derde kwartaal ten opzichte van hetzelfde kwartaal van het vorige jaar (en tot 1,1% over de eerste drie kwartalen samen). Om binnen de CPB-raming te blijven zou het vierde kwartaal een groei van 2,5% moeten kennen.

In het nieuwste beeld gaat het CPB uit van een gemiddelde contractloonontwikkeling in 2002 van 3,5 procent. Volgens de u reeds separaat toegezonden Najaarsrapportage van de Arbeidsinspectie is de gemiddelde contractloonstijging in de marktsector in 2001 (tot nu toe) 4,1 procent op jaarbasis. Het kabinet heeft geconstateerd dat met het oog op 2002 nog nauwelijks een vertraging zichtbaar is. Voor een kwart van de werknemers ligt de contractloonstijging voor 2002 reeds vast op een gemiddelde van 3,9 procent op jaarbasis.

Dit betekent – binnen de ramingen van het CPB – dat de nog af te sluiten CAO's gemiddeld op 2,5 à 3 procent zouden moeten uitkomen. Het kabinet heeft tevens benadrukt dat een verantwoorde loonkostenontwikkeling niet alleen bestaat uit een verantwoorde contractloonstijging, maar ook uit een verantwoorde incidentele loonstijging.

Het kabinet heeft kennis genomen van de opvattingen en verwachtingen van centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. Belangrijk is de constatering dat de CPB-analyse en conclusies door alle betrokkenen worden onderschreven. De slotconclusie van het CPB luidt: «In de actuele raming loopt de arbeidsinkomensquote in twee jaar met meer dan 2%-punt op en verslechtert de prijsconcurrentiepositie van de binnenlands geproduceerde uitvoer in twee jaar met meer dan 3%-punt. Om te voorkomen dat de werkloosheid in Nederland door blijft stijgen, ook wanneer de internationale conjunctuur weer aantrekt, zullen deze ontwikkelingen tijdig moeten worden gekeerd». Dat betekent onder meer dat met betrekking tot de loonkostenontwikkeling de remweg moet worden ingezet. Sociale partners onderschrijven deze inzet, waarbij alle betrokkenen eigen accenten leggen.

Helder is echter de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners en dan met name van de concrete cao-partijen. Aan de verschillende onderhandelingstafels zullen – uitgaande van de specifieke omstandigheden, met name ook op de arbeidsmarkt – de conclusies naar aanleiding van de huidige ontwikkelingen moeten worden getrokken. Het kabinet heeft vertrouwen in een verantwoorde gedifferentieerde benadering. De verwachting van het kabinet is dat zeker ook bij de CAO-onderhandelaars (behoud van) werkgelegenheid voorop zal staan.

Het kabinet heeft zowel voor 2001 als voor 2002 een omvangrijk pakket lastenverlichting doorgevoerd van in totaal ruim 10 miljard gulden. Hiermee heeft het kabinet bijgedragen aan een fiscaal klimaat dat ondersteuning biedt aan en randvoorwaarden creëert voor een verantwoorde ontwikkeling van de loonkosten. Ook moet opgemerkt worden dat het kabinet – ondanks de tegenvallende economische groei – vasthoudt aan de begroting voor 2002. Dat betekent dus extra investeringen van ruim 8 miljard en blijvende lastenverlichting.

Het kabinet ziet thans geen aanleiding voor een extra lastenverlichting. Wel wil het kabinet een brede analyse maken van de positie van de verschillende te onderscheiden sociale fondsen. De sociale partners zullen hierbij worden betrokken.

Indien sociale partners de komende periode een zodanige gematigde contractloonontwikkeling overeenkomen waardoor er in 2002 knelpunten in de koopkracht zouden kunnen optreden, dan zal het kabinet in maart 2002 op basis van het CEP-beeld een aanpassing van het lastenbeleid nader overwegen. In dat kader kunnen ook de arbeidskosten van werkgevers aan de orde komen. Gelet op de onzekerheden over de economische ontwikkeling is afgesproken dat kabinet en Stichting van de Arbeid in maart 2002 een extra overleg zullen inlassen om – zonder nu opties uit te sluiten – de sociaal-economische situatie opnieuw te bespreken. Met deze afspraak is duidelijk dat het kabinet en de sociale partners doordrongen zijn van de noodzaak op korte termijn de gezamenlijke analyse opnieuw te toetsen aan de dan bekende nieuwe feiten. Doelstelling blijft de remweg naar een lagere loonkostenontwikkeling zo kort mogelijk te houden.

2. Investeren in scholing

Het kabinet hecht grote waarde aan «investerende CAO's». Er worden in 2002 dan ook – mede naar aanleiding van het afgelopen Voorjaarsoverleg – extra impulsen gegeven aan beroepsonderwijs en scholing. In het afgelopen Voorjaarsoverleg is ook het belang van complementaire inspanningen benadrukt, waarbij sociale partners de ingezette lijn van investeringen in scholing en beroepsonderwijs zullen voortzetten. In het Najaarsoverleg is expliciet gesproken over de persoonlijke ontwikkelingsrekening (POR) en over leerwerktrajecten in het VMBO.

2.1. Persoonlijke ontwikkelingsrekening

In het afgelopen Voorjaarsoverleg hebben sociale partners en kabinet reeds aangegeven met name ook de POR een kansrijk instrument te achten. Deze indruk is inmiddels door nader onderzoek bevestigd. Uit de Najaarsrapportage van de Arbeidsinspectie blijkt dat in 36 van de 125 onderzochte (grotere) CAO's (= 29%) afspraken over een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) zijn opgenomen. In slechts 2 CAO's echter, zijn ook afspraken gemaakt over een bijbehorend persoonlijk budget. Sinds het voorjaar zijn hier geen nieuwe ontwikkelingen geconstateerd. Het kabinet ziet de verdere ontwikkeling van de POR primair als een zaak van sociale partners. Dat neemt niet weg dat de overheid hier een ondersteunende rol kan spelen.

Fiscale faciliëring van de POR wordt binnen de huidige regelingen op korte termijn mogelijk gemaakt door binnen het bestaande scholingsfonds «accounts» te creëren voor individuele werknemers. Hierdoor kunnen sociale partners kiezen welke afspraken zij (al of niet collectief, al of niet via POR) willen maken op het gebied van scholing. Om te voorkomen dat hierdoor een belaste aanspraak voor de werknemer ontstaat moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo mogen de middelen uitsluitend worden opgenomen binnen de regels van het fonds.

Met ingang van 1 januari 2003 wil het kabinet – naast de bestaande regelingen – een aparte fiscale faciliteit voor de POR invoeren. Overigens zal bezien worden in hoeverre harmonisatie van het scholingsbegrip kan bijdragen aan de realisatie van de POR. Daarbij zal worden bezien of uitbreiding van het scholingsbegrip door toevoeging van erkenning van Elders Verworven Competenties en loopbaanadvisering wenselijk is. Diverse modaliteiten zullen de komende maanden nader onderzocht worden met het oog op rapportage in februari 2002. Waar mogelijk en zinnig zullen tevens dwarsverbanden worden gelegd naar het denken rond levensloopbewust beleid en de daaruit voortvloeiende consequenties voor tijd- en geldspaarfaciliteiten. In het afgesproken extra overleg in maart 2002 zal de POR opnieuw worden geagendeerd. Nadere regelingen ten aanzien van de POR kunnen dan per 1 januari 2003 worden ingevoerd.

2.2. Leerwerktrajecten VMBO

In het afgelopen Voorjaarsoverleg is ook stilgestaan bij het grote belang van startkwalificaties. Belangrijk is de introductie van leerwerktrajecten in het VMBO. Werkgevers maken kosten bij het aangaan van contracten met scholen over leerwerktrajecten. Kabinet, sociale partners en scholingsinstellingen zijn voornemens een VMBO-convenant af te sluiten.

Afgesproken is dat het kabinet de invoering van leerwerktrajecten in het VMBO per 1 oktober 2002 fiscaal zal faciliteren (afdrachtskorting WVA).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven